Rb. Den Haag, 08-05-2017, nr. AWB - 16 , 8187
ECLI:NL:RBDHA:2017:5165
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
08-05-2017
- Zaaknummer
AWB - 16 _ 8187
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2017:5165, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 08‑05‑2017; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Wetingang
art. 5:17 Algemene wet bestuursrecht
- Vindplaatsen
JBP 2017/41
Uitspraak 08‑05‑2017
Inhoudsindicatie
Strijd met artikel 8 van het EVRM bij gebruik Trans Link Systems gegevens door DUO. Door het dagelijks vastleggen van de in- en uitcheckgegevens in het Trans Link Systems worden aspecten van het persoonlijke leven van eiser blootgelegd. Aangezien het privéleven van eiser wordt geraakt, behoeft het verzamelen, vastleggen, bewaren en gebruiken van de reisgegevens, zoals dat in feite heeft plaatsgevonden, een voldoende precieze wettelijke grondslag als bedoeld in artikel 8 EVRM. Naar het oordeel van de rechtbank voldoen de artikelen 5:16 en 5:17 van de Awb niet aan dit vereiste. Deze artikelen bepalen dat een toezichthouder bevoegd is inlichtingen te vorderen en bevoegd is inzage te vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden. Uit de memorie van toelichting volgt dat onder zakelijke gegevens moet worden verstaan ‘gegevens die gebruikt worden ten dienste van het maatschappelijk verkeer’. De door verweerder opgevraagde Trans Link gegevens zijn op de persoon van eiser herleidbaar. Deze gegevens zijn daarmee niet langer zakelijk in de zin van artikel 5:17 Awb. De opgevraagde gegevens zijn van persoonlijke aard en vallen daarmee buiten de reikwijdte van artikel 5:17 Awb. Beroep gegrond
Partij(en)
Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 16/8187
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 mei 2017 in de zaak tussen
[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde mr. S. Salhi)
en
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder.
Procesverloop
Eiser heeft tegen het hierna onder 4 te noemen besluit bezwaar gemaakt.Verweerder heeft bij besluit van 22 september 2016 het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 februari 2017.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.W.M. Naber.
Overwegingen
Feiten
1. Bij bericht van 6 december 2014 is aan eiser per 1 juli 2015 studiefinanciering toegekend naar de norm van thuiswonende. Het door eiser opgegeven woonadres is [adres 1] .
2. Op 25 augustus 2015 heeft eiser een wijziging doorgegeven in zijn woonsituatie. Het door eiser opgegeven nieuwe woonadres is [adres 2] . Eiser staat vanaf 21 april 2015 op dat adres ingeschreven in de BRP.
Bij bericht van 25 september 2015 is per 1 augustus 2015 aan eiser studiefinanciering naar de norm van uitwonende toegekend.
3. Op 25 april 2016 is een rapportage opgemaakt met betrekking tot een op 12 april 2016 door een drietal controleurs uitgevoerd huisbezoek aan het adres [adres 2] . Als advies van de controlerende instantie is opgenomen. “De student woont niet op het geregistreerde BRP-adres”.
4. Bij bericht van 27 mei 2016 is de studiefinanciering van eiser per 1 augustus 2015 herzien naar de norm van thuiswonende. De door eiser teveel ontvangen studiefinanciering ad € 2.057,80 zal worden verrekend.
5. Bij brief van 2 juni 2016 heeft verweerder zijn voornemen aangekondigd aan eiser een boete op te leggen van € 925,51, zijnde 50% van de teveel ontvangen studiefinanciering.
6. Bij brief van 15 juni 2016 heeft de gemachtigde van eiser een schriftelijke reactie op het voornemen gegeven. Bij brief van 28 juni 2016 heeft verweerder de ontvangst van deze brief bevestigd. Daarbij is meegedeeld dat verweerder aanleiding heeft gezien de brief mede op te vatten als een bezwaarschrift tegen de herziening van de uitwonendenbeurs.
Geschil 7. In geschil is of verweerder terecht de studiefinanciering per 1 augustus 2015 heeft herzien naar de norm van thuiswonende.
Eiser stelt dat hij wel woonachtig is aan het adres [adres 2] . Tijdens het huisbezoek was eiser niet aanwezig, waardoor hij niet kon uitleggen waar zijn persoonlijke eigendomen waren. Eiser slaapt op een slaapbank aan de onderzijde daarvan bevindt zich een opbergruimte, waar eiser zijn bezittingen bewaart. Op zolder bevinden zich de kledingkasten van de gezinsleden, waaronder ook de kleding van eiser. Door de weeks verblijft eiser in de woning aan [adres 2] in het weekend verblijft hij bij zijn vriendin. Eiser stelt zich op het standpunt dat de gegevens van het huisbezoek onrechtmatig zijn verkregen en niet mogen worden gebruikt. De reisgegevens mogen evenmin worden gebruikt omdat deze in strijd zijn met eisers privacy, zoals deze wordt beschermd in de Grondwet en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Eiser heeft geen toestemming gegeven om deze gegevens op te vragen. Het opvragen van deze gegevens door verweerder is in strijd met de Wet persoonsgegevens. Dat zou alleen mogen in het geval van een strafzaak.
De reisgegevens zeggen bovendien niet waar eiser woont. Eiser sport veel en gaat op zijn scooter naar de sportschool “ [naam sportschool] ” in de [adres 3] . Hij zet zijn scooter dan neer bij het huis van zijn ouders en gaat vandaar met de bus of tram.
7.1.
