Hof 's-Hertogenbosch, 14-09-2009, nr. HV 200.013.958
ECLI:NL:GHSHE:2009:BL0292
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
14-09-2009
- Magistraten
Mrs. Den Hartog Jager, Milar, Mellema-Kranenburg
- Zaaknummer
HV 200.013.958
- LJN
BL0292
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2009:BL0292, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 14‑09‑2009; (Hoger beroep)
- Wetingang
- Vindplaatsen
JPF 2010/72 met annotatie van B.E. Reinhartz
Uitspraak 14‑09‑2009
Inhoudsindicatie
Levering woning onder kwijtschelding met uitsluitingsclausule inhoudende dat ook de revenuen buiten de gemeenschap vallen. Is waardevermeerdering een revenu ? Uitleg. Nominaal of evenredig ?
Mrs. Den Hartog Jager, Milar, Mellema-Kranenburg
Partij(en)
Beschikking
in de zaak van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant in principaal appel,
geïntimeerde in incidenteel appel,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. A.J.M. van der Borst,
tegen
[Y.],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in principaal appel,
appellante in incidenteel appel,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J.Th. Boere.
1. Het verloop van de procedure
1.1.
Voor het verloop van het (echtscheidings)geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Breda van 24 juni 2008 waarin de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap is vastgesteld.
1.2.
Het beroepschrift, met bijlagen, van de man is ter griffie van dit hof binnengekomen op 19 september 2008. Het verweerschrift met bijlagen, tevens houdende incidenteel appel is ter griffie van het hof binnengekomen op 5 november 2008. Het hof heeft voorts nog kennis genomen van het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg gehouden op 10 juni 2008 en de brieven van mr. Borst van 15 juni 2009 en van mr. Boere van 15 juni 2009.
1.3.
De mondelinge behandeling in hoger beroep vond plaats op 26 juni 2009. Daarbij waren aanwezig de man bijgestaan door zijn advocaat mr. A.J.M. van der Borst en de vrouw bijgestaan door mr. J.Th. Boere, die pleitnotities heeft overgelegd. Uitspraak werd bepaald op heden.
2. De gronden van het verzoek
Voor de inhoud van grieven en de toelichting daarop verwijst het hof naar het betreffende gedingstuk.
3. De beoordeling
3.1.
Het gaat in deze zaak om enkele aspecten van de financiële afwikkeling van het huwelijk van partijen.
3.1.1.
Partijen zijn op 17 oktober 1997 in algehele gemeenschap van goederen gehuwd. Bij beschikking van 22 mei 2007 is de echtscheiding uitgesproken. Het hof gaat ervan uit dat de beschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.1.2.
Op 30 december 2003 heeft de man de — voordien gehuurde — woning [adres] te [plaatsnaam] van zijn vader gekocht en in eigendom verkregen voor een koopprijs van € 235.000,-. De koopprijs is gefinancierd met een geldlening van de vader van de man van € 183.382,- (waarop niet is afgelost) en een kwijtschelding voor een bedrag van € 51.618,-. De overdrachtskosten zijn gefinancierd met een hypothecaire geldlening op de peildatum, 8 november 2007, ter grootte van € 10.958,-.
3.1.3.
De kwijtschelding is gepaard gegaan met een uitsluitingsclausule luidende:
Verkoper verklaart dat het hiervoor geschonken/kwijtgescholden bedrag en voorts hetgeen voor een en ander in de plaats treedt en de revenuen van een en ander, niet valt in enige gemeenschap van goederen waarin de koper is gehuwd (…)
3.1.4.
Partijen zijn het erover eens dat de waarde van de woning op de peildatum bedraagt € 335.000,- en dat de woning en leningen aan de man worden toebedeeld. Het geschil spitst zich toe op de revenuen, vermeld in de kwijtscheldingspassage. De rechtbank heeft ter zake € 34.726,- toegewezen.
3.2.
Grief 1 in het principaal en de grief in het incidenteel appel hebben betrekking op de vergoedingsvordering van de man. De man stelt dat de rechtbank het bedrag van zijn vordering verkeerd heeft berekend; de vrouw betwist dat onder het woord revenu ‘een evenredig deel van de waardevermeerdering’ kan worden verstaan, zoals de rechtbank deed.
3.2.1.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de man verklaard dat de transportakte is opgesteld door de notaris en dat de term revenu door hem is opgenomen in de akte en verder niet is besproken (de vrouw was overigens geen partij bij de koopovereenkomst en was niet bij het transport aanwezig). De betekenis van het woord revenu moet dan worden uitgelegd overeenkomstig de zin die daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mag worden toegekend, mede in aanmerking nemende hetgeen in de notariële praktijk gebruikelijk is. De taalkundige betekenis is niet doorslaggevend.
3.2.2.
De door de vrouw voorgestane uitleg van het woord revenu, gebaseerd op een taalkundige uitleg, van opbrengst in de vorm van huur of rente wordt door het hof voor het onderhavige beding als te eng geoordeeld. Ten tijde van de kwijtschelding heeft de man geen bedrag in contanten ontvangen, waaruit rente kan worden gegenereerd, noch was verhuur, geheel of gedeeltelijk, van de woning de bedoeling. De woning was bestemd als echtelijke woning voor het gezin en deze bestemming zou onveranderd gehandhaafd blijven.
