Hof Den Haag, 16-05-2018, nr. 2200548116
ECLI:NL:GHDHA:2018:1151
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
16-05-2018
- Zaaknummer
2200548116
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2018:1151, Uitspraak, Hof Den Haag, 16‑05‑2018; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
PS-Updates.nl 2018-0444
Uitspraak 16‑05‑2018
Inhoudsindicatie
Het gerechtshof veroordeelt een 37-jarige man uit Rotterdam tot een gevangenisstraf van 5 jaar en TBS met dwangverpleging. Daarnaast moet hij het slachtoffer een schadevergoeding betalen. De man heeft haar ontvoerd en meerdere malen verkracht. De verdachte heeft geweigerd mee te werken aan een psychologisch en psychiatrisch onderzoek in het Pieter Baan Centrum (weigerende observandus). Het hof heeft desondanks vastgesteld dat de verdachte leed aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Hoewel er geen advies tot oplegging van TBS is gegeven en het OM ook niet de oplegging van die maatregel heeft gevorderd, acht het hof het onverantwoord om de verdachte onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij en heeft naast gevangenisstraf ook TBS opgelegd.
Rolnummer: 22-005481-16
Parketnummer: 10-660548-15
Datum uitspraak: 16 mei 2018
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 23 november 2016 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans gedetineerd in PI Zuid West - De Dordtse Poorten te Dordrecht.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 18 april 2018, welke zitting op die datum is onderbroken en is hervat op 2 mei 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
1:hij in of omstreeks de periode van 22 november 2015 tot en met 23 november 2015 te Rotterdam opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft hij, verdachte
- met een door een muts/masker afgedekt gezicht die [slachtoffer] op de openbare weg medegedeeld dat zij haar telefoon moest uitzetten en/of
- die [slachtoffer] een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) getoond en/of voorgehouden en/of
- het gezicht, althans de ogen, van die [slachtoffer] bedekt/afgedekt middels een muts, althans een stof en/of
- die [slachtoffer] aan haar jas meegetrokken en/of - die [slachtoffer] medegedeeld dat zij mee moest lopen en/of dat zij geen gekke dingen moest doen en/of dat hij geen moordenaar was, maar als zij niet zou doen wat hij wilde, hij vreesde dat dit de laatste dag was dat zij leefde en/of
- de handen van die [slachtoffer] vastgebonden en/of - die [slachtoffer] in een auto gezet en/of is hij (daarna) met die auto gaan rijden en/of
- ( nadat hij, verdachte, die [slachtoffer] uit die auto had gehaald) die [slachtoffer] naar een woning/pand en/of kamer geleid en/of
- die [slachtoffer] meermalen een drank/vloeistof laten drinken met daarin (een) kalmerende/slaapverwekkende/versuffende middel(en), ten gevolge waarvan die [slachtoffer] in een staat van verminderd bewustzijn terecht kwam, en/of
- de ogen van die [slachtoffer] middels tape afgeplakt/dichtgeplakt;
2:hij in of omstreeks de periode van 22 november 2015 tot en met 23 november 2015 te Rotterdam door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of bedreiging met (een) andere feitelijkhe(i)d(en) iemand, te weten [slachtoffer], op verschillende tijdstippen in voornoemde periode, meermalen heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het brengen/duwen van zijn, verdachtes, tong en/of vinger en/of penis in de vagina en/of anus van die [slachtoffer] en/of het brengen/duwen van zijn, verdachtes penis in de mond van die [slachtoffer] en/of het brengen/duwen van een schroevendraaier, althans een hard voorwerp, in de anus van die [slachtoffer]; het geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of de bedreiging met geweld en/of de bedreiging met (een) ander feitelijkhe(i)d(en) heeft/hebben bestaan uit het
- onder bedreiging van een vuurwapen in een auto meenemen van die [slachtoffer] en/of
- ( vervolgens) brengen en/of houden van die [slachtoffer] in een woning/kamer, gelegen op/aan [adres] en/of
- vastbinden van de handen van die [slachtoffer] en/of
- afplakken/dichtplakken van de ogen van die [slachtoffer] en/of
- meermalen laten drinken van een drank/vloeistof met daarin (een) kalmerende/slaapverwekkende/versuffende middel(en) door die [slachtoffer], ten gevolge waarvan die [slachtoffer] in een staat van verminderd bewustzijn terecht kwam en/of
- ( deels) ontkleden van het lichaam van die [slachtoffer] en/of
- mededelen aan die [slachtoffer]: "benen wijd" en/of
- houden van zijn, verdachtes, penis voor het gezicht van die [slachtoffer] en/of (vervolgens) die [slachtoffer] mededelen "Doe in je mond" en/of "zuigen [slachtoffer], zuigen" en/of
- slaan in/op/tegen het gezicht en/of de billen van die [slachtoffer] en/of
- ( aldus) scheppen van een dusdanige dreigende en intimiderende sfeer waardoor die [slachtoffer] zich niet meer kon of durfde te verweren en/of (aldus) het doen ontstaan van een bedreigende situatie voor die [slachtoffer].
