Met weglating van de voetnoten.
HR, 07-09-2021, nr. 20/00153
ECLI:NL:HR:2021:1216
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
07-09-2021
- Zaaknummer
20/00153
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2021:1216, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 07‑09‑2021; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:787
ECLI:NL:PHR:2021:787, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑06‑2021
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2021:1216
- Vindplaatsen
Uitspraak 07‑09‑2021
Inhoudsindicatie
Profijtontneming, w.v.v. uit medeplegen handel in cocaïne. Middel klaagt over afwijking u.o.s. m.b.t. aantal dagen waarin in cocaïne is gehandeld. HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 20/00154, 20/00272 en 20/00277.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 20/00153 P
Datum 7 september 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 januari 2020, nummer 21-004958-18, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste
van
[betrokkene] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
hierna: de betrokkene.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft C.C. Polat, advocaat te Breukelen UT, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 september 2021.
Conclusie 08‑06‑2021
Inhoudsindicatie
Profijtontneming, w.v.v. uit medeplegen handel in cocaïne. Middel klaagt over afwijking u.o.s. m.b.t. aantal dagen waarin in cocaïne is gehandeld. HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 20/00154, 20/00272 en 20/00277.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer20/00153 P
Zitting 8 juni 2021
CONCLUSIE
F.W. Bleichrodt
In de zaak
[betrokkene] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
hierna: de betrokkene.
Het cassatieberoep
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, heeft het door de betrokkene verkregen wederrechtelijk verkregen voordeel bij uitspraak van 15 januari 2020 vastgesteld op een bedrag van €7.230,00.
De zaak hangt samen met de zaken 20/00154 ( [medeverdachte 1] ), 20/00272 ( [medeverdachte 3] ) en 20/00277 ( [medeverdachte 2] ). In die zaken zal ik vandaag ook concluderen.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de betrokkene. Mr. C.C. Polat, advocaat te Breukelen (Utrecht), heeft een middel van cassatie voorgesteld.
Het middel
4. Het middel bevat de klacht dat het hof heeft verzuimd in het bijzonder de redenen op te geven waarom het is afgeweken van het uitdrukkelijk onderbouwd standpunt, inhoudende dat de betrokkene minder dagen in cocaïne heeft gehandeld dan waarvan in de ontnemingsrapportage is uitgegaan.
5. De betrokkene is bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 januari 2020 ter zake van medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd, veroordeeld tot straf. Het hof heeft aannemelijk geacht dat de betrokkene uit het bewezen verklaarde handelen financieel voordeel heeft genoten.
6. Uit de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 11 december 2019 gehechte pleitnota blijkt dat de raadsman van de betrokkene aldaar onder meer het volgende heeft aangevoerd:
“Lager bedrag
58. De ontnemingsvordering is gebaseerd op een 'inkomstenperiode' van 1 augustus 2016 tot en met 31 mei 2017. Nu de verdediging een kortere pleegperiode heeft bepleit, is de berekening niet van toepassing op cliënt.
59. Indien u de verdediging hierin volgt dan dient te worden uitgegaan van 3 a 4 maanden in plaats van 8 maanden. Dat zorgt al voor minstens een halvering van het gevorderde bedrag € 9.500,--. 60. Daar komt bij dat de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel voor cliënt is gebaseerd op een verdeelsleutel, zoals opgemaakt op p. 1981 e.v. Maar die verdeelsleutel kan geen stand houden, in ieder geval is die niet toe te passen op de gehele periode waarin cliënt actief is geweest.
61. Immers, januari en februari zijn de maanden dat cliënt net begonnen was met dealen. In ieder geval vergeleken met de rest was hij de nieuwste. Hij wilde op dat moment zijn schulden aflossen, dus zoveel mogelijk werken. Gebruikelijk is ook dat als je begint je veel vaker werkt.
62. De verdeelsleutel op p. 1982 stoelt echter enkel op observaties en op gesprekken in februari. Dat geeft geen juist beeld. Want in de maanden maart, april en helemaal mei werkte cliënt minder. Sterker nog hij wilde stoppen. Dus dat cliënt 7 dagen werkte in 20 dagen observatie klopt niet. Althans niet voor de maanden na februari. Verder wordt de verdeelsleutel ook berekend o.b.v. de periode 31 mei 2015 t/m 31 maart 2017, dus ook om deze reden gaat deze verdeelsleutel niet op.”
7. In de bestreden uitspraak heeft het hof – voor zover van belang voor de beoordeling van het middel – ten aanzien van de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel het volgende overwogen:1.