3.2.3.
Het hof neemt in overweging dat het de kennelijke bedoeling van de vader van de man was om de woning over te dragen aan de man. In feite verwierf de man met de kwijtschelding een deel van de eigendom van de woning in privé, namelijk een 51.618/235.000 deel (22%). Voor de notariële praktijk ten deze verwijst het hof naar zijn arrest van 15 juni 2004, NJF 2005/313. In deze gang van zaken ligt besloten dat de man ten tijde van de verdeling ook recht heeft op 22% van de waarde van de woning op dat tijdstip. Het gaat hierbij om zaaksvervanging. Voor het kwijtgescholden bedrag is een deel van het huis (22%) in de plaatsgetreden. Op dit deel is de uitsluitingsclausule van toepassing. De waardevermeerdering dit die deel heeft ondergaan valt dus ook onder de uitsluitingsclausule. Het gaat bij deze waardevermeerdering dus niet om revenuen. De grief van de vrouw faalt derhalve.
3.2.4.
Met betrekking tot grief 1 in het principaal appel overweegt het hof dat de rechtbank inderdaad een onjuiste berekening heeft gemaakt. De berekening van de man in het beroepschrift kan evenmin gevolgd worden. Het vergoedingsrecht waarop de man recht heeft bedraagt € 51.618,- vermenigvuldigd met de stijgingsfactor 335.000/235.000 is € 73.583,10. Het revenu bedraagt dan € 73.583,10 -/- € 51.618,- is € 21.965,10 en niet € 30.945,20 zoals de man berekent.
3.2.5.
De verdeling ziet er dan als volgt uit:
Waarde woning | € | 335.000,- |
Hypotheek | € | 10.958,- -/- |
Schuld aan vader | € | 183.382,- -/- |
Vergoedingsrecht aan man | € | 73.583,- -/- |
Overwaarde | € | 67.077,- |
De helft daarvan is | € | 33.538,50 |
Het door de rechtbank aan de vrouw ten laste van de man toegewezen bedrag € 34.726,- is derhalve te hoog vastgesteld. In zoverre slaagt de grief.
3.3.
Grief 2 in het principaal appel.
3.3.1.
Deze grief heeft betrekking op een aanhangwagen met muziekapparatuur en elektrisch gereedschap die tijdens het huwelijk van partijen in de garage bij de echtelijke woning heeft gestaan. De vrouw stelt dat deze aanhangwagen na haar vertrek uit de echtelijke woning daar is achtergebleven zodat de man deze in zijn bezit heeft. De rechtbank is haar gevolgd op de grond dat de man onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken dat de aanhangwagen op dat moment nog in garage aanwezig was. De man betwist dat hij in het bezit is van de aanhangwagen en stelt dat hij niet weet waar die wagen is en dat hij veronderstelt dat de vrouw die onder zich heeft.
3.3.2.
Beide partijen hebben een bewijsaanbod gedaan. De man wil bewijzen dat derden de vrouw hebben zien wegrijden met de aanhangwagen, de vrouw dat de aanhangwagen ten tijde van het ophalen van haar spullen nog in de garage stond.
3.3.3.
Het hof ziet geen aanleiding om partijen toe te laten tot bewijslevering. Hetgeen door de een te bewijzen wordt aangeboden leidt er niet toe, zelfs als het bewijs wordt geleverd, dat de ander de aanhangwagen niet onder zich kan hebben op de peildatum. Partijen hebben ter zitting ook verklaard, dat zij niet kunnen aantonen dat de aanhangwagen bij de ander is. Het hof houdt het er daarom voor dat, nu niet bewezen kan worden wie van partijen op de peildatum de aanhangwagen met apparatuur en gereedschap onder zich heeft, er geen verdeling kan plaatsvinden.
3.3.4.
Grief 2 in het incidenteel appel is mitsdien gegrond.
3.4.
De proceskosten worden gecompenseerd.
4. De beslissing
Het hof:
in principaal en incidenteel appel:
vernietigt de beschikking waarvan beroep, maar alleen voor zover daarin is geoordeeld
dat de man aan de vrouw ter zake de echtelijke woning een bedrag van € 34.726,- verschuldigd is en, opnieuw recht doende: stelt dit bedrag vast op € 33.538,50 (drieëndertigduizend vijfhonderdenachtendertig euro en 50 cent);
dat de man aan de vrouw ter zake de aanhangwagen met muziekapparatuur en gereedschap een bedrag van € 7.500,- verschuldigd is en, opnieuw recht doende: wijst af het verzoek tot verdeling van deze boedelbestanddelen;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht;
compenseert de proceskosten in hoger beroep aldus dat elk van partijen haar eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Den Hartog Jager, Milar en Mellema-Kranenburg en in het openbaar uitgesproken op 14 september 2009.