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts is een beslissing genomen omtrent de vorderingen van de benadeelde partij [benadeelde partij B], die zich in het geding heeft gevoegd in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigster van het slachtoffer [benadeelde partij A] en als afzonderlijke benadeelde partij, zoals omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren, met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1: hij in of omstreeks de periode van 22 november 2015 tot en met 23 november 2015 te Rotterdam opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft hij, verdachte
- met een door een muts/masker afgedekt gezicht die [slachtoffer] op de openbare weg medegedeeld dat zij haar telefoon moest uitzetten en/of
- die [slachtoffer] een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) getoond en/of voorgehouden en/of
- het gezicht, althans de ogen, van die [slachtoffer] bedekt/afgedekt middels een muts, althans een stof en/of
- die [slachtoffer] aan haar jas meegetrokken en/of - die [slachtoffer] medegedeeld dat zij mee moest lopen en/of dat zij geen gekke dingen moest doen en/of dat hij geen moordenaar was, maar als zij niet zou doen wat hij wilde, hij vreesde dat dit de laatste dag was dat zij leefde en/of
- de handen van die [slachtoffer] vastgebonden en/of - die [slachtoffer] in een auto gezet en/of is hij (daarna) met die auto gaan rijden en/of
- (nadat hij, verdachte, die [slachtoffer] uit die auto had gehaald) die [slachtoffer] naar een woning/pand en/of kamer geleid en/of
- die [slachtoffer] meermalen een drank/vloeistof laten drinken met daarin (een) kalmerende/slaapverwekkende/versuffende middel(en), ten gevolge waarvan die [slachtoffer] in een staat van verminderd bewustzijn terecht kwam, en/of
- de ogen van die [slachtoffer] middels tape afgeplakt/dichtgeplakt;
2: hij in of omstreeks de periode van 22 november 2015 tot en met 23 november 2015 te Rotterdam door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of bedreiging met (een) andere feitelijkhe(i)d(en) iemand, te weten [slachtoffer], op verschillende tijdstippen in voornoemde periode, meermalen heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het brengen/duwen van zijn, verdachtes, tong en/of vinger en/of penis in de vagina en/of anus van die [slachtoffer] en/of het brengen/duwen van zijn, verdachtes penis in de mond van die [slachtoffer] en/of het brengen/duwen van een schroevendraaier, althans een hard voorwerp, in de anus van die [slachtoffer];
het geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of de bedreiging met geweld en/of de bedreiging met (een) ander feitelijkhe(i)d(en) heeft/hebben bestaan uit het
- onder bedreiging van een vuurwapen in een auto meenemen van die [slachtoffer] en/of
- (vervolgens) brengen en/of houden van die [slachtoffer] in een woning/kamer, gelegen op/aan [adres] en/of
- vastbinden van de handen van die [slachtoffer] en/of
- afplakken/dichtplakken van de ogen van die [slachtoffer] en/of
- meermalen laten drinken van een drank/vloeistof met daarin (een) kalmerende/slaapverwekkende/versuffende middel(en) door die [slachtoffer], ten gevolge waarvan die [slachtoffer] in een staat van verminderd bewustzijn terecht kwam en/of
- ( deels) ontkleden van het lichaam van die [slachtoffer] en/of
- mededelen aan die [slachtoffer]: "benen wijd" en/of
- houden van zijn, verdachtes, penis voor het gezicht van die [slachtoffer] en/of (vervolgens) die [slachtoffer] mededelen "Doe in je mond" en/of "zuigen [slachtoffer], zuigen" en/of
- slaan in/op/tegen het gezicht en/of de billen van die [slachtoffer] en/of
- (aldus) scheppen van een dusdanige dreigende en intimiderende sfeer waardoor die [slachtoffer] zich niet meer kon of durfde te verweren en/of (aldus) het doen ontstaan van een bedreigende situatie voor die [slachtoffer].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen stelt het hof het navolgende vast.
