En wat betreft ‘Houten’ en ‘Amsterdam’ telkens “een volle zwarte”(b.m. 14 en 17).
HR, 23-04-2019, nr. 18/01238
ECLI:NL:HR:2019:658
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
23-04-2019
- Zaaknummer
18/01238
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:658, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 23‑04‑2019; (Cassatie, Artikel 80a RO-zaken)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:210
ECLI:NL:PHR:2019:210, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 12‑03‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:658
- Vindplaatsen
Uitspraak 23‑04‑2019
Inhoudsindicatie
Heimelijk overpompen naar tankauto van deel van lading van tankschepen die minerale olie vervoeren. Medeplegen verduistering in dienstbetrekking. Bewijsklacht. HR: art. 80a RO met schriftelijk standpunt AG. Samenhang tussen 18/00512, 18/01195, 18/01238, 18/02767 en 18/02770.
Partij(en)
23 april 2019
Strafkamer
nr. S 18/01238
SG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 14 november 2017, nummer 22/002625-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt en P. van Dongen, beiden advocaat te Rotterdam, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd dat het cassatieberoep met toepassing van art. 80a RO niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 april 2019.
Conclusie 12‑03‑2019
Inhoudsindicatie
Conclusie AG over verduistering in dienstbetrekking (medeplegen) van grote hoeveelheden minerale olie door verdachte als schipper, door het heimelijk overpompen van de olie vanuit 'zijn' tankschip in een, op een bepaalde plaats langs het water gereedstaande, tankauto. De conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het cassatieberoep op de voet van art. 80a RO.
Nr. 18/01238 Zitting: 12 maart 2019 | Mr. E.J. Hofstee Conclusie inzake: [verdachte] |
Bij arrest van 14 november 2017 heeft het gerechtshof Den Haag het vonnis van de rechtbank, waarbij de verdachte is veroordeeld voor subsidiair “medeplegen van verduistering, gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd” bevestigd, met aanvulling en verbetering van gronden, en aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 104 dagen gevangenisstraf alsmede een taakstraf voor de duur van 50 weken, subsidiair 25 dagen hechtenis, opgelegd.
Er bestaat samenhang met de zaken 18/00512, 18/01195, 18/02767 en 18/02770. Ook in die zaken zal ik vandaag concluderen.
Namens de verdachte hebben mr. R.J. Baumgardt en mr. P. van Dongen, beiden advocaat te Rotterdam, een middel van cassatie voorgesteld.
Blijkens de bewezenverklaring, ’s hofs bewijsvoering en de strafmotivering, draait het in deze zaak om het volgende. De verdachte is als schipper werkzaam op een duwtankcombinatie die minerale olie vervoert. Als de verdachte een lading (deels) ‘kwijt kan’, attendeert hij medeverdachten daarop; in die zin heeft de verdachte een initiërende rol vervuld. Medeverdachten staan met een tankauto op bepaalde plekken langs het water klaar om de lading olie in ontvangst te nemen. De verdachte legt aan en de olie wordt heimelijk overgepompt in de tankauto. Vervolgens wordt de olie voor een gunstige prijs verkocht aan bedrijven. De verdachte ontvangt hiervoor een vergoeding van een van de medeverdachten.
Het middel komt op tegen de bewezenverklaring en klaagt dat uit de bewijsvoering niet kan worden afgeleid dat de verdachte zich op de bedoelde tijdstippen schuldig heeft gemaakt aan verduistering van vervoerde olie en evenmin dat de verdachte de olie uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich had.
Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard (ingekort gezegd) dat hij op tijdstippen in de periode van 17 augustus 2012 tot en met 15 oktober 2013 te Amsterdam, Houten en Antwerpen tezamen en in vereniging met een ander of anderen telkens opzettelijk een (grote) hoeveelheid olie die hij (telkens) uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking van vervoerder (schipper) onder zich had, heeft verduisterd.
De toelichting op het middel richt het vizier voornamelijk op een reis van de duwtankcombinatie op 21 – 23 september 2013 van de laadplaats Antwerpen naar de losplaats Gent.
Wat die reis betreft, is blijkens bewijsmiddel 2 vastgesteld dat bij het uitlossen sprake was van een “zeer fors tekort” van 9604 liter op het ladinggeheel. De tankwagen, die door een van de medeverdachten werd gereden, is op 21 september tweemaal op zijn totaalgewicht gemeten (om 03:48 uur op locatie Moerdijk en om 06:16 uur op locatie Dordrecht) en de desbetreffende gegevens laten een groot verschil zien, namelijk van ongeveer 7.500 kilogram (b.m. 8). Van belang is voorts dat de verdachte en een medeverdachte op 20 september 2013 (om 20:12 uur) telefonisch contact hebben gehad en dat de verdachte daarbij vroeg of de volgende ochtend half zes bij de Royer (waarmee hoogstwaarschijnlijk de Royersluis in het Antwerpse havengebied werd bedoeld) een goeie tijd was en dat de medeverdachte daarop antwoordde dat dit goed, top, was (b.m. 4 en 5). Tot slot wijs ik op de algemene verklaring van de verdachte dat door de medeverdachten een locatie met de schipper werd afgesproken, waar een van de medeverdachten naar toe reed met zijn tankwagen en de slang erin gooide, waarna de schipper werd betaald en de olie vervolgens werd verkocht aan diverse afnemers (b.m. 1).
Hetgeen het hof met betrekking tot ‘Antwerpen’ heeft bewezenverklaard, volgt zonder meer uit de gebezigde bewijsmiddelen. Dat geldt ook voor de andere momenten (7 mei 2013, Houten, respectievelijk 11-12 oktober 2013, Amsterdam) waarop verduisteringen van hoeveelheden olie hebben plaatsgevonden.
Blijkens de bewijsvoering is de verdachte de schipper geweest die in opdracht de olie vervoerde van A naar B. Zo was van de lading ‘Antwerpen’ Total België NV eigenaar, die geen recht of toestemming had verleend om te beschikken over de vervoerde lading of een deel daarvan etc. En dat schippers van binnenvaarttankers die dergelijke hoeveelheden olie vervoeren (in geval van ‘Antwerpen’ een lading van ongeveer 2,5 miljoen liter),1.niet zelf daarvan eigenaar zijn en dergelijke hoeveelheden in opdracht van anderen (doorgaans oliemaatschappijen of daaraan verwante ondernemingen) vervoeren, mag een feit van algemene bekendheid worden genoemd dat geen bewijs behoeft. Het impliciete oordeel van het hof dat hier sprake is verduistering van een goed dat de verdachte uit persoonlijke dienstbetrekking van/als vervoerder onder zich had, is dan ook toereikend gemotiveerd.
11. Ik meen dat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden en dat gezien art. 80a RO het cassatieberoep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
12. Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 12‑03‑2019