“Het hof acht bewezen dat de veroordeelde zich van 26 september 2016 tot 1 mei 2017 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de handel in cocaïne. Dit betreft een periode van 217 dagen.
Volgens de observaties en telefoontaps heeft de veroordeelde gewerkt op: 9, 10, 41, 16, 19, 20 en 25 februari 2017.
Hieruit blijkt dat de veroordeelde in die periode, van in totaal 21 dagen, 7 dagen heeft gewerkt. Doorberekend naar de gehele periode van 217 dagen betekent dit dat hij (7/21 x 217 dagen=) 72,3 dagen heeft gehandeld in cocaïne.
Uit de verklaring van [betrokkene 2] blijkt dat hij tussen de € 50,00 en € 100,00 per dag verdiende met het verkopen van cocaïne, afhankelijk van zijn eigen gebruik. Ook de directe verrekening in verband met een hoeveelheid zelf gebruikte cocaïne moet naar het oordeel van het hof als voor ontneming vatbaar inkomen worden aangemerkt.
Uit de verklaring van [betrokkene 1] blijkt dat hij tussen de € 50,00 en € 100,00 per dag verdiende met de handel in cocaïne, afhankelijk van de verrichte werkzaamheden. Voor de enkele chauffeurswerkzaamheden werd het minst betaald.
Uit de verklaring van [betrokkene 11] blijkt dat de dealers tussen de € 100,00 en € 150,00 per dag verdienen voor het verkopen van cocaïne.
Uit de getapte gesprekken tussen [medeverdachte 3] en veroordeelde op 15 en 16 maart 2017 volgt dat veroordeelde duizend euro is kwijtgeraakt en dat hij ter compensatie tien dagen gratis moest werken voor [medeverdachte 3] . Anders dan de raadsvrouw heeft gesteld, maakt de omstandigheid dat verdachte tien dagen ‘gratis’ heeft gewerkt niet dat deze periode niet zou meetellen voor het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Er werd op deze dagen immers telkens honderd euro per dag verdiend. Dat die verdienste rechtstreeks werd verrekend met een bestaande schuld maakt dit niet anders.
Het hof acht, gelet op deze verklaringen, aannemelijk dat de dealers €100,00 per dag verdienden door de raadsvrouw is aangevoerd dat veroordeelde vaak niet hele dagen werkte, dat hij als loopjongen werd ingezet en dat daarom moet worden uitgegaan van een loon van €50,00 per dag. Dat veroordeelde vaak niet hele dagen werkte en daarom niet het gehele bedrag van €100,00 betaald kreeg, blijkt niet uit het dossier en is door de raadsvrouw ook niet nader onderbouwd. Datzelfde geldt voor de stelling dat veroordeelde minder dan anderen betaald kreeg, omdat hij louter als loopjongen werd ingezet. Het hof gaat er derhalve ook bij veroordeelde vanuit dat hij €100,00 per dag verdiende.
Het wederrechtelijk door de veroordeelde verkregen voordeel betreft in dit geval het gewerkte aantal dagen maal de dagopbrengst, te weten 72,3 x € 100,00 = € 7.230,00.”
8. Het hof is van het onder 6 weergegeven standpunt afgeweken door het door de betrokkene genoten wederrechtelijk verkregen voordeel te schatten aan de hand van een verdeelsleutel die het hof heeft gebaseerd op de resultaten van observatie in een periode van 21 dagen in februari 2017.
9. Volgens de steller van het middel is het hof er aan voorbijgegaan dat namens de betrokkene een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt is ingenomen, inhoudende dat de verdeelsleutel die is opgenomen in de ontnemingsrapportage een vertekend beeld geeft. Kennelijk doelt de steller van het middel hiermee in het bijzonder op het in hoger beroep ingenomen standpunt voor zover inhoudende dat de betrokkene in januari en februari net begonnen was met handelen in cocaïne en daarom (alleen) in die periode relatief veel werkte. Het hof gaat echter uit van de in de strafzaak bewezen verklaarde periode van 26 september 2016 tot 1 mei 2017. Daarmee valt het doek voor het verweer. In de in aanmerking genomen periode ligt aldus de reden voor de afwijking van het standpunt dat de verdeelsleutel die is opgemaakt uit observaties in februari 2017 niet representatief zou zijn, besloten.
10. Het middel faalt.
Slotsom
11. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende overweging.
12. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
13. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 08‑06‑2021