Aangeefster is op 22 november 2015 rond 19.30 uur van haar werk bij supermarkt Dirk van den Broek naar huis gelopen. Onderweg werd ze gebeld door haar moeder en aangeefster zei toen dat ze bijna thuis was. Aangeefster heeft vervolgens haar vriendje in Brazilië gebeld. Tijdens het gesprek dat ze met hem had, zag ze de verdachte staan met een masker/muts op en een pistool in zijn hand. De verdachte zei haar dat ze haar telefoon uit moest doen. Hij heeft haar vervolgens een muts opgedaan en die over haar ogen getrokken. Hij zei tegen haar dat ze mee moest lopen. Hij zei verder dat hij haar niet ging vermoorden, maar dat hij bang was dat dit haar laatste dag op aarde was als zij niet deed wat hij zei. De verdachte heeft haar geboeid en meegenomen naar zijn auto. Zij moest instappen en hij is naar een woning gereden. In een kamer in die woning heeft hij tape over haar ogen geplakt, haar deels uitgekleed, haar handen vastgebonden en haar meermalen een drankje laten drinken waar ze duizelig en slaperig van werd. Hij heeft haar gedurende de avond en de nacht in die kamer vaginaal, oraal en anaal verkracht. Rond 5.00 uur de volgende ochtend heeft de verdachte haar weer meegenomen naar de auto en haar in de buurt van haar woning afgezet.
Het hof is bij deze vaststelling uitgegaan van de lezing van de aangeefster. In het bijzonder heeft het hof daarbij acht geslagen op het navolgende:
- De verklaringen die de aangeefster heeft afgelegd over de vrijheidsberoving en de verkrachtingen die in de slaapkamer van de verdachte hebben plaatsgevonden zijn consistent en worden op onderdelen bevestigd door hetgeen in die slaapkamer en de auto van de verdachte is aangetroffen. Het dossier bevat voorts een foto waarop te zien is dat aangeefster conform haar verklaringen (voor zover zichtbaar) naakt is, dat haar ogen met tape zijn dichtgeplakt en dat haar handen zijn vastgebonden met tie-wraps.
- De aangeefster is op weg van haar werk naar huis gebeld door haar moeder, tegen wie ze toen zei dat ze bijna thuis was. Vervolgens belde ze met haar vriendje in Brazilië. Haar moeder heeft haar korte tijd later gebeld, maar kon geen contact krijgen omdat de telefoon van de aangeefster uitgeschakeld was. Dit ondersteunt de verklaring van de aangeefster dat zij haar telefoon van de verdachte uit moest zetten.
- De verdachte heeft in de betreffende avond/nacht seksueel getinte filmpjes gemaakt van de aangeefster en de politie heeft beschreven wat er op die filmpjes te zien en te horen is. Ook deze beschrijving ondersteunt de lezing van aangeefster.
- Nadat de verdachte haar de volgende ochtend rond 5.00 uur in de buurt van haar woning had afgezet, heeft aangeefster haar vriend in Brazilië meteen een bericht gestuurd dat ze verkracht is. Toen ze thuiskwam gooide ze haar tas in de gang en vroeg: Waarom hebben jullie de politie niet gebeld? Ze heeft meteen verteld dat ze anaal, vaginaal en oraal is verkracht. Ze had daarbij een angstige/emotionele blik in haar ogen.
Beoordeling van het alternatieve scenario van de verdachte
De verdachte heeft, na aanvankelijk elke betrokkenheid te hebben ontkend en vervolgens een ander (een waarschijnlijk niet bestaand persoon) als dader te hebben aangewezen, het hem ten laste gelegde bestreden met een alternatieve lezing. Dit alternatieve scenario houdt in dat hij met aangeefster al enige tijd een geheime relatie had en dat hij voorafgaand aan de bewuste avond met aangeefster had afgesproken dat hij die avond in zijn slaapkamer in de woning van zijn ouders seks met haar zou hebben. De seksuele handelingen hebben volgens de verdachte die avond en nacht met haar instemming in het kader van die relatie plaatsgevonden. Van een wederrechtelijke vrijheidsberoving en verkrachting was geen sprake, aldus de verdachte.
