Einde inhoudsopgave
Wet bekostiging financieel toezicht 2019
Artikel 18 Overgangsrecht
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2019
- Bronpublicatie:
17-10-2018, Stb. 2018, 409 (uitgifte: 15-11-2018, kamerstukken: 34870)
- Inwerkingtreding
01-01-2019
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
23-11-2018, Stb. 2018, 458 (uitgifte: 13-12-2018, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- Vakgebied(en)
Overheidsfinanciën / Rijksfinanciën
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
1.
De Wet bekostiging financieel toezicht, zoals die wet luidde op de dag voor de datum van inwerkingtreding van deze wet, blijft van toepassing op:
- a.
de vergoeding van kosten van de toezichthouders voor het behandelen van aanvragen en meldingen die zijn ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet en de vergoeding van de overige kosten in de jaren voorafgaand aan het jaar waarop deze wet in werking treedt alsmede op bestuursrechtelijke procedures die volgen uit het in rekening brengen van een vergoeding voor de inwerkingtreding van deze wet; en
- b.
het afleggen van verantwoording door de toezichthouders over het jaar voorafgaand aan het jaar waarop deze wet in werking treedt.
2.
Artikel 1:104, eerste lid, onderdeel m, van de Wet op het financieel toezicht is van overeenkomstige toepassing op heffingen die verschuldigd zijn op grond van de Wet bekostiging financieel toezicht.
3.
Bijlage 2 bij de Algemene wet bestuursrecht, zoals die wet luidde op de dag voor de datum van inwerkingtreding van deze wet, blijft van toepassing op de verantwoording, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b.
4.
In afwijking van artikel 4, tweede lid, geldt voor de begroting van de Nederlandsche Bank voor het jaar 2020 dat het maximum van de begroting niet hoger is dan het kostenkader vermeerdert met de kosten voor de uitvoering van:
- a.
de afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen, bedoeld in hoofdstuk 3A.1 van de Wet op het financieel toezicht, en Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees parlement en de Raad van 15 juli 2014 tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk bankenafwikkelingsfonds en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees parlement en de Raad (PbEU 2014, L 225);
- b.
de afwikkeling van verzekeraars, bedoeld in hoofdstuk 3A.2 van de Wet op het financieel toezicht;
- c.
het depositogarantiestelsel, bedoeld in afdeling 3.5.6 van de Wet op het financieel toezicht;
- d.
het depositogarantiestelsel, bedoeld in artikel 4:17 van de Wet financiële markten BES.