De VS-EU-Uitleveringsovereenkomst (2003) laat onverlet dat het bilaterale uitleveringsverdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika (het Uitleveringsverdrag van 1980) nog wordt toegepast, zij het met inachtneming van enkele hier niet ter zake doende voorwaarden (Trb. 2004/ 299; Trb. 2010/6; Iwtr: 01-02-2010).
HR (A-G), 30-08-2011, nr. 11/00716 U
ECLI:NL:PHR:2011:BT2683
- Instantie
Hoge Raad (Advocaat-Generaal)
- Datum
30-08-2011
- Zaaknummer
11/00716 U
- Conclusie
Mr. Silvis
- LJN
BT2683
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2011:BT2683, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 30‑08‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BT2683
Conclusie 30‑08‑2011
Mr. Silvis
Partij(en)
Schriftelijke samenvatting inzake:
[De opgeëiste persoon]
1.
Bij arrest van 31 mei 2011 heeft de Hoge Raad vernietigd de uitspraak van de rechtbank te Middelburg van 20 december 2010 waarin deze de verzochte uitlevering van de opgeëiste persoon aan de Verenigde Staten van Amerika ontoelaatbaar heeft verklaard. Op bevel van de Hoge Raad is de opgeëiste persoon opgeroepen te verschijnen ter zitting van de Hoge Raad van 28 juni 2011 teneinde te worden gehoord omtrent het verzoek tot uitlevering. Ter zitting van de Hoge Raad op 28 juni 2011 is de opgeëiste persoon gehoord. Namens de opgeëiste persoon is door zijn raadsman mr. Sol, advocaat te Middelburg, bepleit dat de uitlevering ontoelaatbaar wordt verklaard. Het onderzoek ter zitting is vervolgens geschorst tot en heropend op de zitting van 30 augustus 2011.
2.
Van toepassing is, naast de Uitleveringswet, het bilaterale Uitleveringsverdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika van 24 juni 1980, Trb. 1980,111 (hierna: Uitleveringsverdrag).1.
3.
Bij de stukken van het geding bevindt zich het verzoek van de Ambassade van de Verenigde Staten van Amerika van 18 augustus 2010 tot uitlevering van de opgeëiste persoon met het oog op straf vervolging wegens ‘sexual abuse in the first degree (14 counts)’, sodomy in the first degree (13 counts)’ en ‘rape in the first degree’.
Het verzoek houdt onder andere in:
‘[de opgeëiste persoon] is charged with sodomizing, sexually abusing and raping his adopted daughter. The acts of sex abuse and Sodomy occurred both in the victim's home and at [de opgeëiste persoon]'s place of business. The rape occurred at the victim's home. [de opgeëiste persoon] began sexually assaulting his adopted daughter beginning in 1988, when she was six years old, and continued until [de opgeëiste persoon] separated from the victim's mother in July 1996.
(…)
The offenses with which the fugitive is charged are punishable by more than one year of imprisonment and are covered under Article 2 of the Annex.
(…)
[de opgeëiste persoon] is a citizen of the United States, born on [geboortedatum], 1933, in [geboorteplaats]. He is described as a white male, 170.2 centimeters tall, weighing 70 kilograms, with gray hair and blue eyes. He holds U.S. Passport No. [001] and U.S. Social Security No. [002].’
4.
Bij het onderhavige uitleveringsverzoek heeft de verzoekende Staat nog gewaarmerkte afschriften van de volgende (bewijs)stukken overgelegd (inclusief een Nederlandse vertaling):
- —
een door Judy A. Newcomb, District Attorney van Baldwin County, Alabama, op 21 juli 2010 afgelegde en ondertekende beëdigde verklaring (‘affidavit’) ter ondersteuning van het uitleveringsverzoek;
- —
een door de Grand Jury van het Circuit Court van Baldwin County, State of Alabama gegeven akte van de aanklacht (‘indictment’) van november 1997;
- —
een door een Magistrate van het Circuit Court, gegeven bevel tot aanhouding (‘writ of arrest’) van 13 april 1998;
- —
de tekst van de relevante Amerikaanse wetsbepalingen houdende de wezenlijke elementen en de benaming van de strafbare feiten waarvoor uitlevering wordt verzocht en de straf die op de delicten is gesteld;
- —
een door [getuige 1], die tot april 2004 werkzaam was als Sergeant bij het Baldwin County Sherrif's Office, op 21 juli 2010 afgelegde en ondertekende beëdigde verklaring (‘affidavit’) ter ondersteuning van het uitleveringsverzoek.
In het dossier bevindt zich voorts een door Judy A. Newcomb, District Attorney van Baldwin County, Alabama, op 7 oktober 2010 afgelegde en ondertekende beëdigde verklaring (‘affidavit’) ter ondersteuning van het uitleveringsverzoek.
5.
Het verzoek tot uitlevering is schriftelijk en langs diplomatieke weg gedaan. De stukken voldoen aan de eisen van art. 9 van het Uitleveringsverdrag en aan art. 18 Uitleveringswet.
6.
Uit de gedingstukken blijkt dat de opgeëiste persoon niet de Nederlands nationaliteit bezit maar de Amerikaanse nationaliteit heeft. De opgeëiste persoon heeft bij de rechtbank Middelburg verklaard dat hij de Italiaanse nationaliteit bezit. Reden voor twijfel aan de identiteit van de opgeëiste persoon is er niet.
7.
