Hof Arnhem-Leeuwarden, 24-05-2016, nr. 200.174.947
ECLI:NL:GHARL:2016:3997
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
24-05-2016
- Zaaknummer
200.174.947
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2016:3997, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 24‑05‑2016; (Hoger beroep)
Uitspraak 24‑05‑2016
Inhoudsindicatie
Ondertoezichtstelling; vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing. Onbekendheid met zgn ‘choplist’.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.174.947/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht: 390422)
beschikking van de familiekamer van 24 mei 2016
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats],verzoeker,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.F.P. Scheele te Capelle aan de IJssel,
en
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
(gecertificeerde instelling)
kantoorhoudende te Amsterdam,
verweerder,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn (in eerste aanleg) aangemerkt:
[belanghebbende 1] , wonende te [woonplaats], verder te noemen: de moeder, advocaat mr. M. Erkens,
[belanghebbende 2],wonende te [woonplaats], verder te noemen: de tante (vz), advocaat mr. M. Erkens.
1. Het geding in eerste aanleg
1.1
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 22 mei 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
1.2
In die beschikking is het verzoek van de vader tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing van de GI van 23 maart 2015, inhoudende een bezoekregeling van eens per vier weken gedurende één of anderhalf uur tussen de vader en de minderjarige [kind], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2008 (verder te noemen: [kind]), afgewezen.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 31 juli 2015;
- een brief van de GI, ingekomen op 31 augustus 2015;
- een brief van mr. Scheele, ingekomen op 10 september 2015;
- het verweerschrift met productie(s), ingekomen op 28 september 2015;- een journaalbericht met bijlagen van mr. Scheele van 22 maart 2016;
- een brief van mr. Scheele, ingekomen op 23 maart 2016;
- een faxbericht met bijlage van mr. Erkens, met toestemming van het hof ingekomen op 15 april 2016.
2.2
De mondelinge behandeling van de zaak heeft - gezamenlijk met het hoger beroep van de vader bekend onder nummer 200.178.886/01 - plaatsgevonden op 25 maart 2016. In de onderhavige zaak zijn verschenen de vader en zijn advocaat, de tante en haar advocaat en namens de GI [vertegenwoordiger van de stichting 1] (jeugdzorgwerker), mw. [vertegenwoordiger van de stichting 2] (juriste) en
mw. [vertegenwoordiger van de stichting 3] (jeugdzorgwerker).
3. De vaststaande feiten
3.1
De vader en de moeder van [kind] zijn op 3 september 2007 met elkaar gehuwd en op 18 mei 2010 gescheiden. De ouders zijn door het huwelijk van rechtswege gezamenlijk belast met het gezag over [kind].
3.2
Sinds 26 april 2010 staat [kind] onder toezicht. Laatstelijk is de GI belast met de uitvoering van de maatregel.
3.3
De GI heeft op 23 maart 2015 bij schriftelijke aanwijzing de omgangsregeling tussen de vader en [kind] vastgesteld, inhoudende eens per vier weken een begeleide omgang gedurende een of anderhalf uur.
3.4
Bij verzoekschrift gedateerd 5 april 2015, ingekomen ter griffie van de rechtbank op 10 maart 2015, heeft de vader onder meer verzocht om de voormelde schriftelijke aanwijzing van 23 maart 2015 vervallen te verklaren.
3.5
In de bestreden beschikking van 22 mei 2015 heeft de rechtbank het verzoek van de vader afgewezen.
4. De omvang van het geschil
4.1
De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en de zaak opnieuw te behandelen waarbij de vader refereert aan hetgeen hij heeft verzocht in eerste aanleg (te weten vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing van 23 maart 2015).
4.2
De GI heeft in zijn verweerschrift het verzoek van de vader in hoger beroep en de gronden waarop dat berust bestreden en het hof verzocht om de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep dan wel dat af te wijzen met bekrachtiging van de bestreden beschikking.
5. De motivering van de beslissing
5.1
Hoewel de termijn waarvoor de bestreden aanwijzing gold (van 23 maart 2015 tot 20 juli 2015) reeds is verstreken, heeft de vader belang bij beoordeling van zijn verzoek.
5.2
De ondertoezichtstelling introduceert voor de GI de bevoegdheid om aan de met het gezag belaste ouder(s) schriftelijke aanwijzingen te geven in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige.
5.3
Overeenkomstig artikel 1:265f lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de GI, voor zover noodzakelijk met het oog op het doel van de uithuisplaatsing van een minderjarige voor de duur van de uithuisplaatsing, de contacten tussen de met het gezag belaste ouder en het kind beperken. Ingevolge het tweede lid van dat artikel geldt de beslissing van de GI als een aanwijzing en is – voor zover thans van belang – artikel 1:264 BW van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de rechter een zodanige regeling kan vaststellen als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
5.4
Op grond van het bepaalde in artikel 1:264 BW kan de kinderrechter een schriftelijke aanwijzing geheel of gedeeltelijk vervallen verklaren. Zodanig verzoek dient binnen twee weken te worden ingediend. In het onderhavige geval is aan die termijn voldaan.
