Rb. Noord-Holland, 14-02-2018, nr. AWB 17/5525 en 17/4499
ECLI:NL:RBNHO:2018:1977
- Instantie
Rechtbank Noord-Holland
- Datum
14-02-2018
- Zaaknummer
AWB 17/5525 en 17/4499
- Vakgebied(en)
Bestuursprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNHO:2018:1977, Uitspraak, Rechtbank Noord-Holland, 14‑02‑2018; (Voorlopige voorziening+bodemzaak)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2019:921
Uitspraak 14‑02‑2018
Inhoudsindicatie
Ook het gebruik van de bijgebouwen (percelen) voor recreatieve bewoning is in strijd met het bestemmingsplan en ook daarvoor is geen omgevingsvergunning verleend. Derhalve is er ook in zoverre sprake van een overtreding. Ten aanzien van deze ‘recreatieve objecten’ heeft eiser een beroep gedaan op bijzondere omstandigheden op basis waarvan verweerder had dienen af te zien van handhavend optreden. Verweerder heeft gewezen op de weigering mee te werken aan het door de rechtsvoorganger van eiser gevraagde legaliseren van de illegaal verbouwde garage/schuur (perceel)gedateerd 26 februari 1981 en de latere verlening van de gevraagde vergunning voor gebruik als garage/berging. Verder bevindt zich een inventarisatiekaart in het dossier. Op basis hiervan heeft verweerder zijn standpunt dat de panden aan de (percelen) toen eiser die kocht niet waren ingericht als recreatief object gemotiveerd. Ook indien eiser de panden (percelen) in 1984 heeft gekocht en geleverd gekregen als recreatieobject, weet hij gelet op het principeverzoek dat blijkens de inventarisatiekaart is ingediend voor de recreatieobjecten in ieder geval sinds oktober 1986 dat het gebruik in strijd is met de bestemming. In 1996 en 2013 is het bestemmingsplan herzien. Bij die herzieningen zijn de objecten aan de (percelen) niet als recreatieobject bestemd. In 2012 heeft verweerder zijn standpunt dat bij de inventarisaties in 1986 en 1996 geen recreatieve objecten zijn aangetroffen dan wel vergund en dat er geen aanleiding bestaat het bestemmingsplan dienovereenkomstig te wijzigen neergelegd in reactie op de zienswijze in de nota van beantwoording. Eiser heeft, zoals ter zitting besproken, geen verdere actie ondernomen om de objecten als recreatieobject te laten bestemmen. Uit de stukken komt niet naar voren dat eiser de voor recreatief gebruik ingerichte panden aan de (percelen) intensief verhuurt dan wel ter beschikking stelt. Gelet op het vorenstaande is geen sprake van een bijzondere omstandigheid. Dat volgens eiser de panden al jaren recreatief worden gebruikt, is gezien de bestendige jurisprudentie van de Afdeling evenmin voldoende voor het oordeel dat sprake is van een bijzondere omstandigheid op basis waarvan verweerder niet meer handhavend kon optreden. Eiser zal beide objecten overeenkomstig de bestemming kunnen gebruiken. Dat hij daar geen behoefte aan heeft, is niet van belang.
Partij(en)
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 17/5525 en HAA 17/4499
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 februari 2018 in de zaken tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser,
(gemachtigde: mr. M.L.M. Frantzen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Texel, verweerder,
(gemachtigden: mrs. T.M. van Gorsel en C.H. Witte).
Procesverloop
Bij besluit van 22 december 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser gelast om binnen drie maanden na dagtekening van het besluit op het perceel [perceel 1]
-de overtreding met betrekking tot de schuilhut te beëindigen en beëindigd te houden op straffe van een dwangsom van € 100,-- per dag of een gedeelte daarvan tot een maximum van € 3.000,--;
-de overtreding met betrekking tot het zonder de vereiste vergunning geplaatste betonnen
bouwwerk te beëindigen en beëindigd te houden op straffe van een dwangsom van € 260,-- per dag of een gedeelte daarvan tot een maximum van € 15.600,--;
-en het gebruik van de bijgebouwen met nummer 163 en 165 voor recreatieve bewoning te staken en gestaakt te houden en de wooninrichting en niet vergunde woonvoorzieningen te
verwijderen en verwijderd te houden op straffe van een dwangsom van € 550,-- per gebouw per dag of een gedeelte daarvan tot een maximum per gebouw van € 16.500,--.
Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt bij brief van 2 februari 2017.
Bij beslissing op bezwaar van 22 augustus 2017 (verzonden 24 augustus 2017) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder verwezen naar het advies van de Commissie Bezwaarschriften Gemeente Texel (hierna: de commissie).
Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld bij brief van 5 oktober 2017. Hij heeft de voorzieningenrechter bij brief van 19 december 2017 verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 januari 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Ter zitting heeft de voorzieningenrechter het onderzoek geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen de door eiser verzochte nadere informatie te verstrekken.
Verweerder heeft gereageerd bij brief van 22 januari 2018. Eiser heeft gereageerd bij brieven van 31 januari 2018 en 12 februari 2018.
De behandeling van de zaak is vervolgens voortgezet op de zitting van 14 februari 2018. Aldaar is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het bestreden besluit voor zover de verwijdering van de toiletten uit de panden [percelen] alsmede de verwijdering van de keuken uit het pand [perceel 2] betreft;
-herroept het primaire besluit voor zover dit betrekking heeft op de verwijdering van de toiletten uit de panden [percelen] alsmede de verwijdering van de keuken uit het pand [perceel 2] ;
-verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
-wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
-veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 2.755,50;
-gelast dat verweerder het griffierecht in beiden zaken (per zaak bedragende € 168,--) aan eiser vergoedt.
Overwegingen
1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
2. De last onder dwangsom ziet op het beëindigen en beëindigd houden van de overtredingen op het perceel [perceel 1] met betrekking tot de bouw van de schuilhut en het betonnen bouwwerk, het gebruik van de bijgebouwen met nummer [nummer 1] en [nummer 2] voor recreatieve bewoning te staken en gestaakt te houden alsmede de wooninrichting en niet vergunde woonvoorzieningen uit deze bijgebouwen te verwijderen en verwijderd te houden.
3. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder in strijd met artikel 7:7 van de Awb geen verslag heeft gemaakt van de hoorzitting. Verweerder dient een integrale transscriptie van de geluidsopname in geding te brengen, aldus eiser. Volgens verweerder zijn alle van belang zijnde elementen terug te vinden in het advies van de commissie. Eiser heeft desgevraagd niet aangegeven welke voor de beoordeling van het bezwaar relevante informatie in het advies ontbreekt. Hoewel een -zij het- kort verslag niet had misstaan, kan de grief in dit geval niet leiden tot het daarmee beoogde doel.
4. Voorts heeft eiser betoogd dat verweerder voorbij is gegaan aan zijn bezwaar dat bij brief van 11 juli 2016 wel degelijk een ondubbelzinnige en concrete aanvraag om omgevingsvergunningen is ingediend en dat deze aanvraag heeft geleid tot omgevingsvergunningen van rechtswege. Over deze zaak heeft de voorzieningenrechter reeds bij uitspraak van 12 oktober 2017 (HAA 17/732) geoordeeld dat genoemde brief van 11 juli 2016 geen aanvraag is in de zin van de Awb en dat geen vergunning van rechtswege is ontstaan. Tegen die uitspraak heeft eiser hoger beroep ingesteld en deze kwestie ligt derhalve voor bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) en niet bij de voorzieningenrechter.
5. Niet in geschil is en ook de voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de schuilhut en het ondergrondse betonnen bouwwerk in strijd zijn met het bestemmingsplan. Verweerder heeft eiser daarvoor geen omgevingsvergunning verleend. Uit de door eiser voorafgaand aan de tweede zitting ingezonden stukken kan niet worden afgeleid dat eiser erop mocht vertrouwen dat het ondergrondse betonnen bouwwerk desondanks mocht blijven staan. Eiser dient ten aanzien van deze bouwwerken te worden aangemerkt als overtreder. De last tot verwijdering daarvan kan in stand blijven.
6. Ook het gebruik van de bijgebouwen [percelen] voor recreatieve bewoning is in strijd met het bestemmingsplan en ook daarvoor is geen omgevings-vergunning verleend. Derhalve is er ook in zoverre sprake van een overtreding.
