Einde inhoudsopgave
Verdrag tussen Nederland, België en het Groothertogdom Luxemburg nopens wederkerige bijstand inzake de invordering van belastingschulden
Artikel 4 [Wijze van invorderen]
Geldend
Geldend vanaf 08-11-1956
- Bronpublicatie:
05-09-1952, Trb. 1952, 137 (uitgifte: 22-10-1952, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
08-11-1956
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
20-11-1956, Trb. 1956, 141 (uitgifte: 01-01-1956, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal belastingrecht (V)
Invordering (V)
§ 1.
De bevoegde autoriteit van het aangezochte land gaat over tot de invordering of tot het nemen van conservatoire maatregelen overeenkomstig de voorschriften, welke volgens de in dat land van kracht zijnde wetten gelden voor de invordering of de verzekering van door de bevoegde Minister van het aangezochte land als soortgelijk aangemerkte belastingen. Deze autoriteit is echter niet verplicht over te gaan tot een bij haar eigen wetgeving toegelaten onderzoek, executiemaatregel of conservatoire maatregel, indien een soortgelijke maatregel niet is voorzien in de wetgeving van het verzoekende land.
§ 2.
De in geval van betwisting in te stellen actie wordt gebracht voor de bevoegde rechter van het eisende land overeenkomstig diens fiscale en civiele wetgeving, en tegelijkertijd ter kennis gebracht van de ambtenaar die in het aangezochte land met de invordering is belast.
Indien evenwel de betwisting de geldigheid of de gevolgen van conservatoire of executoriale handelingen betreft, moet de actie worden ingesteld bij de bevoegde rechter van het aangezochte land overeenkomstig de wetgeving van dat land.