Vgl. het arrest Schellekens-Braam, HR 7 maart 1980, NJ 1980, 549
Rb. 's-Hertogenbosch, 29-04-2009, nr. 182877 / HA ZA 08-2099
ECLI:NL:RBSHE:2009:BJ8701
- Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
- Datum
29-04-2009
- Magistraten
Mr. W. Schoorlemmer
- Zaaknummer
182877 / HA ZA 08-2099
- LJN
BJ8701
- Vakgebied(en)
Goederenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSHE:2009:BJ8701, Uitspraak, Rechtbank 's-Hertogenbosch, 29‑04‑2009
Uitspraak 29‑04‑2009
Mr. W. Schoorlemmer
Partij(en)
Vonnis van 29 april 2009
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. M.B.Ph. Geeraedts,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE 'S‑HERTOGENBOSCH,
zetelend te 's‑Hertogenbosch,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. R.A.F. Willems.
Partijen zullen hierna [eiseres] en de gemeente genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- —
Het vonnis van deze rechtbank van 24 december 2008
- —
Het proces-verbaal van de comparitie van partijen en van gerechtelijke plaatsopneming van 19 maart 2009.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
[eiseres] is eigenaar van de woning met berging, ondergrond, erf, tuin en al hetgeen daartoe krachtens verkeersopvatting behoort, staande en gelegen aan het adres [a-straat] [1] te [a-plaats] (hierna de woning), kadastraal bekend gemeente [gemeente], sectie [A] nr. [001], later vernummerd tot [002]. [eiseres] woont in deze woning krachtens een huurovereenkomst met Woningstichting [de woningstichting] (hierna de woningstichting) sedert juli 1983. De woningstichting heeft de woning op grond van een met [eiseres] gesloten koopovereenkomst op 18 juli 1997 aan [eiseres] geleverd.
2.2.
Van de tuin behorende bij de woning maakt deel uit een strook grond aan de voor- en zijkant (noord-oostelijk respectievelijk noord-westelijk gelegen ten opzichte van de woning). Deze strook grond is circa 168m2 groot en behoort blijkens de openbare registers in eigendom toe aan de gemeente. De betreffende strook grond is weergegeven in de door [eiseres] als productie 3 bij de conclusie van antwoord in reconventie overgelegde tekening. In het vervolg zal gesproken worden over ‘de strook grond’.
2.3.
[eiseres] ging er bij aanvang van de huurovereenkomst met de woningstichting in juli 1983 van uit dat de onder 2.2 bedoelde strook grond tot het gehuurde behoorde. [eiseres] heeft de betreffende strook grond sedert juli 1983 op gelijke wijze in gebruik gehad als de rest van de — tot het gehuurde respectievelijk haar eigendom behorende — tuin.
3. het geschil
In conventie:
3.1.
[eiseres] vordert, kort gezegd, een verklaring voor recht dat de tuin van haar, zoals afgebakend in het veld en zoals in kleur aangegeven op de als productie 2 overgelegde tekening, in eigendom aan haar toebehoort, althans een zodanig verklaring voor recht als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren, alles met veroordeling van de gemeente in de kosten van de procedure.
[eiseres] voert daartoe aan dat de rechtsvordering van de gemeente tot het opeisen van de betreffende strook grond is verjaart zodat [eiseres] als bezitter van deze strook grond gedurende meer dan 20 jaren daar eigenaar van is geworden.
3.2.
De gemeente voert verweer, stellende dat [eiseres] nimmer bezitter is geworden van de betreffende strook grond, althans niet voor 18 juli 1997 en dat — voor zover al sprake is van bezit — de door haar uitgeoefende macht geen ondubbelzinnige bezitsdaden opleveren die tot gevolg hebben dat de rechtsvordering van de gemeente is verjaard. Voor zover als sprake is van ondubbelzinnig bezit dan is dit niet vóór 18 juli 1997 aangevangen waardoor de rechtsvordering van de gemeente om haar eigendom op te eisen nog niet verjaard.
In reconventie:
3.3.
De gemeente vordert, kort gezegd, een verklaring voor recht dat de gemeente eigenaar is van de strook grond zoals door [eiseres] onrechtmatig in gebruik genomen alsmede veroordeling van [eiseres] om bedoelde strook grond te ontruimen en ontruimd te houden, zulks op straffe van een dwangsom van EUR 5.000,- per dag alsmede met machtiging van de gemeente om deze ontruiming zonodig zelf op kosten van [eiseres] te bewerkstelligen, alles met veroordeling van [eiseres] n de kosten van het geding.
3.4.
[eiseres] voert verweer, stellende dat de rechtsvordering van de gemeente is verjaard en derhalve dient te worden afgewezen.
4. De beoordeling in conventie en in reconventie
4.1.