Het hof acht dit alternatieve scenario ongeloofwaardig, en overweegt daartoe als volgt.
Dat de verdachte, destijds 35 jaar oud en de aangeefster, destijds 16 jaar oud, een geheime relatie hadden wordt door de aangeefster ontkend -zij stelt de verdachte niet te kennen en te zijn gedwongen met hem mee te gaan- en vindt ook overigens geen steun in het dossier, ook niet in de verklaringen van de getuigen die bij de rechter-commissaris en raadsheer-commissaris zijn gehoord. Uitsluitend de getuige [getuige 1] heeft expliciet verklaard dat de verdachte een relatie met de aangeefster had. Zij heeft verklaard dat zij samen met een vriendin (getuige [getuige 2]) de verdachte vaker met de aangeefster heeft gezien. Deze verklaring wordt echter weerlegd door de verklaring van [getuige 2], die verklaard heeft de verdachte slechts één keer te hebben gezien. Bovendien heeft [getuige 1] erkend dat ze gelogen heeft over het feit dat ze de aangeefster zou hebben herkend op een foto. Het hof stelt de verklaring van [getuige 1] daarom als ongeloofwaardig terzijde.
Het dossier bevat voorts verschillende contra-indicaties voor het bestaan van een dergelijke relatie tussen de verdachte en de aangeefster:
- De verdachte deed regelmatig boodschappen bij de supermarkt, waar de aangeefster sinds kort werkte. Hij heeft haar daar gezien. Op foto’s in het dossier (9 november 2015, p. 483 e.v.) is te zien dat de verdachte zijn boodschappen bij de kassa van de aangeefster afrekent, dat hij naar de aangeefster kijkt, maar dat de aangeefster geen reactie geeft; zij is bezig met haar kassawerk en schenkt geen aandacht aan de verdachte.
- De verdachte beschikte vóór 22 november 2015 niet over haar telefoonnummer en had in die periode ook nooit telefonisch contact met haar.
- De verdachte heeft de aangeefster op 25 november 2015 een aantal sms-berichten gestuurd, nadat hij een andere simkaart in zijn telefoon had geplaatst, met onder andere de volgende inhoud:
“Bel me met spoed terug. Ik ben het van afgelopen zondag”.
Aangeefster heeft als reactie een sms-bericht teruggestuurd: “wie is dit?”.
Vervolgens heeft de verdachte meerdere sms-berichten naar de aangeefster gestuurd, waarop zij niet meer heeft gereageerd. Deze sms-berichten hadden onder meer de volgende inhoud:
“Hey [slachtoffer], je moet wel luisteren hea”.
“waarom reageer je niet”
“Je weet dat ik foto’s van je heb gemaakt. Je wilt toch niet ik dat gaat verspreiden op internet op je school en op je werk”
“Als je niet reageert zal ik dat wel doen hoor. Aan jou de keuz!!”
“Anders kom ik je opzoeken”
“Je wilt toch niet dat ik je familie pijn doet. Ik weet waar je woon”
“Beter reageer je”.
Deze berichten zijn moeilijk voorstelbaar in geval van een liefdesrelatie, waarbij de partners kort tevoren voor het eerst, door beiden gewenste, seks met elkaar hebben gehad. Dat de verdachte zich in het eerste sms-bericht niet [naam] noemt –zoals de aangeefster de verdachte naar zijn zeggen noemde- maar “ik ben het van afgelopen zondag” sterkt het hof in het oordeel dat er geen sprake was van een relatie.
Gelet op het vorenstaande wordt het alternatieve scenario van de verdachte als volstrekt onaannemelijk terzijde geschoven en acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft gepleegd.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
verkrachting, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte en de op te leggen straf en/of maatregel
Met betrekking tot de strafbaarheid van verdachte en de oplegging van straf en maatregel overweegt het hof het volgende.
De officier van justitie heeft in eerste aanleg een gevangenisstraf voor de duur van tien jaar gevorderd. De rechtbank Rotterdam heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaar. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat aan de verdachte vanwege de ernst van de feiten, maar ook ter bescherming van de samenleving tegen recidive, een gevangenisstraf van 12 jaar wordt opgelegd.