7. Ten aanzien van deze ‘recreatieve objecten’ heeft eiser een beroep gedaan op bijzondere omstandigheden op basis waarvan verweerder had dienen af te zien van handhavend optreden. Verweerder heeft gewezen op de weigering mee te werken aan het door de rechtsvoorganger van eiser gevraagde legaliseren van de illegaal verbouwde garage/schuur [perceel 2] gedateerd 26 februari 1981 en de latere verlening van de gevraagde vergunning voor gebruik als garage/berging. Verder bevindt zich een inventarisatiekaart in het dossier. Op basis hiervan heeft verweerder zijn standpunt dat de panden aan de [percelen] toen eiser die kocht niet waren ingericht als recreatief object gemotiveerd. Ook indien eiser de panden [percelen] in 1984 heeft gekocht en geleverd gekregen als recreatieobject, weet hij gelet op het principeverzoek dat blijkens de inventarisatiekaart is ingediend voor de recreatieobjecten in ieder geval sinds oktober 1986 dat het gebruik in strijd is met de bestemming. In 1996 en 2013 is het bestemmingsplan herzien. Bij die herzieningen zijn de objecten aan de [percelen] niet als recreatieobject bestemd. In 2012 heeft verweerder zijn standpunt dat bij de inventarisaties in 1986 en 1996 geen recreatieve objecten zijn aangetroffen dan wel vergund en dat er geen aanleiding bestaat het bestemmingsplan dienovereenkomstig te wijzigen neergelegd in reactie op de zienswijze in de nota van beantwoording. Eiser heeft, zoals ter zitting besproken, geen verdere actie ondernomen om de objecten als recreatieobject te laten bestemmen. Uit de stukken komt niet naar voren dat eiser de voor recreatief gebruik ingerichte panden aan de [percelen] intensief verhuurt dan wel ter beschikking stelt. Gelet op het vorenstaande is geen sprake van een bijzondere omstandigheid. Dat volgens eiser de panden al jaren recreatief worden gebruikt, is gezien de bestendige jurisprudentie van de Afdeling evenmin voldoende voor het oordeel dat sprake is van een bijzondere omstandigheid op basis waarvan verweerder niet meer handhavend kon optreden. Eiser zal beide objecten overeenkomstig de bestemming kunnen gebruiken. Dat hij daar geen behoefte aan heeft, is niet van belang.
8. Verweerder was derhalve bevoegd om handhavend op te treden. Wel is ter zitting over de reikwijde van de last onder dwangsom van [percelen] gesproken. Blijkens de last moest alles worden verwijderd uit deze panden; inclusief de toiletten. Ter zitting is namens verweerder aangegeven dat een toilet in een schuur niet ongebruikelijk is en daaruit leidt de voorzieningenrechter af dat deze niet hoeven te worden verwijderd. Ook is gelet op de ter zitting getoonde foto de keuken van [perceel 2] misschien wel oud en wellicht door de rechtsvoorganger van eiser geplaatst. Derhalve zal de voorzieningenrechter de last voor zover deze betrekking heeft op beide toiletten en de keuken van [perceel 2] vernietigen. Voor het overige blijft de last in stand.
9. Verweerder heeft de begunstigingstermijn een aantal keer verlengd. Bij besluit van 20 december 2017 heeft verweerder de begunstigingstermijn verlengd tot twee weken na de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening. Ter zitting heeft de voorzieningenrechter verweerders gemachtigden zo begrepen dat de begunstigingstermijn zal worden verlengd tot 6 weken na de verzending van het proces-verbaal van deze uitspraak. Indien na indiening van een verzoek om een voorlopige voorziening en overleg met de Afdeling zou blijken dat deze zaak en de “van rechtswege verleende vergunning” binnen afzienbare tijd gelijktijdig door de Afdeling kunnen worden behandeld, zou verdere verlenging tot de mogelijkheden behoren, zo heeft de voorzieningenrechter ter zitting verweerders gemachtigde begrepen.
10. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Eiser heeft gevraagd om een vergoeding van zowel hangende bezwaar als beroep gemaakte kosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.755,50 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en ½ punt voor het verschijnen op de nadere zitting alsmede 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting met een waarde per punt van € 501,-- en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Terwiel-Kuneman, rechter, in aanwezigheid van mr. J. Poggemeier, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.