Rb. Arnhem, 24-12-2008, nr. 172460 / HA ZA 08-1157
ECLI:NL:RBARN:2008:BI0493
- Instantie
Rechtbank Arnhem
- Datum
24-12-2008
- Magistraten
Mr. R.J.B. Boonekamp
- Zaaknummer
172460 / HA ZA 08-1157
- LJN
BI0493
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBARN:2008:BI0493, Uitspraak, Rechtbank Arnhem, 24‑12‑2008
Uitspraak 24‑12‑2008
Mr. R.J.B. Boonekamp
Partij(en)
Vonnis in incident van 24 december 2008
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. F.J. Boom,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. F.A.M. Knüppe.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- —
de dagvaarding
- —
de incidentele conclusie tot onbevoegdverklaring
- —
de incidentele conclusie van antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. De beoordeling in het incident
2.1.
[eiser] vordert in de hoofdzaak een verklaring voor recht dat de tussen de partijen gesloten samenlevingsovereenkomsten van 3 augustus 2004 en 29 april 2005 nietig zijn wegens strijd met de goede zeden, subsidiair de vernietiging van die overeenkomsten op grond van bedrog danwel dwaling.
2.2
In beide samenlevingsovereenkomsten is in art. 17 de volgende clausule opgenomen:
‘Alle geschillen welke mochten ontstaan naar aanleiding van deze overeenkomst dan wel van nadere overeenkomsten, zullen voorzover mogelijk worden beslist door de kantonrechter, in eerste en hoogste instantie.’
2.3
Op grond van die clausules vordert [gedaagde] in het incident dat de rechtbank, sector civiel zich onbevoegd zal verklaren van de vorderingen in de hoofdzaak kennis te nemen. [eiser] heeft daartegen verweer gevoerd.
2.4
Anders dan [gedaagde] meent bevatten deze clausules geen forumkeuze als bedoeld in art. 108 Rv. Dat artikel heeft betrekking op de relatieve competentie. Daarom gaat het hier niet. Waar het wel om gaat is een vorm van prorogatie, namelijk de afspraak tussen de partijen geschillen aan de kantonrechter voor te leggen, ook al behoren die volgens de wet tot de geschillen die ter beslissing aan de rechtbank, sector civiel zijn opgedragen. Een dergelijke vorm van prorogatie wordt door art. 96 Rv binnen zekere grenzen mogelijk gemaakt.
2.5
De vraag rijst in dat verband of art. 96 Rv toelaat vooraf reeds overeen te komen dat toekomstige geschillen aan de kantonrechter moeten worden voorgelegd met als gevolg dat de kantonrechter bij uitsluiting bevoegd wordt tot kennisneming en dat de rechtbank, sector civiel zich onbevoegd dient te verklaren. Voor 1 januari 2002 was de kwestie geregeld in art. 43 RO. Onder het voor die datum geldende recht werd aangenomen dat art. 43 RO slechts mogelijk maakte een eenmaal gerezen geschil met wederzijds goedvinden aan de kantonrechter voor te leggen. De vraag is of dat onder het huidige recht ook zo is. De tekst van art 96 Rv biedt geen duidelijk uitsluitsel, evenmin als de parlementaire geschiedenis van de totstandkoming ervan. Geconstateerd moet worden dat de taakafbakening van de kantonrechter en de sector civiel van de rechtbank sinds 1 januari 2002 strikt genomen geen kwestie meer is van absolute competentie als gevolg van de integratie van de kantongerechten in de rechtbanken. Dat is op zichzelf echter onvoldoende argument om aan te nemen dat de grenzen van art. 96 Rv ruimer zijn bedoeld dan die van art. 43 RO waarmee het artikel overeenkomt. De kantonrechtspraak als zodanig is als een aparte vorm van rechtspraak blijven bestaan met een taakafbakening die overeenkomt met die van de vroegere absolute competentie. Enig aanknopingspunt dat de wetgever in de sinds 1 januari 2002 bestaande situatie aan art. 96 Rv een ruimer toepassingsbereik heeft willen geven dan voorheen, is er niet.
2.6
Aangenomen moet worden dat een vorm van prorogatie als hier is opgenomen in de samenlevingsovereenkomsten buiten de grenzen van art. 96 Rv in strijd is met de wettelijke regeling van de competentie van de verschillende gewone rechters. De desbetreffende bedingen zijn daarom in strijd met de wet en dus nietig. Het beroep op onbevoegdheid van de rechtbank, sector civiel is daarom ongegrond. De vordering tot onbevoegdverklaring zal dan ook worden afgewezen, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het incident.
3. De beslissing
De rechtbank
in het incident:
wijst de vordering af;
veroordeelt [gedaagde] in het de kosten, aan de zijde van [eiser] bepaald op € 452,- voor salaris,
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van woensdag 4 februari 2009 voor conclusie van antwoord aan de zijde van [gedaagde],
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp en in het openbaar uitgesproken op 24 december 2008.