Vooropgesteld dient te worden dat op grond van artikel 3:105 BW hij die een goed bezit op het tijdstip waarop de verjaring van de rechtsvordering strekkende tot beëindiging van dat bezit wordt voltooid dat goed verkrijgt. Ingevolge artikel 3:306 BW is de verjaringstermijn 20 jaar. Volgens artikel 3:107 BW is bezit het houden van een goed voor zichzelf. Of iemand een goed houdt en of hij dit voor zichzelf of voor een ander doet, dient te worden beoordeeld naar verkeersopvatting met inachtneming van de regels van titel 5 van Boek 3 BW en overigens op grond van uiterlijke feiten (artikel 3:108 BW). Op grond van constante rechtspraak geldt daarbij de eis dat dit bezit voortdurend, onafgebroken, ongestoord, openbaar en ondubbelzinnig dient te zijn.
[eiseres] heeft aangevoerd dat haar bezit van de strook grond is aangevangen in december 1983; ter comparitie heeft zij erkend dat zij haar bezit niet ontleent aan de vorige huurder. In verband hiermee kan de vraag of de vorige huurder bezitter is (of kan zijn) geweest van de strook grond in het midden blijven en dient slechts beoordeeld te worden of [eiseres] op enig moment bezitter is geworden van de strook grond en of zij dit bezit vervolgens voortdurend, onafgebroken, ongestoord, openbaar en ondubbelzinnig heeft uitgeoefend gedurende een periode van — tenminste — 20 jaren.
4.2.
[eiseres] stelt dat zij door occupatie bezitter is geworden van de strook grond toen zij eind 1983 vernam dat deze, anders dan zij altijd had aangenomen, geen deel uitmaakte van het gehuurde, maar in eigendom toebehoorde aan de gemeente. Dat betekent dat [eiseres] er bij aanvang van de huurovereenkomst op of omstreeks juli 1983 dus van uit ging dat zij de strook grond onder zich had uit hoofde van haar rechtsverhouding met [de woningstichting], en niet omdat zij meende eigenaar te zijn van de strook grond of zich als zodanig wenste te beschouwen. Zij was met andere woorden houder van de strook grond en niet bezitter. Evenals onder het huidige artikel 3:111 BW kon ingevolge het in 1983 geldende artikel 592 Burgerlijk Wetboek (oud) een houder zichzelf niet tot bezitter maken louter door zich voor te nemen om in het vervolg het betrokken goed niet voor een ander maar voor zichzelf te gaan houden als ware hij eigenaar. Dat betekent dat [eiseres] in december 1983 niet door occupatie bezitter is kunnen worden van de strook grond, zodat zij geacht moet worden daarvan houder te zijn gebleven tot (in ieder geval) 18 juli 1997, het moment waarop zij eigenaar werd van de woning c.a.
4.3.
Echter, ook indien zou worden aangenomen dat [eiseres] in december 1983 door occupatie bezitter is geworden van de strook grond, dan baat dat [eiseres] niet. Gelijk hiervoor onder 4.1. overwogen is namelijk vereist dat dit bezit voortdurend, onafgebroken, ongestoord, openbaar en ondubbelzinnig is. Aan die eisen, meer in het bijzonder de eis van ondubbelzinnig bezit, is in casu niet voldaan. De rechtbank licht dit als volgt toe.
4.3.1.
[eiseres] heeft gesteld dat de strook grond bij aanvang van de huurovereenkomst in juli 1983 deel uitmaakte van de tuin van het gehuurde en dat zij deze strook grond, toen zij eenmaal ontdekte dat deze niet tot het gehuurde behoorde, op dezelfde voet is blijven gebruiken. Dit gebruik bestond uit het in stand houden en onderhouden van de tuin en de omheining er om heen. Zij zou een deel hebben geplaveid, beplant met struiken en andere planten en voorts een tuinhuisje hebben opgericht, dit laatste volgens [eiseres] ter comparitie omstreeks het moment waarop zij eigenaar werd van de woning c.a. in 1997. [eiseres] stelt dat zij aldus ondubbelzinnige bezitsdaden heeft gesteld ten aanzien van de bewuste strook waaruit ook voor de gemeente duidelijk moest zijn dat zij de strook grond voor zichzelf hield.
4.3.2.
De gemeente heeft hier tegen in gebracht dat de door [eiseres] genoemde gedragingen ten aanzien van de strook grond onvoldoende zijn om bezit aan te nemen aangezien dergelijke handelingen evenzogoed verricht kunnen worden door een huurder, pachter of ander beperkt gerechtigde. De gedragingen van [eiseres] dragen op zichzelf nog geen eigendomspretentie in zich.
4.3.3.
