Einde inhoudsopgave
Het voorlopig getuigenverhoor (BPP nr. XVII) 2015/113
113 Algemene beginselen van procesrecht
Mr. E.F. Groot, datum 01-01-2015
- Datum
01-01-2015
- Auteur
Mr. E.F. Groot
- JCDI
JCDI:ADS453415:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Bewijs
Voetnoten
Voetnoten
PG Herziening Rv 2002, p. 131-132; Van Mierlo 2014 (T&C Rv), art. 19, aant. 1;Wesseling-van Gent (Burgerlijke Rechtsvordering), art. 19, aant. 1.
Van Mierlo 2014 (T&C Rv), art. 20, aant. 1 en 5;Wesseling-van Gent (Burgerlijke Rechtsvordering), art. 20, aant. 1 en 7. Vóór 2002 was dit beginsel niet in de wet vastgelegd voor de verzoekschriftprocedure.
Van Mierlo 2014 (T&C Rv), art. 27, aant. 1 en 2; Tjong Tjin Tai (Burgerlijke Rechtsvordering), art. 27, aant. 1.
Van Mierlo 2014 (T&C Rv), art. 36, aant. 2 en art. 40, aant. 2; Hammerstein (Burgerlijke Rechtsvordering), art. 36, aant. 1.
Het niet van toepassing zijn van art. 6 EVRM op het voorlopig getuigenverhoor is door het opnemen van algemene beginselen van procesrecht in afdeling 1.1.3 Rv niet van groot belang. De algemene beginselen zijn van toepassing op de verzoekschriftprocedure tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor waardoor het recht op een eerlijke en openbare behandeling van de zaak binnen een redelijke termijn en door een onafhankelijke en onpartijdige rechter voldoende is gewaarborgd. Deze beginselen worden door de Hoge Raad ook (deels) uitgelegd op dezelfde wijze als art. 6 EVRM. Het meest fundamentele beginsel, dat van hoor en wederhoor in art. 19 Rv, kan worden begrepen onder het recht op een eerlijke behandeling in art. 6 EVRM.1 Bovendien is in art. 20 Rv opgenomen dat de rechter moet waken tegen onredelijke vertraging van de procedure en dat ook partijen tegenover elkaar verplicht zijn onredelijke vertraging van de procedure te voorkomen.2 De openbare behandeling van een verzoek staat volgens art. 27 Rv voorop. Bij de beoordeling van uitzonderingen op dit uitgangspunt is de jurisprudentie van het EHRM van belang, omdat de gronden waarop de rechter kan besluiten om de zaak met gesloten deuren te behandelen zijn ontleend aan art. 6 EVRM.3 Het beginsel van rechterlijke onpartijdigheid in art. 6 EVRM wordt gewaarborgd door de regeling van wraking en verschoning in art. 36-41 Rv. Ook bij de invulling van de norm voor wraking wordt door de Hoge Raad aansluiting gezocht bij de jurisprudentie van het EHRM.4