HR, 21-05-2019, nr. 18/00049
ECLI:NL:HR:2019:766
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
21-05-2019
- Zaaknummer
18/00049
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:766, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 21‑05‑2019; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:532
ECLI:NL:PHR:2019:532, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 26‑03‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:766
- Vindplaatsen
Uitspraak 21‑05‑2019
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag ex art. 94a Sv op auto onder klaagster in strafzaak tegen klaagsters zus t.z.v. verdenking van diefstal van auto-onderdelen, terwijl auto, die eerst aan zus toebehoorde, tijdens detentie van zus is overgeschreven op naam van klaagster. Verhaalsfrustratie en wetenschap daarvan bij klaagster, art. 94a.4 Sv. Heeft Rb kunnen oordelen dat er voldoende aanwijzingen zijn dat auto aan klaagster is gaan toebehoren met het kennelijke doel om uitwinning hiervan te bemoeilijken of te verhinderen en dat klaagster dit wist of redelijkerwijs kon vermoeden? HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 18/00049
Datum 21 mei 2019
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 28 november 2017, nummer RK 17/2111, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend
door
[klaagster], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996,
hierna: klaagster.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft S.T. van Berge Henegouwen, advocaat te Maastricht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 mei 2019.
Conclusie 26‑03‑2019
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag ex art. 94a Sv op auto onder klaagster in strafzaak tegen klaagsters zus t.z.v. verdenking van diefstal van auto-onderdelen, terwijl auto, die eerst aan zus toebehoorde, tijdens detentie van zus is overgeschreven op naam van klaagster. Verhaalsfrustratie en wetenschap daarvan bij klaagster, art. 94a.4 Sv. Heeft Rb kunnen oordelen dat er voldoende aanwijzingen zijn dat auto aan klaagster is gaan toebehoren met het kennelijke doel om uitwinning hiervan te bemoeilijken of te verhinderen en dat klaagster dit wist of redelijkerwijs kon vermoeden? HR: art. 81.1 RO.
Nr. 18/00049 B Zitting: 26 maart 2019 | Mr. A.E. Harteveld Conclusie inzake: [klaagster] |
De rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, heeft bij beschikking van 28 november 2017 het klaagschrift van de klaagster, strekkende tot opheffing van het beslag op en teruggave aan haar van een auto, ongegrond verklaard.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de klaagster en mr. S.T. van Berge Henegouwen, advocaat te Maastricht, heeft een middel van cassatie voorgesteld.
Het middel
3.1. Het middel klaagt dat de rechtbank ontoereikend, dan wel onbegrijpelijk gemotiveerd heeft geoordeeld dat er voldoende aanwijzingen zijn dat auto geheel of ten dele aan de klaagster is gaan toebehoren, met het kennelijke doel de uitwinning hiervan te bemoeilijken of te verhinderen, en dat de klaagster dit kon weten of redelijkerwijs kon vermoeden.
3.2. Het namens de klaagster ingediende klaagschrift houdt in:
“1. Begin dit jaar werd onder cliënte in opgemeld onderzoek een Volkwagen Golf 7, GTI met kenteken [AA-00-AA] in beslaggenomen. Cliënte is op 10 februari 2017 door de politie gehoord in verband met deze auto. Sindsdien lijkt de zaak stil te liggen. Van enig onderzoeksbelang lijkt aldus geen sprake meer te zijn.
2. Klaagster is het uitdrukkelijk niet eens met het gelegde beslag en heeft de officier van justitie dan ook reeds op 24 augustus 2017 verzocht om teruggave van bovenvermelde auto (bijlage 1). Op voornoemd verzoek heeft klaagster tot op heden geen reactie mogen ontvangen.
3. Klaagster verzoekt om over te gaan tot het - doen - opheffen van het beslag en teruggave van bovenvermelde auto.
4. De inbeslagname geschiedde in het kader van een lopend strafrechtelijk onderzoek. De zaak ligt al geruime tijd stil. Gelet op het vorenstaande stelt klaagster zich primair op het standpunt dat met het beslag van voornoemde auto geen onderzoeksbelang wordt gediend. Het is in het belang van klaagster dat de haar toebehorende auto zo spoedig mogelijk wordt geretourneerd.