5.5
De vader heeft in zijn grieven geklaagd over de wijze waarop de onderhavige schriftelijke aanwijzing tot stand is gekomen. Hij heeft daartoe onder meer aangevoerd dat hij niet is gehoord en niet in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze te geven op het (voorgenomen) besluit. Er zijn ook geen stukken waaruit dat blijkt volgens de vader.
5.6
Het hof stelt voorop dat de aanwijzing een ernstige beperking van de omgang tussen de vader en [kind] tot gevolg heeft.: van iedere week onbegeleide omgang op zondag van 10-16 uur naar een begeleide omgang op neutraal terrein van 1 of 1,5 uur per vier weken. Een dergelijk ingrijpend besluit vergt een daarop afgestemde voorbereiding , uiteraard afgestemd op het sterke recht dat de omgang voor zowel de ouder als voor diens minderjarig kind vertegenwoordigt.
5.7
Uit het verweerschrift in hoger beroep is op te maken dat de GI op 11 maart 2015 de vader telefonisch op de hoogte heeft gesteld van “de wijziging van een bezoekregeling” in de zin als hiervoor onder 5.8 is vermeld. De vader heeft toen al onmiddellijk te kennen gegeven het daarmee niet eens te zijn. Op 23 maart 2015 heeft een gesprek plaatsgehad in het kader van een “kennismaking en afstemming nieuwe pleeggezin [kind]”, waarbij aanwezig waren de pleegzorgwerker, de gedragsdeskundige van De Rading, de pleegouders, de tante, de vader en eerst de moeder met haar vriend en de gezinsvoogd. Volgens de GI is aan de vader voorgesteld dat hij samen met de manager van pleegzorg de zgn. Choplijst (Chop is een afkorting van Checklist Oudercontacten in de Pleegzorg) kan doornemen en dat vader dat heeft geweigerd.
Uit deze beschreven gang van zaken blijkt dat het besluit van de GI tot beperking van de omgangsregeling tussen de vader en [kind] sterk is gegrond op de uitkomsten van de choplist. Dat ook de GI van mening is dat deze choplist van wezenlijk belang is geweest voor de aanwijzing, blijkt eruit dat de GI ter mondelinge behandeling heeft verwoord, dat de choplist de kwaliteit van het contact tussen [kind] en haar ouders in kaart brengt en advies geeft over de frequentie en de invulling van de omgang. Bovendien wordt in de schriftelijke aanwijzing bij de motivering uitdrukkelijk verwezen naar de choplist.
5.8
Deze choplist is niet bij de vader bekend geweest voordat het gesprek op 23 maart 2015 werd gehouden. Gezien de ingrijpendheid van de voorgenomen beperking van de omgang tussen de vader en [kind] had het op de weg van de GI gelegen de vader vooraf te informeren over de uitkomsten van de choplist ten aanzien van [kind], zodat de vader zich deugdelijk op het gesprek van 23 maart 2015 had kunnen voorbereiden, de argumentatie van de GI eventueel had kunnen weerleggen of kunnen nuanceren en daarmee de beslissing van de GI kunnen beïnvloeden. Dat de vader heeft geweigerd, zoals de GI heeft aangevoerd, om op 23 maart 2015 het gesprek met de GI aan te gaan kan dus buiten beschouwing blijven, omdat de terbeschikkingstelling van de choplist daaraan voorafgaand had dienen plaats te vinden. Bovendien had het in de gegeven omstandigheden, mede gelet op hetgeen onder 5.8 voorop is gesteld, op de weg van de GI gelegen om de vader te wijzen op de gevolgen van zijn handelwijze, namelijk dat de aanwijzing definitief zou worden als de vader bij deze weigering zou blijven.
De conclusie moet zijn dat de aanwijzing niet op de vereiste zorgvuldige wijze is totstandgekomen, zodat de eerste grief slaagt. Daarom kan de aanwijzing niet in stand blijven, zodat het verzoek tot vervallenverklaring zal worden toegewezen.
5.9
Nu de aanwijzing door het slagen van de eerste grief vervallen dient te worden verklaard, kan bespreking van de tweede grief achterwege blijven. Hetzelfde geldt voor grief 3, nu aan de daaraan verbonden voorwaarde niet is voldaan.
6. De slotsom
Het voorgaande betekent dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en het hof zal beslissen als volgt.
7. De beslissing
Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van22 mei 2015 waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
verklaart de schriftelijke aanwijzing van de GI van 23 maart 2015 vervallen;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. Smeeïng-van Hees, mr. A.E.F. Hillen en
mr. G.P.M. van den Dungen en is in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2016 in tegenwoordigheid van de griffier.