Uit de door [eiseres] beschreven beschreven feitelijke gedragingen ten aanzien van de strook blijkt niet dat [eiseres] tot 18 juli 1997 haar tuin, voor zover deze gevormd werd door de strook grond, op een andere wijze heeft gebruikt dan de rest van haar tuin, welke deel uitmaakte van hetgeen zij uit hoofde van de huurovereenkomst met [de woningstichting] in gebruik had. Dat betekent dat naar buiten toe geen waarneembaar feitelijk verschil zat tussen de wijze waarop de strook grond van de gemeente werd gebruikt en de rest van de tuin, deel uitmakend van het gehuurde. Het enkele feit dat de strook grond, naar de gemeente wist (althans kon weten) geen deel uitmaakte van het gehuurde bracht, gegeven het door [eiseres] beschreven gebruik van de tuin als geheel, niet met zich dat het voor de gemeente duidelijk moest zijn dat [eiseres] zich ten aanzien van dat gedeelte van haar tuin eigenaar waande en dat de gemeente derhalve maatregelen diende te nemen wilde zij voorkomen dat zij door tijdsverloop de eigendom kwijt zou raken1.. Ook indien wordt aangenomen dat [eiseres] zichzelf in december 1983 door occupatie bezitter kon maken dan is zulks, bij overigens gelijkblijvend uiterlijk waarneembaar gebruik van de strook grond, niet voldoende om te kunnen spreken van ondubbelzinnig bezit dat tot verjaring van de rechtsvordering van de gemeente tot het opeisen van haar eigendom kan leiden.
4.4.
Nu, gelet op hetgeen hiervoor onder 4.2 en 4.3 is overwogen, [eiseres] in ieder geval tot 18 juli 1997 geen bezitter is geweest van de strook grond kan de vraag in het midden blijven of [eiseres] bezitter is geworden van de strook grond op 18 juli 1997, toen zij eigenaar werd van haar woning c.s.. Immers, ook al zou moeten worden aangenomen dat [eiseres] bezitter is van de strook grond vanaf genoemde datum dan nog staat vast dat de rechtsvordering van de gemeente tot het opeisen van de strook grond niet is verjaard nu sedertdien geen 20 jaren zijn verstreken.
4.5.
Gezien het voorgaande dienen de vorderingen van [eiseres] te worden afgewezen en kunnen de vorderingen van de gemeente, als overigens onweersproken, worden toegewezen. Aangezien tussen partijen niet in geschil is dat de strook grond geen deel uitmaakt van het (onweersproken aan [eiseres] in eigendom toebehorende) perceel kadastraal Gemeente [gemeente], sectie [A] nr. [002], zal de rechtbank [eiseres] veroordelen om het gebruik te staken van de grond, voor zover geen deel uitmakend van dat kadastrale perceel. De gevorderde dwangsom wordt gemitigeerd als na te melden. Aan de gevorderde dwangsom worden een maximum en een rechterlijke matigingsbevoegdheid van de hierna te vermelden inhoud verbonden.
De gevorderde uitvoerbaarheid met behulp van de sterke arm zal worden afgewezen nu gesteld noch gebleken is dat de gemeente daar een bijzonder belang bij heeft en niet valt aan te nemen dat een veroordeling tot ontruiming, versterkt met een dwangsom niet effectief zal blijken te zijn.
4.6.
[eiseres] heeft zowel in conventie als in reconventie te gelden als de in het ongelijk gestelde partij en zal de proceskosten moeten dragen. De kosten van de gemeente in conventie worden begroot op:
— | vast recht | EUR | 254,- |
— | salaris advocaat (2 pnt × tarief II) | EUR | 904.- |
EUR | 1.154,- |
De rechtbank ziet in de nauwe samenhang tussen de conventie en reconventie aanleiding om de kosten van de gemeente in reconventie op nihil te stellen.
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
- 1.
wijst de vorderingen af,
- 2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van de gemeente tot heden begroot op EUR 1.154,-,
- 3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
- 4.
verklaart voor recht dat de gemeente eigenaar is van de door [eiseres] in gebruik genomen strook grond, voor zover geen deel uitmakend van het perceel kadastraal gemeente [gemeente], sectie [A], nr [002],
- 5.
veroordeelt [eiseres] om de sub 4 bedoelde strook grond met al de haren en het hare binnen 4 weken na betekening van het vonnis te ontruimen, te verlaten, ontruimd te houden en ter vrije beschikking te stellen van de gemeente, op verbeurte van een dwangsom van EUR 5.000,- voor iedere dag dat [eiseres] hiermee in gebreke blijft,
- 6.
bepaalt het op grond van de veroordeling onder 5 maximaal te verbeuren bedrag aan dwangsommen op EUR 50.000,- en voorts dat deze dwangsom vatbaar is voor matiging door de rechter, voor zover handhaving daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, in aanmerking genomen de mate waarin aan het vonnis is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid van de overtreding;
- 7.
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding, aan de zijde van de gemeente tot heden begroot op nihil,
- 8.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordelingen onder 5 en 6 uitvoerbaar bij voorraad,
- 9.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Schoorlemmer en in het openbaar uitgesproken op 29 april 2009.
w.g. de griffier
w.g. de rechter
Voor eerste grosse
De griffier van de rechtbank 's‑Hertogenbosch.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 29‑04‑2009