5. Klaagster en haar raadsvrouwe wensen zo spoedig mogelijk te worden gehoord op onderhavig klaagschrift.”
3.3. Het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer houdt in:
“De raadsvrouw van de verzoekster voert aan - zakelijk weergegeven - :
Toen het klaagschrift ingediend werd was er sprake van bewijsbeslag. Nu rust er conservatoir beslag op de personenauto. De verzoekster stelt alsnog dat het inmiddels haar auto is en zij wil hem graag terug.
De officier van justitie brengt naar voren - zakelijk weergegeven - :
Inmiddels rust er inderdaad conservatoir beslag op de personenauto en de raadsvrouw merkt terecht op dat het inmiddels de auto van de verzoekster is. Het werd ze naar alle waarschijnlijkheid te heet onder de voeten waardoor de personenauto is overgeschreven op naam van klaagster. Klaagster is echter geen verdachte in de zaak. Tijdens het onderzoek aan de personenauto zijn er onderdelen aangetroffen welke afkomstig zijn van een auto die als gestolen staat geregistreerd. Al met al zijn dit redenen om het beslag niet op te heffen.”
3.4. De bestreden beschikking houdt in:
“Het klaagschrift strekt tot teruggave van de personenauto van het merk./type Volkswagen Golf GTI, kleur, wit, met kenteken [AA-00-AA] , in de zaak met proces-verbaalnummer LB2R016106-437, inbeslaggenomen op 21 januari 2017.
(…)
5.3 De inhoudelijke beoordeling
5.3.1 De vaststelling van de feiten
Uit het proces-verbaal van het onderzoek in de zaak genaamd ‘ Hyaliet ’, is naar voren gekomen dat er op 21 januari 2017 een onderzoek werd ingesteld naar de bewaarplaats van de Volkswagen Golf, kleur wit, met Nederlands kenteken [AA-00-AA] . Bij de betreffende personenauto bestond het vermoeden dat er onderdelen gemonteerd waren die van diefstal afkomstig zijn. Tijdens het onderzoek aan het voertuig is naar voren gekomen dat de code op de bijrijdersstoel toebehoorde tot een rode Volkswagen Golf met Duits kenteken [BB-00-BB] , welke sedert 25 mei 2015 door de Duitse autoriteiten als gestolen gesignaleerd staat onder nummer 608000-050445-15/4 van de politie Aken. De autosleutels van het voertuig met Duits kenteken [BB-00-BB] zijn op 10 januari 2017 tijdens een doorzoeking van de woning van [betrokkene 1] aangetroffen. Ook zijn er kennelijk nog andere veranderingen aan het inbeslaggenomen voertuig aangebracht. Dit blijkt uit de plaatsing van de gordijnairbag, welke aan de rechterzijde tegen de dakrand was gemonteerd. Van origine behoort deze tegen de linkerkanttegen de dakrand te zijn gemonteerd.
Tevens is uit onderzoek gebleken dat de betreffende personenauto sinds 18 januari 2017 op naam van klaagster staat. Hiervoor stond het voertuig op naam van [betrokkene 2] , partner van [betrokkene 3] en de zus van klaagster. Opvallend hierbij is dat [betrokkene 2] op 10 januari 2017 is aangehouden en het voertuig op 18 januari 2017, tijdens de detentie van [betrokkene 2] , overgeschreven is op naam van klaagster. Het vermoeden bestaat dat dit is gebeurd om te voorkomen dat het voertuig in beslag werd genomen.
5.3.2 De toetsing
In dit geval is er sprake van een beklag van de beslagene tegen een op de voet van artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering gelegd beslag en dient de rechtbank te onderzoeken
a) of er ten tijde van haar beslissing sprake was van verdenking van of veroordeling wegens een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en
b) of zich niet het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de verdachte een verplichting tot betaling van een geldboete dan wel de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen.
