Hof Arnhem, 12-05-2009, nr. 200.016.919
ECLI:NL:GHARN:2009:BJ3218
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
12-05-2009
- Magistraten
Mrs. A. Smeeïng-van Hees, V. van den Brink, A.A. van Rossum
- Zaaknummer
200.016.919
- LJN
BJ3218
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2009:BJ3218, Uitspraak, Hof Arnhem, 12‑05‑2009
Uitspraak 12‑05‑2009
Mrs. A. Smeeïng-van Hees, V. van den Brink, A.A. van Rossum
Partij(en)
arrest in kort geding van de eerste civiele kamer van 12 mei 2009
inzake
- 1.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[appellante sub 1],
gevestigd te [vestigingsplaats],
- 2.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Impala Fruit B.V.,
gevestigd te Arnhem,
- 3.
[appellant sub 3],
wonende te [woonplaats],
- 4.
[appellant sub 4],
wonende te [woonplaats],
appellanten in het principaal appel,
geïntimeerden in het incidenteel appel,
eisers in het incident,
advocaat: mr. S.J.B. Drijber,
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
Le Roux Fruits Exports (PTY) Ltd.,
gevestigd te Northern Paarl, Zuid-Afrika,
geïntimeerde in het principaal appel,
appellante in het incidenteel appel,
verweerster in het incident,
advocaat: mr.drs. H.T. Verhaar,
en
mr. C.A.M. Nijhuis,
in haar hoedanigheid van curator in het faillissement van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Hyka B.V.,
kantoorhoudende te Arnhem,
geïntimeerde in het principaal appel,
geïntimeerde in het incidenteel appel,
verweerster in het incident,
niet verschenen.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het verloop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Arnhem van 21 oktober 2008, in kort geding gewezen tussen geïntimeerde sub 1 (hierna te noemen: ‘Le Roux’) als eiseres, geïntimeerde sub 2 (hierna te nomen: ‘de curator’) als gedaagde en appellanten (hierna ook te noemen: ‘[appellanten]’) als tussenkomende partij; van dat vonnis is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Bij exploot van 24 oktober 2008 heeft [appellanten] hoger beroep ingesteld tegen het hiervoor genoemde vonnis van 21 oktober 2008, met dagvaarding van Le Roux en de curator om voor dit hof te verschijnen.
In dit exploot heeft [appellanten] vier grieven tegen het vonnis waarvan beroep geformuleerd en toegelicht, heeft zij bewijs aangeboden en heeft zij aangekondigd op de aangezegde rechtsdag te zullen concluderen dat het hof, bij arrest uitvoerbaar bij voorrad, het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw recht doende, de vordering van Le Roux alsnog zal afwijzen, met veroordeling van Le Roux en de curator in de proceskosten van de beide instanties.
In dit exploot heeft [appellanten] ook aangekondigd op de aangezegde rechtsdag een incidentele conclusie tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis waarvan beroep te zullen nemen.
Aan het exploot zijn vier producties gehecht.
2.2
De zaak is aangebracht op de rol van 4 november 2008. Mr. Verhaar, voornoemd, heeft zich voor Le Roux gesteld. Tegen de curator is verstek verleend.
[appellanten] heeft op die rol geconcludeerd voor eis overeenkomstig de inhoud van het exploot van dagvaarding.
2.3
Le Roux heeft bij memorie van antwoord verweer gevoerd en — onder aanvoering van drie grieven — incidenteel appel tegen het vonnis van 21 oktober 2008 ingesteld. Le Roux heeft aangeboden haar stellingen te bewijzen.
Le Roux heeft geconcludeerd dat het hof, bij arrest voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en zonodig onder verbetering van gronden:
‘in het incident
[appellanten] niet-ontvankelijk zal verklaren, althans het verzoek van [appellanten] zal afwijzen;
in het principaal appel
de grieven van [appellanten] zal verwerpen of hem daarin niet-ontvankelijk zal verklaren en in zoverre het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen;
in het incidenteel appel
de grieven gegrond zal oordelen en in zoverre het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en de vorderingen van Le Roux alsnog integraal zal toewijzen;
in het incident, in het principaal appel en in het incidenteel appel, voorts
[appellanten] zal veroordelen in de proceskosten.’
2.4
[appellanten] heeft bij memorie van antwoord in het incidenteel appel verweer gevoerd en geconcludeerd dat het hof, bij arrest voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vorderingen van Le Roux zal afwijzen en haar zal veroordelen in de proceskosten van het incidenteel appel.