Uit de uiteenzetting van de feiten in het uitleveringsverzoek volgt dat het hier gaat om strafbare feiten zoals vermeld in de als bijlage bij het Uitleveringsverdrag opgenomen lijst, zodat de feiten op die grond krachtens art. 1, eerste lid onder a, van dit Verdrag tot uitlevering kunnen leiden.
8.
Bij het uitleveringsverzoek is gevoegd de tekst van de wettelijke bepalingen waaruit blijkt dat de feiten naar het recht van de Verenigde Staten strafbaar zijn en dat voor die feiten een gevangenisstraf van meer dan één jaar kan worden opgelegd (de artikelen: § 13A-6-61 (verkrachting eerste graad), § 13A-6-63 (sodomie eerste graad), § 13A-6-66 (seksueel misbruik eerste graad), en § 13A-5-6 (gevangenisstraf ernstige misdrijven) van het Wetboek van Alabama). Uit de omschrijving van de feiten volgt dat deze naar Nederlands recht eveneens strafbaar zijn op grond van art. 242, 245, 246, 247 en 249 Sr en dat voor die feiten een vrijheidsstraf van meer dan één jaar kan worden opgelegd. Dat betekent dat is voldaan aan het vereiste van de dubbele strafbaarheid (art. 5 Uitleveringswet) en aan het vereiste dat op de feiten die tot uitlevering leiden een vrijheidsstraf van meer dan een jaar is gesteld (art. 2, tweede lid onder a, Uitleveringsverdrag).
9.
De opgeëiste persoon heeft zich erop beroepen dat het bewijs afkomstig is uit een bron en er derhalve onvoldoende aanwijzing van schuld is. In aanmerking genomen dat het te dezen gaat om een verzoek tot uitlevering in het kader van een tegen de opgeëiste persoon ingesteld en nog lopend strafrechtelijk onderzoek, is de opvatting dat het door de verzoekende Staat overgelegde bewijsmateriaal ‘geheel te herleiden is tot slechts één bron van herkomst’, ook onder de in dat verband aangevoerde omstandigheden, ontoereikend voor het oordeel dat dit bewijsmateriaal niet voldoet aan de eis van genoemd art. 9, derde lid onder b, van het Verdrag. De opgeëiste persoon heeft niet onverwijld zijn onschuld kunnen aantonen.
10.
Er is namens de opgeëiste persoon een onderbouwd beroep gedaan op humanitaire omstandigheden wegens diens gebrekkige gezondheid en gevorderde leeftijd. Deze omstandigheden staan aan een toelaatbaarheid van uitlevering niet in de weg. Volgens art. 7 lid 2 van het Verdrag kan uitvoerende autoriteit van de aangezochte Staat in bijzondere situaties, met name gezien de leeftijd of gezondheid van de opgeëiste persoon, of andere persoonlijke omstandigheden, uitlevering echter weigeren, indien zij redenen heeft om van oordeel te zijn dat uitlevering onverenigbaar is met humanitaire overwegingen. De Hoge Raad kan hieromtrent een advies uitbrengen aan de Minister, die, als hij dat gepast acht, toepassing kan geven aan de humanitaire hardheidsclausule (art. 10 lid 2 Uitleveringswet). Ik kan mij voorstellen dat de Hoge Raad aan de Minister adviseert de opgeëiste persoon medisch te laten onderzoeken, zodat bij de beslissing of de uitlevering wordt toegestaan op objectieve gegevens aangaande de gezondheid van de betrokkene acht wordt geslagen.
11.
Namens de opgeëiste persoon is nog gesteld, dat hij in het geval van uitlevering aan de Verenigde Staten bij veroordeling kan worden verplicht tot dwangarbeid, op een wijze die in strijd kan komen met artikel 4 EVRM, als die dwangarbeid niet valt onder de uitzonderingsgrond genoemd in artikel 4, derde lid, onder a (‘elk werk dat gewoonlijk wordt vereist van iemand die is gedetineerd’). De bevoegdheidsverdeling tussen de rechter die over de toelaatbaarheid van een verzochte uitlevering moet oordelen en de Minister die, indien de rechter de uitlevering toelaatbaar heeft geoordeeld, uiteindelijk beslist of en zo ja onder welke condities daadwerkelijk tot uitlevering zal worden overgegaan, brengt mee dat de rechter slechts ontoelaatbaar kan verklaren indien blijkt dat de opgeëiste persoon door zijn uitlevering zou worden blootgesteld aan een zodanig risico van een flagrante inbreuk op een hem ingevolge art. 4 EVRM toekomend recht, dat de ingevolge art. 1 EVRM op Nederland rustende verplichting om dat recht te verzekeren, in de weg staat aan de uit het toepasselijke uitleveringsverdrag voortvloeiende verplichting tot uitlevering. De enkele wettelijke mogelijkheid dat de opgeëiste persoon bij veroordeling in de Verenigde Staten onder omstandigheden tot een vorm van dwangarbeid kan worden verplicht, levert niet reeds de aannemelijkheid op dat door de toelaatbaarheid van uitlevering de opgeëiste persoon wordt blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat jegens hem art. 4 EVRM wordt geschonden.
12.
Er is niet gebleken van het bestaan van feiten of omstandigheden die in de weg zouden staan aan de toelaatbaarverklaring van de verzochte uitlevering. Ingevolge de toepasselijke Verdrags- en wetsbepalingen kan de verzochte uitlevering toelaatbaar verklaard worden.
13.
Het standpunt dat in deze samenvatting is verwoord strekt ertoe de gevraagde uitlevering toelaatbaar te verklaren.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 30‑08‑2011