Het hof heeft de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft het toen 16-jarige slachtoffer, terwijl zij onderweg was van haar werk naar huis, onder bedreiging van een vuurwapen tegen haar wil gedwongen bij hem in de auto te stappen en met hem mee te gaan naar zijn ouderlijk huis. Hij heeft een muts over haar hoofd gedaan en haar handen vastgebonden. Daar aangekomen heeft hij haar meegenomen naar zijn slaapkamer. Daar heeft hij haar ruim 9 uur tegen haar wil vastgehouden. Hij heeft haar gedrogeerd, gedwongen zich uit te kleden, haar ogen afgeplakt met tape en haar met geweld meermalen en langdurig verkracht. De verkrachting heeft hij deels vastgelegd op foto’s en filmpjes. Hij heeft haar adres en telefoonnummer gevraagd en haar rond 05.00 uur de volgende ochtend vlak bij haar huis afgezet, waarbij hij haar nog gezegd heeft dit vaker met haar te willen doen. Enkele dagen later heeft hij haar nog sms-berichten gestuurd waarin hij dreigde de foto’s en filmpjes die hij van haar had gemaakt op internet te zetten, als zij niet op zijn berichten zou reageren.
Uit het bewezenverklaarde spreekt een gebrek aan inlevingsvermogen en een volstrekt gebrek aan respect voor andermans lichaam en geest. Dat de verdachte enig besef heeft van de gevolgen die zijn handelen voor het slachtoffer hebben gehad is het hof niet gebleken. Die gevolgen zijn, zoals is gebleken uit de schriftelijke slachtofferverklaring, aanzienlijk. Het slachtoffer lijdt aan een posttraumatische stressstoornis. Zij voelt zich nergens meer veilig, ook niet in haar eigen huis omdat de verdachte haar adres weet. Voorafgaand aan de gebeurtenissen in de nacht van 22 op 23 november 2015 was zij een meisje dat bruisend in het leven stond en naast haar school een bijbaan had om te sparen voor een reis naar haar geboorteland Brazilië. Ze is een aantal maanden niet in staat geweest om onderwijs te volgen en zij heeft haar bijbaan moeten opgeven. Ze heeft traumabehandelingen moeten ondergaan om te leren de traumatische gebeurtenissen te verwerken.
Dit alles heeft vanzelfsprekend ook grote gevolgen voor de moeder en stiefvader van het slachtoffer. Zij moeten zien hoe hun dochter lijdt onder de gebeurtenissen. Daar komt nog bij dat zij die bewuste avond en nacht in grote bezorgdheid en onzekerheid hebben moeten doorbrengen, niet wetend wat er met hun dochter gebeurd was toen deze niet op het aangegeven tijdstip was thuisgekomen. Een grote zoekactie van de familie en de politie bleef zonder resultaat. Ook veroorzaken feiten als de onderhavige angst en onrust in de maatschappij; dit soort feiten is de nachtmerrie van elke ouder.
Ten slotte heeft de verdachte geen enkele vorm van spijt of berouw betoond van wat hij het slachtoffer heeft aangedaan en deze houding rekent het hof de verdachte aan.
Op de bewezenverklaarde feiten kan gelet op het voorgaande niet anders worden gereageerd dat met de oplegging van een langdurige gevangenisstraf.
Oplegging TBS-maatregel
Het hof stelt vast dat in eerste aanleg noch in hoger beroep door het Openbaar Ministerie de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging (hierna: TBS-maatregel) is gevorderd. In de zich in het dossier bevindende (gedragsdeskundige) adviezen wordt daartoe ook niet geadviseerd. Gelet op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dat is begaan acht het hof zich echter gehouden om desondanks de vraag te beantwoorden of – ter voorkoming van recidive - oplegging van de TBS-maatregel aan de verdachte aangewezen is. In dat kader is uiteraard van belang of wordt voldaan aan de voorwaarden voor oplegging van de TBS-maatregel en of de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, het opleggen van die maatregel eist.
Voor wat betreft de vraag of wordt voldaan aan de voorwaarden voor oplegging van de TBS-maatregel overweegt het hof als volgt.
