Einde inhoudsopgave
Warmteregeling
Artikel 3
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2020
- Bronpublicatie:
02-04-2019, Stcrt. 2019, 19827 (uitgifte: 05-04-2019, regelingnummer: WJZ / 19065655)
- Inwerkingtreding
01-01-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
02-04-2019, Stcrt. 2019, 19827 (uitgifte: 05-04-2019, regelingnummer: WJZ / 19065655)
- Vakgebied(en)
Milieurecht / Energie
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
Bestuursrecht algemeen / Bijzondere onderwerpen bestuursrecht
Energierecht (V)
1.
Voor het vaststellen van het gebruiksafhankelijk deel van de maximumprijs voor levering van warmte, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van het besluit, wordt bij de bepaling van het brandstofrendement van de warmteproductie gebruik gemaakt van de volgende factoren:
- a.
warmtevraag voor ruimteverwarming als deel van de totale warmtevraag (VR), dat wordt vastgesteld op 0,79;
- b.
warmtevraag voor warm tapwater als deel van de totale warmtevraag (VT), dat wordt vastgesteld op 0,21;
- c.
gemiddeld opwekrendement voor ruimteverwarming (ηruimte), dat wordt vastgesteld op 0,94;
- d.
gemiddeld warm tapwater rendement (ηtap), dat wordt vastgesteld op 0,68.
2.
Voor het vaststellen van het gebruiksafhankelijk deel van de maximumprijs voor levering van warmte, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van het besluit, wordt gebruik gemaakt van een bovenwaarde van de verbrandingswaarde van aardgas van 0,03517 GJ/Nm3 (CVg).