ECLI:NL:RVS:2020:1560
Rb. Den Haag, 03-09-2020, nr. NL20.8753
ECLI:NL:RBDHA:2020:8647
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
03-09-2020
- Zaaknummer
NL20.8753
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2020:8647, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 03‑09‑2020; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 03‑09‑2020
Inhoudsindicatie
bnt, 21 maanden-termijn, 8 wkn beslistermijn, vaststelling dwangsom
Partij(en)
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.8753
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser] , eiser
V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. M.A. Krikke),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.
Procesverloop
Eiser heeft op 14 april 2020 beroep ingesteld in verband met het niet tijdig nemen van een beslissing op de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van 24 september 2019.
Verweerder heeft op 3 juni 2020 een verweerschrift ingediend. Op 6 juni 2020 heeft eiser daarop gereageerd.
Eiser heeft op 7 augustus 2020 aanvullende beroepsgronden ingediend. Bij brief van 28 augustus 2020 heeft eiser verzocht om voortzetting van de behandeling van het beroep.
De rechtbank heeft de zaak enige tijd aangehouden omdat besluitvorming niet kon plaatsvinden door omstandigheden die samenhangen met de coronamaatregelen. Na versoepeling van de coronamaatregelen heeft de rechtbank de behandeling van de zaak hervat. De rechtbank gaat ervan uit dat verweerder voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn organisatie aan te passen aan de maatregelen die thans nog gelden.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is dan wel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
3. Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, kan het beroepschrift worden ingediend zodra:a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, enb. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
4. Ingevolge artikel 4:13, eerste lid, van de Awb dient een beschikking te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn.
5. Ingevolge artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) wordt binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag een beschikking gegeven.
6. Eiser heeft op 24 september 2019 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend. Op grond van artikel 42, eerste lid, Vw had verweerder uiterlijk op 23 maart 2020 op de aanvraag moeten beslissen. Bij brief van 26 maart 2020 heeft eiser verweerder meegedeeld dat hij in gebreke is en dat sindsdien twee weken zijn verstreken.
7. De rechtbank is van oordeel dat het beroep terecht is ingediend omdat de wettelijke beslistermijn is verstreken en de ingebrekestelling van 26 maart 2020 geldig is. Het beroep is kennelijk gegrond.
8. In artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien het beroep gegrond is en nog geen besluit bekendgemaakt is, de rechtbank bepaalt dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. In het tweede lid is neergelegd dat de rechtbank aan haar uitspraak een nadere dwangsom verbindt voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven. Volgens het derde lid kan de rechtbank in bijzondere gevallen of indien naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen.
De rechtbank overweegt als volgt.
9. Verweerder heeft in het verweerschrift van 3 juni 2020 uitvoerig toegelicht wat de stand van zaken is rondom het wegwerken van de capaciteitsproblemen die aan tijdige besluitvorming in de weg staan en wat in de uitvoeringspraktijk, onder de huidige omstandigheden, een haalbare en realistische maatwerkvoorziening of -termijn is. Verweerder merkt op dat nog geen gehoor heeft plaatsgevonden en verzoekt een termijn op te leggen van zestien weken voor het starten van de AA-procedure.
10. Eiser heeft op 7 augustus 2020 bericht dat hij inmiddels op 31 juli 2020 door verweerder is gehoord. Eiser verzoekt de rechtbank een kortere beslistermijn op te leggen dan het zogenaamde ‘8+8 weken model’ zoals dat volgt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 8 juli 20201..
11. Naar het oordeel van de rechtbank is het verzoek van eiser alleszins redelijk. Mede onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 8 juli 2020 zal de rechtbank, nu eiser kennelijk wel al is gehoord en rekening houdend met de naleving van andere wettelijke voorschriften, bepalen dat verweerder binnen een termijn van acht weken na de dag van verzending van de uitspraak een besluit op de aanvraag moet bekendmaken.
12. De rechtbank ziet aanleiding om te bepalen dat verweerder een dwangsom van€ 100,- verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-.
13. Ingevolge artikel 8:55c van de Awb stelt de rechtbank indien het beroep gegrond is desgevraagd tevens de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 verbeurde dwangsom vast. Eiser heeft in zijn beroepschrift verzocht om vaststelling van deze dwangsom. Verweerder stelt zich op het standpunt dat vanwege het uitbreken van de coronapandemie en de maatregelen die zijn getroffen om de verspreiding van het coronavirus te beperken vanaf 16 maart 2020 door overmacht niet in staat om te beslissen op de aanvraag van eiser. Verweerder verzoekt de rechtbank dan ook bij de berekening van de bestuurlijke dwangsom om geen rekening te houden met de dagen vanaf 16 maart 2020 tot zolang de maatregelen voortduren.
14. De meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, heeft in zijn uitspraak van 3 juli 20202.overwogen dat wegens het uitbreken van de coronapandemie en de plotselinge maatregelen die zijn getroffen om de verspreiding van het coronavirus in te perken, voor de periode van 16 maart 2020 tot 16 mei 2020 sprake was van een situatie waarin verweerder niet bij machte was om een besluit te kunnen nemen op de asielaanvraag. De rechtbank volgt zittingsplaats Arnhem in dit standpunt. Dit laat echter onverlet dat de ingebrekestelling dateert van 26 maart 2020, dat niet binnen twee weken nadien een besluit is genomen op de aanvraag en dat inmiddels – ook als je buiten beschouwing laat dat over de periode van 16 maart 2020 tot 16 mei 2020 sprake is van overmacht – op het moment van deze uitspraak meer dan 42 dagen zijn verstreken. Ook de termijn van artikel 4:18 van de Awb is inmiddels verstreken. De rechtbank oordeelt dan ook dat verweerder inmiddels het maximale bedrag van € 1.442,- heeft verbeurd.
15. Voorts is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 262,50 (1 punt, wegingsfactor 0,5).
Beslissing
De rechtbank:- verklaart het beroep in verband met het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag gegrond;- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;- draagt verweerder op om binnen acht weken na verzending van deze uitspraak een besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;- stelt vast dat verweerder als gevolg van het niet tijdig beslissen op de aanvraag een dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb heeft verbeurd van in totaal € 1.442,-;- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van in totaal € 262,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.P.W. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.L.L. van den Akker, griffier.
Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, in het openbaar uitgesproken.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van bekendmaking. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 03‑09‑2020
ECLI:NL:RBDHA:2020:6088