Einde inhoudsopgave
De dwangsom in het burgerlijk recht (BPP nr. V) 2006/18.3.2.1
18.3.2.1 Toepasselijkheid
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem, datum 19-12-2006
- Datum
19-12-2006
- Auteur
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem
- JCDI
JCDI:ADS379193:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Zie Asser/Hartkamp 12004, p. 51; Hondius (Verbintenissenrecht) I, art. 3:1 BW, aant. 3; zie ook HR 13 november 1914, NJ 1915, 98, W9810, m.nt. E.M.M.; zie voor wat betreft het kortgedingvonnis HR 29 december 1921, NJ 1922, 225, W10845, m.nt. S.B.; Van Nispen 1978, p. 31-35, is van oordeel dat het rechterlijk verbod en bevel geen materieelrechtelijk gevolg hebben in dier voege dat zij een verbintenis in het leven roepen om zich naar het opgelegde bevel of verbod te gedragen (zoals de genoemde arresten van de Hoge Raad leren), maar stelt dat uit de eventuele dwangsombepaling wel een voorwaardelijke verbintenis voortvloeit (zie p. 33, noot 115).
In de literatuur wordt dit algemeen aangenomen, zie onder anderen Hugenholtz/Heemskerk 2006, p. 278; Jongbloed 2005 (TBC Rv), art. 611g Rv, aant. 2.
De verjaringstermijn kan echter niet langer zijn dan vijf jaren; niettemin treedt de verjaring volgens het tweede lid in geen geval op een eerder tijdstip in dan waarop ook de oorspronkelijke termijn zonder stuiting zou zijn verstreken.
De dwangsomvordering is in de eerste plaats te kwalificeren als een vordering tot nakoming van een verbintenis. Daartoe kan als uitgangspunt worden gehanteerd dat ook een rechterlijke uitspraak bron van verbintenis kan zijn: de verbintenis vloeit in het geval van de dwangsom voort uit de rechterlijke uitspraak, waarbij zij is opgelegd.1 De stuitingsmogelijkheden, zoals neergelegd in de art. 3:316, 3:317 lid 1 en 3:318 BW hebben dan ook mede betrekking op de stuiting van de verjaring van de dwangsom.2 Ten aanzien van de stuiting van de verjaring van een dwangsom geldt voorts art. 3:319 BW, dat bepaalt dat door stuiting van de verjaring van een rechtsvordering, anders dan door het instellen van een eis die door toewijzing wordt gevolgd, een nieuwe verjaringstermijn begint te lopen, met de aanvang van de volgende dag. Krachtens lid twee van art. 3:319 BW is de nieuwe verjaringstermijn gelijk aan de oorspronkelijke.3