RvdW 2010, 418
Rechtmatig verblijf sluit wederrechtelijke doorreis cfm art. 197a Sr niet uit; ‘weten’ cfm art. 197a Sr omvat voorwaardelijk opzet.
HR 09-03-2010, ECLI:NL:HR:2010:BJ3247
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
9 maart 2010
- Magistraten
Mrs. F.H. Koster, B.C. de Savornin Lohman, J. de Hullu, W.M.E. Thomassen, W.F. Groos
- Zaaknummer
07/11126
- Conclusie
A-G Vegter
- LJN
BJ3247
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Vreemdelingenrecht / Verblijf
Materieel strafrecht / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2010:BJ3247, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 09‑03‑2010
ECLI:NL:PHR:2010:BJ3247, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 07‑07‑2009
- Wetingang
Sr art. 197a
Essentie
1. Dat iemand in Nederland rechtmatig verblijft op grond van art. 8 onder f of g Vreemdelingenwet 2000 sluit niet uit dat die persoon wederrechtelijk doorreist in de zin van art. 197a Sr. Het Hof kon oordelen dat sprake was van een wederrechtelijk doorreis, nu de minderjarige asielzoekers de beslissing op de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning niet hebben afgewacht, maar korte tijd na aankomst in Nederland naar het buitenland zijn vertrokken.
2. Onder ‘weten’ als bedoeld in art. 197a lid 1 Sr is voorwaardelijk opzet begrepen.
Partij(en)
Arrest op ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.