Verweerder stelt dat gelet op de (recente) jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, het controlerapport niet ten grondslag kan worden gelegd aan de herziening, nu één van de controleurs op payrollbasis werkzaam was. Verweerder heeft daarom ander bewijs vergaard in de vorm van de reisgegevens van eiser. Daaruit blijkt, aldus verweerder, dat eiser in de periode 15 augustus 2015 tot en met 19 november 2016 voornamelijk gebruik maakte van haltes die op loopafstand liggen van zijn ouderlijk adres [adres 1] . Eiser heeft geen gebruik gemaakt van haltes in de buurt van het brp-adres. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de reisgegevens opgevraagd mogen worden en ook zijn door een toezichthouder van de afdeling Handhaving en Inspectie van DUO en verwijst daarbij naar de artikelen 5:16 en 5:17 van de Awb.
Beoordeling van het geschil
8. Naar de rechtbank begrijpt beroept eiser zich primair op artikel 8 van het EVRM. Dit artikel bepaalt dat geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van het recht van eenieder op respect voor zijn privéleven, dan voor zover bij wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Vergelijk ook artikel 10, lid 1, van de Grondwet waarin is bepaald dat eenieder, behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen, recht op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer.
Uit de eis dat een inmenging in de uitoefening van het recht op respect voor het privéleven moet zijn voorzien bij wet (“in accordance with the law”) vloeit voort dat die inmenging moet berusten op een naar behoren bekend gemaakt wettelijk voorschrift waaruit de burger met voldoende precisie kan opmaken welke op zijn privéleven betrekking hebbende gegevens met het oog op de vervulling van een bepaalde overheidstaak kunnen worden verzameld en vastgelegd, en onder welke voorwaarden die gegevens met dat doel kunnen worden bewerkt, bewaard en gebruikt. De woorden “behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen” in artikel 10 van de Grondwet brengen bovendien mee dat beperkingen op het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer slechts kunnen worden gerechtvaardigd door of krachtens een wet in formele zin (vgl. HR 19 december 1995; ECLI:NL:HR:1995:ZD0328).
9. Naar het oordeel van de rechtbank is in het onderhavige geval sprake is van inmenging van het openbaar gezag (verweerder) in eisers privéleven. Door het vastleggen en bewaren van eisers reisgegevens door Trans Link Systems en de opvraging van deze gegevens door verweerder, wordt het privéleven van eiser geraakt. Immers door het dagelijks vastleggen van de in- en uitcheckgegevens worden bepaalde aspecten van het persoonlijke leven van eiser blootgelegd. Daarbij dient in aanmerking te worden genomen dat het kennelijk gaat om het gedurende langere tijd systematisch verzamelen, vastleggen en bewaren van reisgegevens op een zodanige wijze dat die gegevens aan de hand van het nummer van zijn ov-chipkaart tot eiser persoonlijk kunnen worden herleid. (vgl. EHRM 2 september 2010, Uzun vs. Germany, nr. 35623/05 en Centrale Raad van Beroep, 13 september 2016; ECLI:NL: CRVB:2016:3479).
10. Aangezien het privéleven van eiser wordt geraakt, behoeft het verzamelen, vastleggen, bewaren en gebruiken van de reisgegevens, zoals dat in feite heeft plaatsgevonden, een voldoende precieze wettelijke grondslag als hiervoor bedoeld.
Naar het oordeel van de rechtbank voldoen de artikelen 5:16 en 5:17 van de Awb niet aan dit vereiste. Deze artikelen bepalen dat een toezichthouder bevoegd is inlichtingen te vorderen en bevoegd is inzage te vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden. Uit de memorie van toelichting volgt dat onder zakelijke gegevens moet worden verstaan ‘gegevens die gebruikt worden ten dienste van het maatschappelijk verkeer’. Zoals hierboven al is overwogen zijn de door verweerder opgevraagde Trans Link gegevens op de persoon van eiser herleidbaar. Deze gegevens zijn daarmee niet langer zakelijk in de zin van artikel 5:17 Awb. De opgevraagde gegevens zijn van persoonlijke aard en vallen daarmee buiten de reikwijdte van artikel 5:17 Awb.
De vereiste wettelijke grondslag kan evenmin worden gevonden in de artikelen in de Wsf 2000 die gaan over het toezicht. Ook daarin is geen voldoende precieze grondslag voor het verzamelen, vastleggen, bewaren en gebruiken van reisgegevens van ov-chipkaarthouders gelegen.
11. Uit het bovenstaande volgt dat de inbreuk die het gebruik van de reisgegevens maakt op het recht op respect voor het privéleven van eiser, niet berust op een voldoende duidelijke en voorzienbare en met waarborgen omklede wettelijke grondslag. Om die reden is door het gebruik hiervan artikel 8 van het EVRM geschonden. De in- en uitcheckgegevens die verweerder via Trans Link Systems heeft verkregen moeten daarom als onrechtmatig verkregen bewijs worden aangemerkt en mogen niet worden gebruikt ter onderbouwing van de onder 4. genoemde herziening. Gelet hierop is er geen feitelijke grondslag meer voor het standpunt van verweerder dat eiser niet woont op het adres waaronder hij staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en berust het bestreden besluit en het besluit van 27 mei 2016 niet op een deugdelijke motivering.
12. Gelet op wat hiervoor is overwogen zal het beroep gegrond worden verklaard. Het bestreden besluit zal worden vernietigd. De rechtbank ziet tevens aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb het besluit van 27 mei 2016 te herroepen nu, gelet op het tijdsverloop, niet aannemelijk is dat het gebrek in dat besluit kan worden hersteld.
Proceskosten 13. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 990 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495 en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het besluit van 27 mei 2016 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde bestreden beslissing;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 990.
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C.J.A. Huijgens, rechter, in aanwezigheid van mr. P.C. Stroebel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2017.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.