Hof Arnhem-Leeuwarden, 12-04-2013, nr. 24-001337-12
ECLI:NL:GHARL:2013:BZ7355, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
12-04-2013
- Zaaknummer
24-001337-12
- LJN
BZ7355
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2013:BZ7355, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 12‑04‑2013; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2014:2677, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Vindplaatsen
Uitspraak 12‑04‑2013
Inhoudsindicatie
‘In het water duwen’ levert mishandeling op. Geen oplegging van een onvoorwaardelijke straf in verband met eerder opgelegde ISD-maatregel.
Partij(en)
Geerechtshof Arnhem-Leeuwarden
locatie Leeuwarden
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 24-001337-12
Uitspraak d.d.: 12 april 2013
TEGENSPRAAK
Promis
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen van 24 mei 2012 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1969],
ingeschreven staand en thans uit anderen hoofde verblijvende in [verblijfplaats]
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 29 maart 2013 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken, tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] tot een bedrag van € 750,-, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] tot een bedrag van € 1.000,- met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze op schrift gestelde vordering van de advocaat-generaal is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman,
mr. M.W.J.M. van der Meer, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 31 oktober 2011, in de gemeente [gemeente], opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [benadeelde 1]), in het water heeft geduwd, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2:
hij op of omstreeks 31 oktober 2011, in de gemeente [gemeente], [benadeelde 1] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [benadeelde 1] dreigend de woorden toegevoegd:"Kom niet achter mij aan, anders kom ik terug en sla je in elkaar" en/of "Ik doe je iets aan", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3:
hij op of omstreeks 31 oktober 2011, in de gemeente [gemeente], opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [benadeelde 2]), in het water heeft geduwd, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsoverweging ter zake van het onder 1 en 3 ten laste gelegde
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting van het hof betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken de onder 1 en 3 ten laste gelegde mishandelingen, omdat het duwen van de aangevers in het water door verdachte geen pijn of letsel heeft opgeleverd.
Het hof oordeelt anders. In zijn arrest van 11 februari 1929 (NJ 1929, p503) heeft de Hoge Raad uitgemaakt dat onder 'pijn' als bestanddeel van mishandeling dient te worden verstaan iedere op het lichaam betrokken min of meer hevige onaangename gewaarwording. In datzelfde arrest heeft de Hoge Raad geoordeeld dat iemand in het kanaal duwen hieronder kan vallen. In casu zijn aangevers, terwijl ze stonden te vissen, vanaf een kade onverhoeds het water in geduwd. Dat dit een hevige onaangename gewaarwording voor beiden heeft opgeleverd, behoeft naar het oordeel van het hof geen nader betoog. Derhalve komt het hof tot een bewezenverklaring van de onder 1 en 3 ten laste gelegde mishandelingen.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel – ook in onderdelen – slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig bewezen en heeft het hof de overtuiging verkregen, dat verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1:
hij op 31 oktober 2011 in de gemeente [gemeente] opzettelijk mishandelend
[benadeelde 1] in het water heeft geduwd, waardoor deze pijn heeft ondervonden;
2:
hij op 31 oktober 2011 in de gemeente [gemeente] [benadeelde 1] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [benadeelde 1] dreigend de woorden toegevoegd:"Kom niet achter mij aan, anders kom ik terug en sla je in elkaar" en "Ik doe je iets aan";
3:
hij op 31 oktober 2011 in de gemeente [gemeente] opzettelijk mishandelend
[benadeelde 2] in het water heeft geduwd waardoor deze pijn heeft ondervonden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 en 3 bewezen verklaarde levert telkens op:
mishandeling.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met zware mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 31 oktober 2011 schuldig gemaakt aan mishandelingen door twee langs de waterkant vissende mannen – zonder enige aanleiding of begrijpelijke reden – in het water te duwen. Hiermee heeft verdachte een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangevers. Voorts heeft verdachte na dat incident één van de aangevers bedreigd, waarmee hij opnieuw te kennen heeft gegeven geen respect te hebben voor de lichamelijke integriteit van andere personen.
Ook uit het de verdachte betreffende uittreksel justitiële documentatie d.d. 23 januari 2013 komt als rode draad verdachtes gebrek aan respect voor andermans lichamelijk integriteit naar voren. Verdachte is vele malen eerder onherroepelijk veroordeeld wegens strafbare feiten, waaronder geweldsdelicten, onder meer tot langdurige gevangenisstraffen.
Gelet op het voorgaande is in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. Het hof heeft eveneens acht geslagen op de eerdere veroordeling van verdachte door het gerechtshof van 22 maart 2013, waarbij aan verdachte de ISD-maatregel is opgelegd. Het hof acht het niet opportuun om naast voornoemde maatregel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen en zal om die reden volstaan met oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 weken met een proeftijd van 2 jaren. Dit voorwaardelijke strafdeel dient – nadat verdachte de ISD-maatregel heeft afgerond, gedurende welke periode de proeftijd niet loopt – als stok achter de deur, teneinde te voorkomen dat verdachte opnieuw in de fout zal gaan.
Gelet op het voorgaande ziet het hof – anders dan door de raadsman ter terechtzitting is bepleit – geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 850,-. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 750,-. De eerste rechter heeft daarbij rekening gehouden met afschrijvingen op de waarde van de goederen waarvan schadevergoeding gevorderd wordt. De benadeelde partij heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangegeven zich te kunnen vinden in het bedrag dat door de rechtbank is toegewezen. Het hof heeft in hoger beroep derhalve te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 750,-, bestaande uit € 500,- aan materiële schade en
€ 250,- aan immateriële schade. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen. Het hof verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.333,47. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 1000,-, bestaande uit € 750,- aan materiële schade en € 250,- aan immateriële schade. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Het hof heeft hierbij rekening gehouden – zoals ook door de verdediging betoogd – met de afschrijvingen op de waarde van de goederen waarvan schadevergoeding wordt gevorderd. Anders dan bij de benadeelde partij [benadeelde 1] had de eerste rechter hier nog geen rekening mee gehouden. Het hof verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Voor het overige is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) bestaande uit € 500,00 (vijfhonderd euro) materiële schade en € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1], een bedrag te betalen van € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) bestaande uit € 500,00 (vijfhonderd euro) materiële schade en € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 15 (vijftien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 1.000,00 (duizend euro) bestaande uit € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) materiële schade en € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2], een bedrag te betalen van € 1.000,00 (duizend euro) bestaande uit € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) materiële schade en € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 20 (twintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. L.J. Hofstra, voorzitter,
mr. J.A.A.M. van Veen en mr. J. Dolfing, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.G.H. van Krugten, griffier,
en op 12 april 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. J. Dolfing is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.