Om tot oplegging van de TBS-maatregel te kunnen overgaan zal het hof, gelet op hetgeen is bepaald in artikel 37a lid 1 Sr, moeten vaststellen dat de verdachte ten tijde van het begaan van de feiten leed aan een gebrekkige ontwikkeling of een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens.
Ter terechtzitting in hoger beroep is de inhoud van de over de verdachte uitgebrachte gedragsdeskundige rapportages en de over hem uitgebrachte reclasseringsrapportage aan de orde gesteld. Hij heeft weliswaar meegewerkt aan de onderzoeken van de psychiater Beverloo en de klinisch psycholoog Bullens, maar heeft zich daarbij zo opgesteld dat beiden hun diagnose hebben uitgesteld en in overweging hebben gegeven de verdachte te laten observeren in het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC). De verdachte heeft geweigerd mee te werken aan het onderzoek van het PBC. Aan de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep uitdrukkelijk gevraagd of hij blijft bij zijn eerdere weigering tot medewerking aan een gedragsdeskundig onderzoek in het PBC. De verdachte heeft dit bevestigd. Het hof beschouwt de verdachte daarom als een zogeheten ‘weigerende observandus’, zodat de vereisten van artikel 37 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) blijkens het derde lid van dat wetsartikel niet van toepassing zijn.
Voor de beantwoording van de vraag of bij verdachte ten tijde van de bewezen verklaarde feiten een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens bestond, acht het hof de volgende zich in het dossier bevindende rapporten over verdachte en de daaraan ontleende, hieronder zakelijk weergegeven, overwegingen en conclusies van belang:
- consult d.d. 1 december 2015, d.d. 8 december 2015, opgesteld en ondertekend in naam van O.M. den Held, hoofd van het NIFP Zuid-Holland:
Op basis van het UJD zijn er aanwijzingen voor persoonlijkheidsproblematiek/-kenmerken van het cluster-B type.
- Uit het reclasseringsadvies d.d. 9 maart 2016, opgemaakt en ondertekend door R. Weidum, RN Adviesunit 1 Zuid-West:
Gezien de ernst van de zaak is nader onderzoek noodzakelijk teneinde de mogelijke oorzaak van het gedrag en/of mogelijke persoonlijkheidsproblemen te achterhalen en om betrokkene een passende behandeling te kunnen bieden. Dit vooral ook ter voorkoming van recidive. De reclassering constateert dat betrokkene een (extreme) interesse in seks lijkt te hebben, bij seksbehoefte grote risico’s durft te nemen en niet stilstaat bij de mogelijke gevolgen. Bij confrontatie met zijn delictverleden of het huidige delict lijkt betrokkene sterk de neiging te hebben zijn gedrag te bagatelliseren.
- Uit de adviesrapportage d.d. 10 maart 2016, opgemaakt en ondertekend door L. Beverloo, psychiater:
Er is geen sprake van contactgroei gedurende de gesprekken met betrokkene. Hij bagatelliseert hetgeen hem wordt ten laste gelegd. Betrokkene lijkt op zijn hoede, vooral bij zaken die mogelijk kunnen wijzen op psychiatrische symptomen, verslaving of afwijkend seksueel gedrag. Betrokkene ervaart de gebeurtenissen als onrechtvaardig en hem overkomen en hij ziet zichzelf als slachtoffer van het gebeuren. Er is sprake van magische denkpatronen. Betrokkene maakt een onrijpe en kinderlijke indruk. In de persoonlijkheid zijn trekken van zelfoverschatting, er is weinig besef van de gevolgen van daden voor anderen, de gewetensfunctie imponeert als lacunair, met ontbrekende wederkerigheid in sociale relaties. Deze factoren wijzen op narcistische en antisociale trekken in de persoonlijkheid. Er zijn aanwijzingen voor een autisme spectrum stoornis. De onderzoeker stelt vast dat mede vanwege de houding van betrokkene gedurende het onderzoek verdergaand en uitgebreider onderzoek nodig is. De onderzoeker meldt dat uit psychologisch testonderzoek blijkt van een intelligentie op zwakbegaafd niveau. Samengevat, zo stelt de onderzoeker, zijn er op basis van de klinische presentatie enkele aanwijzingen voor een psychiatrische stoornis dan wel gebrekkige ontwikkeling, maar is een diagnose op basis van dit onderzoek niet vast te stellen, maar ook niet uit te sluiten, mede vanwege de ontkennende houding van betrokkene, zijn steeds wisselende verhaal en gelet op de omstandigheid dat betrokkene een façade lijkt op te houden en sociaal gewenste antwoorden lijkt te geven ten aanzien van psychiatrische- en/of verslavingsproblematiek.