De klaagster is niet degene aan wie de geldboete als bedoeld in artikel 94a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering kan worden opgelegd. Evenmin is zij degene aan wie het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 94a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering kan worden ontnomen. Nu klaagster stelt eigenaar te zijn van het inbeslaggenomene, dient de rechtbank als maatstaf aan te leggen of zich het geval voordoet dat buiten redelijke twijfel is dat klaagster als eigenaar hiervan moet worden aangemerkt. Nu de betreffende personenauto op naam van klaagster is gesteld en de rechtbank klaagster als eigenaar aanmerkt, dient zij te onderzoeken of er voldoende aanwijzingen bestaan dat het inbeslaggenomene geheel of ten dele aan klaagster is gaan toebehoren met het kennelijke doel de uitwinning hiervan te bemoeilijken of te verhinderen, en de klaagster dit wist of redelijkerwijze kon vermoeden. Hierbij dient de rechtbank te onderzoeken of zich de situatie van artikel 94a, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering voordoet.
Uit het proces-verbaal van het onderzoek genaamd ‘ Hyaliet ’, komt naar voren dat de personenauto met kenteken [AA-00-AA] sinds 18 januari 2017 op naam van klaagster staat. Hiervoor stond de betreffende personenauto op naam van [betrokkene 2] , de zus van klaagster en de partner van [betrokkene 3] , de verdachte in het onderzoek. Het is opvallend dat [betrokkene 2] op 10 januari 2017 is aangehouden en de personenauto op 18 januari 2017, ten tijde van de detentie van [betrokkene 2] , is overgeschreven op naam van klaagster. Naar het oordeel van de rechtbank bestaan er dan ook voldoende aanwijzingen dat het inbeslaggenomene geheel of ten dele aan klaagster is gaan toebehoren met het kennelijke doel de uitwinning hiervan te bemoeilijken of te verhinderen en dat klaagster dit kon weten of redelijkerwijs kon vermoeden. De rechtbank zal het beklag dan ook ongegrond verklaren.”
3.5. In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat de rechtbank eraan voorbij ziet dat alle wettelijke verplichtingen van eigenaren van motorvoertuigen gewoon doorlopen na aanvang van detentie (wegenbelasting, verzekering, etc.) en dat het gebruikelijk is, in ieder geval geen verdachte handeling is, dat een “vers” gedetineerde zijn motorvoertuig na aanvang van zijn detentie van de hand doet.
Deze feitelijkheden, die noch in het klaagschrift noch tijdens de behandeling in raadkamer namens de klaagster zijn aangevoerd, kunnen niet voor het eerst in cassatie worden aangevoerd. In zoverre kan het middel buiten bespreking blijven.
3.6. De resterende vraag is of de rechtbank, op de grond dat de auto die kennelijk eerst aan klaagsters zus toebehoorde, maar kort na dier detentie en vlak voor de conservatoire inbeslagneming ervan, aan de klaagster is gaan toebehoren, heeft kunnen oordelen dat er voldoende aanwijzingen zijn voor, kort gezegd, verhaalsfrustratie, en dat de klaagster dit wist of redelijkerwijs kon vermoeden. Mij lijkt het dat de rechtbank tot dit oordeel heeft kunnen komen en dat haar oordeel derhalve niet onbegrijpelijk is. Ik neem daarbij in aanmerking dat namens de klaagster niets is aangevoerd waaruit zou kunnen blijken dat zij de auto, die (klassiek) in beslag is genomen in het kader van het strafrechtelijk onderzoek in verband waarmee haar zus is gedetineerd en toen nog aan haar zus toebehoorde, ‘te goeder trouw’ van haar zus heeft verkregen.
3.7. Het middel faalt en kan op de voet van art. 81 RO worden afgedaan.
4. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden beschikking aanleiding behoren te geven.
5. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG