Rb. Oost-Brabant, 02-05-2014, nr. C/01/273250 / EX RK 14-5
ECLI:NL:RBOBR:2014:2757
- Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
- Datum
02-05-2014
- Zaaknummer
C/01/273250 / EX RK 14-5
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOBR:2014:2757, Uitspraak, Rechtbank Oost-Brabant, 02‑05‑2014; (Rekestprocedure)
- Wetingang
art. 162 Burgerlijk Wetboek Boek 6
- Vindplaatsen
JA 2014/101
Uitspraak 02‑05‑2014
Inhoudsindicatie
Deelgeschil letselschade. Gevaarzetting. Toepassing kelderluikcriteria. Verzoeker is op 28 december 2010 (een winterse dag met veel sneeuw) uitgegleden toen hij brandstof ging tanken bij het tankstation van verweerder en vraagt van de deelgeschilrechter een beslissing over de aansprakelijkheid. De rechtbank concludeert allereerst dat de exacte toedracht van de valpartij niet vaststaat. Verondersteld dat verzoeker is uitgegleden over sneeuwresten naast of achter zijn auto, dan acht de rechtbank verweerder niet aansprakelijk, kort gezegd omdat verweerder een verhoogde oplettendheid en voorzichtigheid van haar klanten mocht verwachten, gezien de winterse weersomstandigheden, en verweerder voldoende maatregelen had getroffen.
Partij(en)
beschikking
RECHTBANK OOST-BRABANT
Handelsrecht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rekestnummer: C/01/273250 / EX RK 14-5
Beschikking deelgeschil letselschade van 2 mei 2014
in de zaak van
[verzoeker]
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
advocaat mr. N.J.P. Vanaken te Eindhoven,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerster] ,
gevestigd te Aerdt,
filiaal houdend te Eindhoven en aldaar h.o.d.n. “SHELL FLORAPLEIN”
verweerster,
advocaat mr. P.P.H. Lems te Den Haag.
Partijen zullen hierna respectievelijk “[verzoeker]” en “Shell Floraplein” worden genoemd.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het verzoekschrift ex art. 1019w Rv (deelgeschil) met producties 1 t/m 22,
- -
de akte overlegging van productie 23 door verzoeker,
- -
het verweerschrift,
- -
het proces-verbaal van de zitting van 24 maart 2014.
1.2.
De rechtbank heeft de datum van de uitspraak bepaald op 2 mei 2014.
2. Het deelgeschil
2.1.
[verzoeker] heeft op 28 december 2010 om ongeveer 13.15 uur het tankstation aan het Floraplein te Eindhoven bezocht om te tanken. Hij is daar ten val gekomen. Shell Floraplein is exploitant van dit tankstation.
2.2.
In deze procedure verzoekt [verzoeker] de rechtbank (a) voor recht te verklaren dat Shell Floraplein aansprakelijk is voor alle schade die hij lijdt als gevolg van deze valpartij, (b) Shell Floraplein te veroordelen tot vergoeding van de door hem gemaakte kosten als bedoeld in artikel 1019aa Rv ter grootte van € 7.310,82, en (c) Shell Floraplein te veroordelen in de kosten van dit geding.
2.3.
Aan zijn verzoeken legt [verzoeker] kort gezegd het volgende ten grondslag.
2.3.1.
[verzoeker] bezocht samen met zijn partner het tankstation om te tanken. Nadat hij zijn auto bij pomp nummer 6 had neergezet is [verzoeker] uitgestapt en vervolgens uitgegleden over (platgereden) sneeuw- en ijsrestanten vermengd met olie- of brandstofrestanten die zich naast en achter zijn auto bevonden. Hij heeft daarbij blijvend enkelletsel opgelopen.
2.3.2.
Shell Floraplein is op grond van artikel 6:162 BW aansprakelijk voor de schade van [verzoeker] wegens onrechtmatige gevaarzetting. Door de winterse weersomstandigheden van die dag was ter plaatse een onveilige situatie ontstaan voor de klanten van Shell Floraplein. Shell Floraplein is als beheerder van het tankstation nalatig geweest in het treffen van voldoende maatregelen tegen de aanwezige olie- en sneeuwresten tussen de pompeilanden. Volgens de criteria uit het zogenaamde Kelderluikarrest van de Hoge Raad van 5 november 1965 (NJ 1966,136) heeft Shell Floraplein haar zorgplicht jegens [verzoeker] geschonden en is zij aansprakelijk voor de schade die [verzoeker] lijdt door de valpartij.
2.3.3.
[verzoeker] lijdt een aanzienlijke schade, onder meer omdat hij door het enkelletsel zijn werk als makelaar niet kon uitoefenen. De besprekingen over een schaderegeling zijn in een impasse geraakt doordat Shell Floraplein weigert aansprakelijkheid te erkennen. Een oordeel van de rechtbank over de aansprakelijkheid kan de besprekingen weer vlottrekken.
2.3.4.
De raadsman van [verzoeker] heeft in deze zaak werkzaamheden verricht voor [verzoeker] tegen een uurtarief van € 250,- (exclusief 6% kantoorkosten en 21% btw) tot een totaalbedrag van € 7.310,82.
2.4.
Ter onderbouwing van zijn stellingen zijn door [verzoeker] producties in het geding gebracht, waaronder een aantal foto’s van de situatie op het tankstation, die door hem en zijn partner zijn genomen direct na de valpartij en ook op latere momenten. [verzoeker] heeft ook overgelegd een aantal schriftelijke getuigenverklaringen, processen-verbaal van voorlopig getuigenverhoren van 26 oktober 2012 en 7 december 2012, en correspondentie tussen de directeur van Shell Floraplein en (de rechtsbijstandsverzekeraar van) [verzoeker]. Verder heeft [verzoeker] overgelegd de urenspecificaties en facturen van zijn raadsman.
2.5.
Shell Floraplein voert gemotiveerd verweer en vraagt de rechtbank het verzoek van [verzoeker] af te wijzen. Zij betwist de gestelde toedracht van de valpartij en bepleit aan de hand van de zogenaamde Kelderluikcriteria dat van onrechtmatige gevaarzetting geen sprake is geweest.
2.6.
Op de stellingen van partijen zal de rechtbank, voor zover relevant, bij de beoordeling nader ingaan.
3. De beoordeling
3.1.
Dit deelgeschil gaat over de vraag of Shell Floraplein aansprakelijk is voor de schade die [verzoeker] stelt te lijden doordat hij op het tankstation van Shell Floraplein ten val is gekomen.
Toedracht
3.2.
De rechtbank neemt als vaststaand aan dat [verzoeker] is gevallen nadat hij uit zijn auto is gestapt om te gaan tanken. Dit is immers door Shell Floraplein niet betwist.
3.3.
Op basis van de stellingen van partijen en de door [verzoeker] overgelegde foto’s, neemt de rechtbank ten aanzien van de situatie op het tankstation van Shell Floraplein ten tijde van de valpartij het volgende als vaststaand aan.
Het tankstation aan het Floraplein in Eindhoven is een zelftankstation met elf pompposities, verdeeld over zes pompeilanden. De pompeilanden zijn overdekt door een grote vaste luifel, die er onder meer voor zorgt dat de klanten en de bestrating van het tankstation zoveel mogelijk droog blijven bij neerslag. De bestrating onder de luifel van het tankstation bestaat uit zeskantige tegels die een vloeistofdichte vloer vormen.
In de ochtend van 28 december 2010 was er veel sneeuw gevallen en de temperatuur lag die dag ruim onder het vriespunt. Om 13.15 uur sneeuwde het niet meer, maar het terrein van het tankstation lag nog bedekt met sneeuw. Onder de luifel was de vloer schoongemaakt, maar er lag wel wat sneeuw die tot daar was ‘meegebracht’ door auto’s die kwamen tanken. Onder de luifel lagen vóór de pompeilanden (bezien vanaf de oprit) smalle stroken opgehoopte sneeuw. Op het tankstation waren geen waarschuwingsborden of andere signaleringen geplaatst om klanten te waarschuwen voor (mogelijke) gladheid.
3.4.
In het verzoekschrift van [verzoeker] staat de valpartij als volgt omschreven:
“Bij het verlaten van zijn voertuig is [verzoeker] per ongeluk meteen in olie- of brandstofresten vermengd met sneeuwrestanten gestapt. Deze restanten bevonden zich op de vloer van het tankstation onder de luifel, vlak naast zijn voertuig aan de bestuurderszijde. (..). Vervolgens is [verzoeker] achter zijn auto door naar de pomp gelopen om te tanken. Op het moment dat [verzoeker] vanuit de bestuurderskant achter zijn auto is doorgelopen, is hij onverwacht uitgegleden over (platgereden) sneeuw- en ijsrestanten vermengd met olie- of brandstofrestanten die zich langs en achter zijn auto bevonden.”
3.5.
Shell Floraplein betwist deze toedracht. Zij wijst er op dat de verklaringen van [verzoeker] en zijn partner over de precieze plaats en oorzaak van de val niet consistent zijn, en Shell Floraplein betwist gemotiveerd dat er een plas olie of brandstof lag op de plek waar [verzoeker] uit zijn auto is gestapt.
De rechtbank overweegt als volgt.
3.6.
De verklaringen van [verzoeker] en zijn partner over waar hij precies is gevallen zijn niet eenduidig. [verzoeker] heeft tijdens het voorlopig getuigenverhoor verklaard dat hij onderuit ging nadat hij enkele passen had gezet, nabij de achterkant van zijn auto. Bij de behandeling van zijn verzoekschrift ter zitting van 24 maart 2014 heeft hij verklaard dat hij al bij de tweede stap weggleed. De partner van [verzoeker], die in de auto zat en [verzoeker] niet heeft zien vallen, heeft op de dag van de valpartij in een schriftelijke verklaring gesteld dat [verzoeker] direct bij de tweede stap ten val kwam. Nadien heeft zij tijdens het voorlopig getuigenverhoor verklaard dat [verzoeker] naar achter de auto liep en daar ten val is gekomen. In het verzoekschrift staat dat [verzoeker] is uitgegleden op het moment dat hij vanuit de bestuurderskant achter zijn auto is doorgelopen. Al met al is niet duidelijk of [verzoeker] naast of achter zijn auto is gevallen.
3.7.
De plaats waar [verzoeker] is uitgegleden is van belang om te kunnen vaststellen wat de oorzaak van de valpartij moet zijn geweest. Ook hierover heeft [verzoeker] niet helder verklaard. Als getuige heeft [verzoeker] verklaard dat hij eerst in een plas dieselolie stapte en dat hij vervolgens (na enkele passen te hebben gezet) onderuit ging nabij de achterkant van de auto waar sneeuwresten lagen. Dit lijkt er op te wijzen dat sneeuw de oorzaak van de val is geweest. Ter zitting van 24 maart 2014 heeft [verzoeker] echter verklaard dat hij bij het uitstappen direct voelde dat het glibberig was, dat hij bewust keek of er geen sneeuw lag, dat dit niet het geval bleek maar dat hij in een plas olie stapte en direct bij de tweede stap al weggleed. Hiermee doet hij het voorkomen dat hij is uitgegleden over olieresten. [verzoeker] heeft ter zitting ook benadrukt dat er een grote blauwe olie- of brandstofplas direct naast zijn auto lag, wat volgens hem ook te zien zou zijn op één van de door hem overgelegde foto’s.
3.8.
Bij zijn verzoekschrift heeft [verzoeker] negen foto’s in kleurenkopie overgelegd die door hem en zijn vrouw zijn gemaakt direct na de valpartij (prod. 4, prod. 5 en de vierde foto van prod. 19). Op één van deze foto’s zijn het portier van de auto van [verzoeker] en de vloer naast de bestuurderszijde van de auto zichtbaar (prod. 4). Op die foto is duidelijk te zien dat er een beetje sneeuw lag naast de auto van [verzoeker] ter hoogte van het linker voorwiel en (het voorste deel van) het linker voorportier. Een olie- of brandstofplas naast de auto is op deze foto niet te zien. De oorspronkelijke foto, waarop volgens [verzoeker] een grote blauwe vlek te zien zou zijn, is niet in het geding gebracht. Op de overgelegde kopie is wel een glinstering te zien op twee tot drie tegels, deels tussen de sneeuwresten en deels daarnaast (verder van de auto verwijderd). Voor zover het hierbij echter al zou gaan om olie of brandstof, hetgeen overigens door Shell Floraplein gemotiveerd is betwist, acht de rechtbank het gezien de ligging van deze tegels ten opzichte van de auto van [verzoeker] niet aannemelijk dat [verzoeker] daar, zoals hij stelt, direct bij het uitstappen in is gestapt. Daarvoor liggen die tegels te ver van het voorportier van de auto verwijderd. Op de foto (prod. 4) zijn verder naar achteren, naast het linker achterportier en het linker achterwiel, geen sneeuwresten te zien en ook geen glinsteringen die zouden kunnen wijzen op olie- of brandstofresten. De vloer lijkt daar schoon te zijn geweest. Op een zestal andere foto’s (prod. 5) is de achterzijde van de auto van [verzoeker] zichtbaar. Op deze foto’s is duidelijk te zien dat achter de auto, op korte afstand van de bumper, flink wat platgereden sneeuw lag. Het betreft hier vermoedelijk sneeuw die door inrijdende auto’s is meegenomen tot onder de luifel. Dat ook achter de auto olievlekken of -plassen lagen is niet gesteld en ook niet op de foto’s te zien.
3.9.
Gelet op voorgaande overwegingen komt de rechtbank tot de conclusie dat de toedracht van de valpartij van [verzoeker] niet is komen vast te staan. Niet helder is waar [verzoeker] is uitgegleden - naast of achter zijn auto - en wat daarvan precies de oorzaak is geweest. De rechtbank acht niet aannemelijk dat [verzoeker] naast zijn auto is uitgegleden over olie- of brandstofresten, zoals hij ter zitting heeft verklaard.
Onrechtmatige gevaarzetting
3.10.
Wanneer de rechtbank er veronderstellenderwijs vanuit zou gaan dat [verzoeker] naast of achter zijn auto is uitgegleden (en gevallen) door de daar aanwezige sneeuw, zoals die te zien is op de door hem overgelegde foto’s, dan is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake geweest van onrechtmatige gevaarzetting door Shell Floraplein. De rechtbank neemt hierbij het volgende in aanmerking.
3.11.
Als er sneeuw ligt op een tankstation, rondom de pompeilanden, dan bestaat de kans dat klanten die daar brandstof komen tanken uitglijden bij het uitstappen uit de auto of bij het lopen naar de pomp. In zoverre kan worden aangenomen dat Shell Floraplein, die de verantwoordelijkheid draagt voor de situatie op haar tankstation, een gevaarzettende situatie heeft laten bestaan door sneeuwresten bij de pompen te laten liggen. Niet elke gevaarzetting levert echter ook een onrechtmatig handelen op. Shell Floraplein kan alleen dan aansprakelijk worden geacht wegens onrechtmatig handelen, indien het zo waarschijnlijk is dat zich een ongeval zou kunnen voordoen, dat zij dit naar maatstaven van zorgvuldigheid had moeten voorkomen. Anders gezegd: van onrechtmatig handelen is pas sprake als Shell Floraplein door haar handelwijze meer risico heeft genomen dan redelijkerwijze verantwoord is. Of dit zo is, moet worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden van het geval. Uit het Kelderluik-arrest van de Hoge Raad van 5 november 1965 (NJ 1996, 136) volgt dat het antwoord op de vraag of gevaarzetting wel of niet onrechtmatig is, met name afhangt van de volgende factoren: (a) hoe waarschijnlijk is het dat men niet voldoende oplettend en voorzichtig is, (b) hoe groot is de kans dat dit dan tot ongevallen leidt, (c) hoe ernstig zullen de gevolgen zijn van zo’n ongeval, en (d) hoe bezwaarlijk is het om veiligheidsmaatregelen te treffen?
3.12.
De rechtbank komt bij weging van deze factoren in dit geval tot de conclusie dat geen sprake is geweest van onrechtmatige gevaarzetting door Shell Floraplein. Het is een feit van algemene bekendheid dat, indien winterse neerslag door de lage buitentemperatuur op straat blijft liggen, er een gerede kans bestaat op uitglijden. Zo’n glijpartij loopt meestal goed af, maar kan ook ernstige gevolgen hebben, zoals een botbreuk. Ook dat is algemeen bekend. Bij dergelijke weersomstandigheden mag daarom verhoogde oplettendheid van eenieder worden verwacht. In de ochtend van 28 december 2010 had het flink gesneeuwd en op het hele tankstation was de sneeuw nog goed zichtbaar aanwezig. Onder de luifel was geen neerslag gevallen, maar er lag daar wél sneeuw die door auto’s was meegesleept of daar van die auto’s af was gevallen. Ook die sneeuw was goed zichtbaar, zoals te zien is op de door [verzoeker] overgelegde foto’s. Shell Floraplein mocht er daarom vanuit gaan dat haar klanten ook onder de luifel op mogelijke gladheid bedacht zouden zijn en daarom bijzonder voorzichtig zouden zijn bij het uitstappen uit de auto en het lopen naar de pomp. De rechtbank volgt [verzoeker] niet in zijn stelling dat hij zich veilig mocht wanen bij het uitstappen door de aanwezigheid van de luifel, het ontbreken van waarschuwingsborden en/of de professionele uitstraling van Shell. Er was sprake van extreme weersomstandigheden en toen [verzoeker] het tankstation binnenreed heeft hij kunnen en moeten zien dat ook onder de luifel sneeuw lag. Hij moet daarom bedacht zijn geweest op mogelijke gladheid. Shell Floraplein heeft getracht het (aan de sneeuwval inherente) gevaar voor gladheid voor haar klanten te verminderen, onder meer door onder de luifel sneeuw te ruimen, getuige de smalle stroken opgehoopte sneeuw aan de voorzijde van de pompeilanden (bezien vanaf de oprit). Dat onder de luifel was schoongemaakt is ook door [verzoeker] verklaard, zowel tijdens het getuigenverhoor als bij de behandeling van het verzoekschrift ter zitting. Dat er niettemin sneeuw lag onder de luifel was niet te vermijden, nu arriverende auto’s telkens nieuwe sneeuw met zich meenamen. Van Shell Floraplein kon naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid niet worden gevergd dat zij na elke tankbeurt van een klant opnieuw sneeuw zou ruimen. Nu het gevaar van gladheid door (aanvriezende) sneeuw voor iedere klant goed zichtbaar was, was het plaatsen van waarschuwingsborden weinig zinvol en het achterwege laten daarvan niet onzorgvuldig. Uit de verklaringen die zijn afgelegd tijdens het voorlopig tegenverhoor door de kassière van het tankstation, de manager, de medewerker van het schoonmaakbedrijf en de [verweerster], blijkt verder dat er onder de luifel strooizout was gestrooid. In de omstandigheid dat niet is komen vast te staan wanneer dat precies voor het laatst was gebeurd, ziet de rechtbank onvoldoende grond om aan te nemen dat Shell Floraplein “niet vaak genoeg” heeft gestrooid en daardoor meer risico heeft genomen dan redelijkerwijze verantwoord was . Daarbij acht de rechtbank van belang dat, ook als er is gestrooid, gladheid kan blijven bestaan en dat [verzoeker] niet heeft gesteld of onderbouwd dat “vaker strooien” zijn val had kunnen voorkomen.
3.13.
Door [verzoeker] is verder nog aangevoerd dat de vloer onder de luifel van Shell Floraplein niet is voorzien van een antislip laag, wat volgens hem wel had mogen worden verwacht gegeven de aard en bestemming van deze vloer. Volgens [verzoeker] beschikken andere tankstations wel over een vloer met een dergelijke laag, juist om uitglijden te voorkomen. Ter onderbouwing heeft [verzoeker] foto’s overgelegd van de vloer van een ander Shell tankstation in Eindhoven. Shell Floraplein heeft ter verweer aangevoerd dat zij beschikt over een veilige vloer, waarvan de tegels zijn voorzien van groefjes die dienen om uitglijden te voorkomen.
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de vloeistofdichte vloer van het tankstation van Shell Floraplein onveilig is. Gelet op de betwisting door Shell Floraplein had [verzoeker] zijn stellingen op dit punt nader dienen te onderbouwen. Bovendien is door [verzoeker] niet gesteld en onderbouwd dat het ontbreken van de door hem bedoelde antislip laag er (mede) de oorzaak van is geweest dat hij is gevallen.
3.14.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de slotsom dat er geen grond is om Shell Floraplein op grond van artikel 6:162 BW aansprakelijk te houden voor de schade die [verzoeker] lijdt als gevolg van zijn val op 28 december 2010. Het verzoek van [verzoeker] moet dan ook worden afgewezen.
3.15.
[verzoeker] brengt in zijn verzoekschrift naast zijn stellingen over de gevaarzetting nog andere verwijten aan het adres van Shell Floraplein naar voren. Hij stelt onder meer dat het personeel van het tankstation hem na zijn val geen hulp bood en dat Shell Floraplein zich niet heeft gehouden aan haar toezegging de beelden van de beveiligingscamera’s te zullen bewaren. Voor wat betreft het eerste verwijt voert Shell Floraplein aan dat zij [verzoeker] excuses heeft gemaakt voor het feit dat haar personeel niet klantvriendelijk is opgetreden. In reactie op het tweede verwijt heeft[verweerster], directeur van Shell Floraplein, verklaard dat hij op de middag na de val de foto’s heeft bekeken die (met een kleine interval) destijds werden gemaakt door de beveiligingscamera’s van het tankstation, maar dat de val van [verzoeker] op deze foto’s niet zichtbaar was, reden waarom hij deze beelden niet heeft bewaard.
3.16.
De rechtbank stelt op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting vast dat de opvang van [verzoeker] na zijn valpartij en de opvolging van het incident door de verantwoordelijke manager niet goed zijn verlopen. De rechtbank acht het ook ongelukkig dat Shell Floraplein de foto’s van de beveiligingscamera, ondanks andersluidende toezeggingen, niet heeft bewaard. Dit alles doet echter niet af aan hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen over (het ontbreken van) de aansprakelijkheid van Shell Floraplein.
Kosten deelgeschil
3.17.
[verzoeker] verzoekt om een veroordeling van Shell Floraplein tot vergoeding van de door [verzoeker] gemaakte kosten van het deelgeschil als bedoeld in artikel 1019aa Rv tot een bedrag van € 7.310,82.
3.18.
Shell Floraplein meent dat dit verzoek moet worden afgewezen omdat zij niet aansprakelijk is, de werkzaamheden onvoldoende zijn onderbouwd, aan de dubbele redelijkheidstoets van artikel 6:96 BW niet is voldaan, en omdat [verzoeker] helemaal geen kosten heeft hoeven maken omdat hij een rechtsbijstandsverzekering heeft.
3.19.
De rechtbank overweegt in de eerste plaats dat nu de aansprakelijkheid van Shell Floraplein niet is vastgesteld, er geen grond bestaat om Shell Floraplein te veroordelen tot vergoeding van kosten. In beginsel dient de rechtbank op grond van artikel 1019aa Rv de kosten van het deelgeschil aan de zijde van [verzoeker] wel te begroten, ook nu zijn verzoek wordt afgewezen. [verzoeker] heeft echter geen belang bij een dergelijke begroting, omdat hij een rechtsbijstandsverzekering heeft en door Shell Floraplein onweersproken is gesteld dat [verzoeker] hierdoor helemaal geen kosten heeft hoeven maken en dus geen schade lijdt. Het verzoek tot (begroting en) vergoeding van kosten zal daarom worden afgewezen.
3.20.
Het verzoek van [verzoeker] om Shell Floraplein te veroordelen in de kosten van dit geding heeft naar het oordeel van de rechtbank geen zelfstandige betekenis naast zijn verzoek om vergoeding van de kosten ex artikel 1019aa Rv, en zal worden afgewezen.
4. De beslissing
De rechtbank
4.1.
wijst alle verzoeken af.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.L.P. Crombeen en in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2014.