- Uit de rapportage Pro Justitia d.d. 18 maart 2016, opgemaakt en ondertekend door R.A.R. Bullens, klinisch psycholoog:
Uit testpsychologisch onderzoek komt naar voren dat betrokkene lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de vorm van zwakbegaafdheid. Er zijn voorts aanwijzingen voor cluster B persoonlijkheidsproblematiek, maar daar kan gelet op de wijze waarop betrokkene zich presenteert (waarbij hij niet het achterste van zijn tong lijkt te willen laten zien en een positief beeld van zichzelf tracht te schetsen) naar het oordeel van onderzoeker niet op voldoende betrouwbare wijze een uitspraak over worden gedaan. Er vindt gedurende het gehele onderzoek geen contactgroei met betrokkene plaats. Als het gaat om het omgaan met stressvolle situaties geeft betrokkene blijk van tekortschietende copingvaardigheden. De onderzoeker geeft – gezien de ernst van het tenlastegelegde, de steeds wisselende verklaringen van betrokkene en de instrumentele wijze waarop betrokkene het contact met de ander aangaat - in overweging om betrokkene – ten behoeve van het verkrijgen van een meer betrouwbaar beeld omtrent zijn persoonlijkheid – klinisch te laten observeren in het PBC. De onderzoeker kan, nu de verdachte het tenlastegelegde ontkent, geen oordeel geven over de invloed van de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens op de ten laste gelegde gedragingen, de (mate van) toerekeningsvatbaarheid en eventuele behandelingsmogelijkheden. Ten tijde van het ten laste gelegde was sprake van eenzelfde beeld (het hof begrijpt: met betrekking tot de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van zwakbegaafdheid alsmede aanwijzingen voor cluster-B persoonlijkheidsstoornis).
- Uit de rapportage Pro Justitia d.d. 24 augustus 2016, opgemaakt en ondertekend door J. Heerschop, psycholoog en T.W.D.P. van Os, psychiater, beiden verbonden aan het PBC:
Betrokkene heeft zijn medewerking aan het onderzoek geweigerd. De onderzoeksvragen (waaronder de vraag of betrokkene ten tijde van het plegen van de hem tenlastegelegde feiten lijdende was aan een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis zijner geestvermogens) zijn onbeantwoord gebleven. Ondanks de beperkingen van het onderzoek zijn de onderzoekers toch onder meer tot de volgende onderzoeksbevindingen gekomen. Er zijn antisociale trekken waarneembaar, maar een persoonlijkheidsstoornis kan niet worden onderbouwd, noch worden uitgesloten. De reflectieve vermogens van betrokkene zijn beperkt. Hij stelt zichzelf centraal en kan zich maar met moeite in anderen verplaatsen. De gewetensontwikkeling is lacunair, blijkens zijn UJD en neigingen om zijn eigen verantwoordelijkheden voor grensoverschrijdend gedrag te minimaliseren en dat van anderen uit te vergroten. Hoewel betrokkene niet voldoet aan de classificatie psychopathie vertoont hij wel enkele kenmerken daarvan. Betrokkene is ongrijpbaar.
Op grond van het voorgaande stelt het hof vast dat ten tijde van de tenlastegelegde feiten bij de verdachte sprake was van zwakbegaafdheid, zoals door de klinisch psycholoog Bullens aan de hand van testpsychologisch onderzoek is vastgesteld. Voorts zijn er aanwijzingen voor narcistische en antisociale trekken in de persoonlijkheid en aanwijzingen voor een autisme spectrum stoornis. Op grond daarvan stelt het hof vast dat bij de verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde feiten in elk geval sprake was van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, terwijl er bovendien aanwijzingen zijn voor een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Daarmee is voldaan aan het eerste vereiste zoals dat is geformuleerd in artikel 37a lid 1 Sr.
