Hof Amsterdam, 19-01-2021, nr. 23-000631-20
ECLI:NL:GHAMS:2021:60
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
19-01-2021
- Zaaknummer
23-000631-20
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2021:60, Uitspraak, Hof Amsterdam, 19‑01‑2021; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:234
Uitspraak 19‑01‑2021
Inhoudsindicatie
Belaging
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000631-20
datum uitspraak: 19 januari 2021
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het
vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 24 februari 2020 in de strafzaak onder parketnummer
15-215932-19 tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag 1] 1979 in Tsjechië,
zonder bekende woon- of verblijfplaats.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 januari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1. hij, op een of meer tijdstippen, in of omstreeks de periode van 3 september 2019 tot en met 23 oktober 2019 te Lijnden, gemeente Haarlemmermeer en/of Amsterdam, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3], [slachtoffer 4], [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] (medewerkers van het [hotel]), door voornoemde [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3], [slachtoffer 4], [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] meermalen (ongeveer 1500) e-mailberichten, WhatsApp-berichten en/of sms-berichten te sturen, met het oogmerk die [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3], [slachtoffer 4], [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6], te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
2. hij, op een of meer tijdstippen, in of omstreeks de periode van 1 april 2019 tot en met 10 november 2019 te Badhoevedorp, gemeente Haarlemmermeer, Haarlem en/of Amsterdam, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [benadeelde 1], [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3], door
- voornoemde [benadeelde 1] en of [benadeelde 2] (dagelijks) meerdere email-berichten, sms-berichten en/of whatsapp-berichten te sturen,
- voornoemde [benadeelde 3] meerdere email-berichten te sturen,
- voornoemde [benadeelde 2] meermalen op te bellen,
- meermalen zich naar de woning van voornoemde [benadeelde 1] te begeven,
met het oogmerk die [benadeelde 1], [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3], te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
3. hij op of omstreeks 30 augustus 2019 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer en/of te Badhoevedorp, gemeente Haarlemmermeer en/of in de gemeente Amsterdam, in elk geval in Nederland opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 20 augustus 2019 voor de duur van 90 dagen, gegeven door de officier van justitie in het arrondissement Noord-Holland kort weergegeven inhoudende dat hij, verdachte, niet op enigerlei wijze contact zou leggen met de heer [benadeelde 2], mevrouw [benadeelde 1], [benadeelde 3] en [slachtoffer 7], door een mail te sturen naar die [benadeelde 2].
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde nu de rechtbank heeft verzuimd om de gedeeltelijke niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging van de verdachte ten aanzien van dat feit in het dictum te vermelden.
Het hof komt voorts tot andere beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen, zal het in hoger beroep met betrekking tot het onder 1 bewezenverklaarde gevoerde verweer ten aanzien van de stelselmatigheid bespreken en is van oordeel dat de door de rechtbank voor feit 1 en 3 gebruikte bewijsmiddelen respectievelijk dienen te worden aangevuld en aangepast.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
Met de rechtbank en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat de officier van justitie niet ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte voor zover het betreft de ten laste gelegde belaging van [slachtoffer 2], [slachtoffer 3], [slachtoffer 4], [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] omdat ten aanzien van deze personen niet is voldaan aan het voor dit feit geldende klachtvereiste.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. hij in de periode van 3 september 2019 tot en met 23 oktober 2019 in Nederland wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 1], door voornoemde [slachtoffer 1], meermalen e-mailberichten te sturen, met het oogmerk die [slachtoffer 1] te dwingen iets te doen en iets te dulden;
2. hij in de periode van 1 april 2019 tot en met 10 november 2019 in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van
[benadeelde 1], [benadeelde 2] en [benadeelde 3], door
- voornoemde [benadeelde 1] en of [benadeelde 2] (dagelijks) meerdere email-berichten, sms-berichten en/of whatsapp-berichten te sturen,
- voornoemde [benadeelde 3] meerdere email-berichten te sturen,
- voornoemde [benadeelde 2] meermalen op te bellen,
- meermalen zich naar de woning van voornoemde [benadeelde 1] te begeven,
met het oogmerk die [benadeelde 1], [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3], te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
3. hij op 30 augustus 2019 in Nederland opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van Strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing gedateerd 20 augustus 2019, voor de duur van 90 dagen gegeven door de officier van justitie in het arrondissement Noord-Holland, kort weergegeven inhoudende dat hij, verdachte, niet op enigerlei wijze contact zou leggen met de heer [benadeelde 2], mevrouw [benadeelde 1], [benadeelde 3] en
[slachtoffer 7], door een mail te sturen naar die [benadeelde 2].
Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen zijn vervat. Het hof neemt over de door de rechtbank ten aanzien van feit 1 gebruikte bewijsmiddelen die zijn opgenomen in de bijlage bij het vonnis (bladzijde 10) en ten aanzien van feit 2 de bewijsmiddelen die zijn aangehaald op bladzijde 3 van het vonnis. Ten aanzien van het onder 1 en 3 bewezenverklaarde vult het hof de bewijsmotivering aan met het volgende.
Feit 1
Het hof voegt aan de door de rechtbank gebruikte aangifte van [slachtoffer 1], met als bijlagen de e-mail-berichten van de verdachte aan aangeefster die zijn verzonden in de periode van 3 september 2019 tot en met 23 oktober 2019, toe
als de op 23 oktober 2019 door [slachtoffer 1] tegenover verbalisant afgelegde verklaring:
Op 3 september 2019 is [verdachte] bij ons gestopt met werken. Hij heeft op die dag ook getekend dat hij geen contact meer zou opnemen met zijn ex collega's. Nadat hij weg was bij ons begon eigenlijk het lastig vallen pas echt. Hij stuurde steeds vaker en steeds meer werknemers berichten op allerlei manieren. Via sms, whatsapp en email. Hij wil dat ik de medewerkers ontsla die ook als slachtoffer genoemd worden in deze aangifte.
ten aanzien van de bijgevoegde e-mailberichten overweegt het hof aanvullend als volgt:
De verdachte heeft aan [slachtoffer 1] op 23 oktober 2019 vier niet-werkgerelateerde e-mailberichten gestuurd (bladzijden 33, 34, 35 en 36). Op 22 oktober 2019 waren dat er eveneens vier en op 21 oktober 2019 tien (bladzijden 37, 38, 39 en 40 respectievelijk 41, 42, 43, 44, 45, 46, 47, 48, 49 en 50), op 16 oktober 2019 drie en op 15 oktober 2019 twee (bladzijden 51, 55 en 56 respectievelijk 57 en 58). De verdachte zond [slachtoffer 1] twee niet-werkgerelateerde e-mails op 25 september 2019 en 24 september 2019 (bladzijden 63 en 68) en zeven in de periode van 3 september tot en met 5 september 2019 (bladzijden 76, 77, 80, 82, 83, 84 en 85).
Feit 3
Ten aanzien van feit 3 vervangt het hof, nu de raadsman heeft aangevoerd dat bij de verdachte het opzet heeft ontbroken, de gebezigde bewijsmiddelen door de navolgende.
1. Een proces-verbaal van bevindingen van 20 augustus 2019 met nummer PL1100-2019068926-33 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant] (doorgenummerde pagina 389). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover relevant en zakelijk weergegeven, als bevindingen van de verbalisant:
Op dinsdag 20 augustus 2019, omstreeks 16.00 uur werd door mij, verbalisant [verbalisant], de gedragsaanwijzing welke opgelegd werd door Officier van Justitie [naam 1], uitgereikt aan verdachte [verdachte]. Deze gedragsaanwijzing werd met behulp van de tolkentelefoon uitgereikt zodat de verdachte weet had van de inhoud welke in het Nederlands omschreven stond. Ook werd door mij de belangrijkste informatie in het Engels genoteerd op de aanwijzing zelf, zodat er geen miscommunicatie kon ontstaan, mocht hij de aanwijzing door willen lezen buiten de politie om.
De verdachte ondertekende de gedragsaanwijzing voor ontvangst en gaf aan begrepen te hebben dat hij geen contact op mocht nemen met:
[benadeelde 2] , geboren op [geboortedag 2]-1960 [geboorteplaats 1]
[benadeelde 1], geboren op [geboortedag 3]-1967 [geboorteplaats 2] Brazilië
[benadeelde 3], geboren op [geboortedag 4]-1999 [geboorteplaats 3]
[slachtoffer 7], geboren op [geboortedag 5]-2001 [geboorteplaats 4]
Daarnaast begreep hij dat hij niet aan de [adres] mag komen of in de nabije omgeving daarvan.
Een kopie van, de uitgereikte gedragsaanwijzing wordt als bijlage gevoegd bij dit proces verbaal (het hof begrijpt: de met de inhoud van onderhavig proces-verbaal overeenkomende gedragsaanwijzing op de doorgenummerde pagina’s 390-391).
2. Een proces-verbaal van bevindingen van 2 september 2019 met nummer PL1100-2019170437-2 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant] (doorgenummerde pagina 395-396). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover relevant en zakelijk weergegeven, als bevindingen van de verbalisant:
Op 30 augustus 2019 ontving ik, verbalisant [verbalisant], een emailbericht van aangever [benadeelde 2], met daarin een emailbericht afkomstig van verdachte [verdachte] verstuurd met emailadres [emailadres 1] naar [emailadres 2].
Het emailbericht wordt als bijlage gevoegd bij dit proces verbaal van bevindingen.
3. De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg op 10 februari 2020, voor zover inhoudende:
Het klopt dat ik contact heb gezocht na de gedragsaanwijzing zoals mij wordt verweten onder het derde feit. Ik heb een fout gemaakt.
Nadere bewijsoverweging
De raadsman heeft in hoger beroep bepleit dat de verdachte wordt vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde (voor zover het betreft [slachtoffer 1]). Hij heeft daartoe aangevoerd dat geen sprake was van stalking omdat [slachtoffer 1] relatief weinig berichten van de verdachte ontving in de ten laste gelegde periode en omdat hij haar die berichten stuurde in haar functie van (ex)leidinggevende.
Het hof verwerpt dit verweer en verwijst hiertoe naar de (aanvulling op de) gebruikte bewijsmiddelen. De omstandigheid dat voormelde e-mailberichten vaak (mede) over (oud)collega’s gaan, maakt dit niet anders. Daar komt bij dat [slachtoffer 1] de verdachte heeft verzocht te stoppen met het sturen van e-mails op 3 september 2019 , op 5 september 2019, op 25 september 2019 en op 16 oktober 2019 (bladzijden 29, 63, 31 respectievelijk 51). Deze verzoeken betroffen niet alleen e-mails aan (oud)collega’s maar ook aan haar.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 en 3 bewezen-verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
belaging.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
belaging, meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering.
Strafbaarheid van de verdachte
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf en maatregelen
De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan een gedeelte van zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast heeft de rechtbank aan de verdachte maatregelen inhoudende een gebiedsverbod en contactverboden opgelegd, eveneens voor de duur van drie jaren, waarbij twee weken hechtenis wordt opgelegd per overtreding van één van deze maatregelen - waarvan de dadelijke uitvoerbaarheid is bevolen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf en maatregelen als door de rechter in eerste aanleg zijn opgelegd.
De raadsman heeft verzocht rekening te houden met de verstrekkende gevolgen die de detentie voor de verdachte heeft gehad.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregelen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft zich meermalen schuldig gemaakt aan belaging. In eerste instantie was dit gericht op aangeefster [benadeelde 1], maar de groep werd gaandeweg uitgebreid met de mensen om haar heen (ex-man en zoon). Daarnaast is een ex-leidinggevende van verdachte door hem gestalkt. Ook nadat hem door de aangevers en de politie is duidelijk gemaakt dat het contact niet gewenst was, is verdachte daarmee telkens doorgegaan. De verdachte heeft op verschillende manieren geprobeerd contact te leggen. Hij heeft in totaal meer dan duizend e-mails, sms-berichten en WhatsApp-berichten verstuurd, veelvuldig gebeld en voicemails ingesproken en hij heeft zich meermalen begeven naar de woning waar aangeefster [benadeelde 1] en haar kinderen verblijven. Door aldus te handelen heeft verdachte op indringende wijze inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en het gevoel van veiligheid van de aangevers, zoals ook blijkt uit de slachtofferverklaring van aangeefster [benadeelde 1]. Daarnaast heeft verdachte een hem door de officier van justitie opgelegde gedragsaanwijzing overtreden.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 21 december 2020 is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld. Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof voorts gelet op:
- het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 6 februari 2020 van [naam 2], als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland,
- het over verdachte uitgebrachte Pro Justitia rapport, gedateerd 3 januari 2020, opgesteld door
[naam 3], GZ-psycholoog.
Het hof is, met de advocaat-generaal, van oordeel dat de door de rechtbank opgelegde straf recht doet aan de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan, en dat (mede) gelet op de persoon van verdachte geen andere straf op zijn plaats is dan een straf die vrijheidsbeneming van langere duur meebrengt. Alles afwegende is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden moet worden opgelegd. Het hof bepaalt dat een gedeelte van zes maanden daarvan voorwaardelijk niet ten uitvoer wordt gelegd om aldus de verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te begaan. Daaraan wordt een proeftijd van drie jaren verbonden.
Evenals de rechtbank, zal het hof, ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten vrijheidsbeperkende maatregelen als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr) aan verdachte opleggen, telkens voor de duur van drie jaren. Deze maatregelen houden in een contactverbod met [benadeelde 1], [benadeelde 2] en [benadeelde 3] en een locatieverbod, zoals deze hierna in het dictum nader zijn omschreven. Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens [benadeelde 1], [benadeelde 2] en [benadeelde 3], beveelt het hof, gelet op artikel 38v, vierde lid, Sr, dat de opgelegde maatregelen dadelijk uitvoerbaar zijn.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.000,- voor geleden immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering, verhoogd met de wettelijke rente en met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel, en gijzeling van veertig dagen.
De raadsman heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering. De benadeelde partij had al psychische problemen voor aanvang van de belaging door de verdachte. Zij heeft zich niet willen laten onderzoeken om vast te kunnen stellen in hoeverre deze problemen zijn verergerd door het handelen van de verdachte, zodat hierover geen deskundigenbericht is opgemaakt. Ook overigens acht hij de stelling van de benadeelde partij dat zij ‘nu zieker dan ooit is’ onvoldoende onderbouwd, terwijl het gevorderde bedrag ver uitstijgt boven de in de bijlage bij de vordering aangehaalde voorbeelden.
Het hof overweegt het volgende. Evident is dat belaging in de mate waarin de verdachte de benadeelde partij heeft lastig gevallen geestelijk letsel kan veroorzaken. De omstandigheid dat de benadeelde partij al psychische problemen had voor de belaging door de verdachte begon, terwijl de verdachte op de hoogte was van deze problemen, versterkt zijn verantwoordelijkheid voor het toegebrachte letsel.
Uit het onderzoek ter terechtzitting en in het bijzonder het schadeonderbouwingsformulier in samenhang met de daarbij gevoegde bijlagen van GZ-psycholoog [naam 4] en [naam 5] van GGZ inGeest is het hof voldoende gebleken dat het geestelijk letsel bij de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte is toegenomen. Zij heeft derhalve immateriële schade geleden. Het hof waardeert de rechtstreeks aan het handelen van de verdachte toe te schrijven schade op een bedrag van € 1500,- . De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij
rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.735,40 en bestaat uit een gedeelte van € 1500,- voor immateriële schade en een bedrag van € 235,40 voor materiële schade. De materiële schade bestaat uit ten behoeve van [benadeelde 1] gemaakte kosten voor vervanging van sloten op haar woning en reis- en parkeerkosten voor haar vervoer. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen voor zover het de materiële schade betreft, tot een bedrag van € 235,40. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering, verhoogd met de wettelijke rente en met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel, en gijzeling van vijftien dagen.
De raadsman heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering, zowel het immateriële deel als het materiële deel, nu de kosten niet zijn onderbouwd.
Het hof overweegt het volgende. De benadeelde heeft onvoldoende onderbouwd dat hij immateriële schade heeft geleden. Het hof acht voorts de noodzaak tot het vervangen van sloten van de woning van [benadeelde 1] onvoldoende onderbouwd, evenals de hoogte van de voor die sloten en het vervoer van [benadeelde 1] gemaakte kosten, nu ter zake van die kosten geen facturen zijn overgelegd. Uit het onderzoek ter terechtzitting is derhalve onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is daarom niet tot vergoeding van schade gehouden, zodat de vordering zal worden afgewezen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot
schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.500,- voor geleden immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 750,-, verhoogd met de wettelijke rente en met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel, en gijzeling van vijftien dagen.
De raadsman heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering. De benadeelde partij had al psychische problemen voor aanvang van de belaging door de verdachte. De stelling dat een toename van die problemen het gevolg is van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte, acht hij onvoldoende onderbouwd.
Het hof overweegt het volgende. Evident is dat belaging in de mate waarin de verdachte ook de benadeelde partij - naast diens ouders - heeft lastig gevallen, geestelijk letsel kan veroorzaken. De benadeelde partij heeft psychisch geleden onder het ontvangen van berichten met de boodschap dat zijn moeder in de problemen zou raken. De omstandigheid dat de verdachte de benadeelde partij heeft benaderd in verband met problemen die hij met diens moeder had, terwijl hij wist dat hij al psychische problemen had voor de belaging door de verdachte begon, versterkt zijn verantwoordelijkheid voor het toegebrachte nadeel.
Uit het onderzoek ter terechtzitting, en in het bijzonder het schadeonderbouwingsformulier in samenhang met de daarbij gevoegde brief van drie gedragsdeskundigen van Terminal18, is het hof voldoende gebleken dat het geestelijk letsel bij de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte is toegenomen. Hij heeft derhalve immateriële schade geleden. Het hof waardeert de rechtstreeks aan het handelen van de verdachte toe te schrijven schade op een bedrag van
€ 750,- . De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart het openbaar ministerie niet ontvankelijk in de vervolging van de verdachte ten aanzien van
het onder 1 ten laste gelegde voor zover het betreft [slachtoffer 2], [slachtoffer 3], [slachtoffer 4], [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6].
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 3 (drie) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van drie jaren zich niet zal ophouden binnen een straal van twee kilometer rondom het adres [adres].
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 2 (twee) weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van drie jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [benadeelde 2], geboren op [geboortedag 2] 1960, [benadeelde 1], geboren op [geboortedag 3] 1967, [benadeelde 3], geboren op 1999, [slachtoffer 7], geboren op [geboortedag 5] 2001.
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 2 (twee) weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat beide voornoemde vrijheidsbeperkende maatregelen dadelijk uitvoerbaar zijn.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro), ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde 1], ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 25 (vijfentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 10 november 2019.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] tot schadevergoeding af.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro), ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde 3], ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 15 (vijftien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 10 november 2019.
Heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.A. Hartsuiker, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. M.J.A. Duker, in tegenwoordigheid van
mr. M.A.T. van Willigen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 januari 2021.