De door de verdachte begane feiten zijn voorts misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en naar het oordeel van het hof eist de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, het opleggen van de TBS-maatregel. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de bewezenverklaarde feiten niet anders dan als zeer ernstig kunnen worden beschouwd, niet alleen gelet op de toepasselijke strafmaxima, maar zeker ook gelet op de wijze waarop die feiten in casu door de verdachte zijn begaan.
Het hof heeft daarbij ook in aanmerking genomen dat de verdachte in het verleden reeds meermalen onherroepelijk is veroordeeld, ook wegens ernstige geweldsdelicten. Dat de verdachte niet eerder is veroordeeld wegens een zedendelict is naar het oordeel van het hof geen reden om af te zien van de oplegging van de TBS-maatregel. Daarmee wordt immers juist beoogd te voorkomen dat de verdachte op dat vlak recidiveert. In dat kader is van belang dat de verdachte, nadat hij de feiten had gepleegd, wederom en op dwingende wijze contact heeft gezocht met het slachtoffer en voorts dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep ook zelf te kennen heeft gegeven therapie nodig te hebben om niet meer zo vaak aan seks te denken en om de zin in seks (in welke context de verdachte sprak over ‘drang’) te doen verminderen.
Het hof is van oordeel dat gelet op de vastgestelde gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte, de buitengewone ernst van het bewezenverklaarde, de inhoud van de over de verdachte uitgebrachte rapporten, de eerdere veroordelingen wegens ernstige geweldsdelicten en hetgeen het hof overigens uit het verhandelde ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon en persoonlijkheid van de verdachte, sprake is van een aanzienlijk gevaar voor recidive en dat het daarom vanuit veiligheidsoogpunt onverantwoord is om de verdachte onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij. Het hof zal daarom de terbeschikkingstelling gelasten met een bevel tot verpleging van overheidswege, nu de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen dit eist.
Het hof is van oordeel dat daarom naast een gevangenisstraf tevens de maatregel van TBS met verpleging dient te worden opgelegd.
Op de voet van het bepaalde in artikel 359, zevende lid, Wetboek van Strafvordering, wordt vastgesteld dat het onder 2 bewezenverklaarde strafbare feit gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Daartoe zijn de aard en de kwalificatie van het bewezenverklaarde feit redengevend. De totale duur van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege kan daarom een periode van 4 jaar te boven gaan.
Gelet op de straffen die in Nederland voor feiten als de onderhavige plegen te worden opgelegd en in het bijzonder ook in verband met de aan de verdachte op te leggen TBS-maatregel, ziet het hof aanleiding om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen van aanzienlijk kortere duur dan door de advocaat-generaal is geëist. Naar het oordeel van het hof is gelet op al het voorgaande een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren passend en geboden. Voorts zal het hof de terbeschikkingstelling met dwangverpleging gelasten.
Het hof ziet geen aanleiding om in deze uitspraak een advies op te nemen als bedoeld in artikel 37b lid 2 Sr omtrent het tijdstip waarop de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege dient aan te vangen. Dit betekent dat in beginsel de behandeling in het kader van de TBS-maatregel pas zal ingaan op het moment, dat twee derde gedeelte van de gevangenisstraf is ondergaan.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij A]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij B] zich in het geding gevoegd in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigster van het slachtoffer [benadeelde partij A] en heeft een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 19.479,50.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot een bedrag van € 15.785,00.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 15.785,00, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte deels betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 785,00 materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 november 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 15.000,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 november 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij A]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 15.785,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij A].
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij B]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij B] zich gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade (shockschade) als gevolg van het aan de verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 8.942,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag € 8.942,00.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op nihil.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij A]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij A] ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 15.785,00 (vijftienduizend zevenhonderdvijfentachtig euro) bestaande uit € 785,00 (zevenhonderdvijfentachtig euro) materiële schade en € 15.000,00 (vijftienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij A], ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 15.785,00 (vijftienduizend zevenhonderdvijfentachtig euro) bestaande uit € 785,00 (zevenhonderdvijfentachtig euro) materiële schade en € 15.000,00 (vijftienduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 113 (honderddertien) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 22 november 2015.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij B]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij B] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit arrest is gewezen door mr. J.M. van de Poll, mr. G. Knobbout en mr. B.P. de Boer, in bijzijn van de griffier mr. L.A. Haas.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 16 mei 2018.