2.5
Vervolgens hebben [appellanten] en Le Roux hun zaak ter zitting van het hof van 6 april 2009 doen bepleiten, [appellanten] door mr. Drijber, voornoemd, advocaat te Arnhem, en Le Roux door mr. Verhaar, voornoemd, en door mr. C.B.F.M. Westerhuis, beiden advocaat te Rotterdam. Aan beide zijden is gepleit mede aan de hand van pleitnotities.
2.6
In aansluiting op de pleidooien heeft de advocaat van Le Roux een kopie van haar procesdossier aan het hof overgelegd voor het wijzen van arrest. De advocaat van [appellanten] heeft ermee ingestemd dat het hof recht zal doen op het door hem reeds vóór de zitting aan het hof gezonden (kopie-)procesdossier.
2.7
Ten slotte heeft het hof arrest bepaald.
3. De feiten
Het hof gaat uit van de in het vonnis waarvan beroep onder 2.1 tot en met 2.6 opgenomen feiten.
4. De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1
[appellanten] heeft bij gelegenheid van de pleidooien in hoger beroep meegedeeld dat het vonnis waarvan beroep inmiddels volledig ten uitvoer is gelegd. Le Roux heeft dat bevestigd.
[appellanten] heeft vervolgens de incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis waarvan beroep ingetrokken.
4.2
Nu het vonnis waarvan beroep volledig ten uitvoer is gelegd stelt het hof vast dat de partijen thans geen belang meer hebben bij een (gedeeltelijke) vernietiging en/of bekrachtiging van het door de voorzieningenrechter aan de curator bij genoemd vonnis opgelegde gebod
‘om gedurende een aaneengesloten periode van één maand alle medewerking te verlenen aan een onderzoek door Le Roux of haar opdrachtnemer in de volledige financiële administratie — alle boeken, bescheiden en andere gegevensdragers daaronder begrepen — van Hyka, zoals die is gevoerd tot aan de datum van haar faillissement, en Le Roux (of haar opdrachtnemer) in de gelegenheid te stellen om op eigen kosten kopieën te maken van delen van die administratie’.
Het hof zal daarom het door [appellanten] ingestelde principaal appel en het door Le Roux ingestelde incidenteel appel verwerpen.
Voor zover de partijen hebben aangegeven dat zij — met het oog op hun positie in eventuele toekomstige gedingen tussen in deze procedure betrokken partijen — belang hebben bij een uitspraak omtrent de rechtmatigheid van het gevorderde, miskennen zij dat aan de uitspraak van het hof in een kort geding als het onderhavige niet een dergelijk — declaratoir — karakter toekomt.
4.3
Het belang van de partijen beperkt zich thans tot de in het vonnis waarvan beroep door de voorzieningenrechter gegeven beslissing om de proceskosten tussen hen te compenseren.
Het hof zal voor de beoordeling van die beslissing — toch — een (voorlopig) oordeel moeten geven over de toewijsbaarheid van de door Le Roux in eerste aanleg tegen de curator ingestelde vordering tot openlegging van de administratie van Hyka B.V. op grond van het bepaalde in artikel 3:15j van het Burgerlijk Wetboek (BW).
4.4
Het hof stelt vast dat Le Roux een crediteur is van de failliete vennootschap Hyka B.V.
Le Roux beroept zich voor haar tegen de curator ingestelde vordering tot openlegging van de administratie van Hyka B.V. op het bepaalde in artikel 3:15j, aanhef en onder d, BW. Deze bepaling luidt:
‘Openlegging van tot een administratie behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers kunnen, voorzover zij daarbij een rechtstreeks en voldoende belang hebben, vorderen:
(…)
- d.
schuldeisers in het geval van faillissement of toepassing van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, ten aanzien van de boekhouding van de failliet onderscheidenlijk degene ten aanzien van wie de schuldsaneringsregeling van toepassing is.’
4.5
De hiervoor genoemde wetsbepaling strekt er in beginsel toe de rechtsverhouding van de crediteur met de gefailleerde vennootschap vast te stellen. Die — enigszins beperkte — strekking rechtvaardigt dat de bescheiden die kunnen worden ingezien zeer ruim omschreven zijn (de ‘administratie’).
De op deze wetsbepaling gebaseerde vordering van Le Roux heeft in dit geval echter uitsluitend tot doel te onderzoeken of Le Roux in de boekhouding van de gefailleerde vennootschap voldoende gegevens kan vinden om te bepalen of zij — met succes — vorderingen op grond van onrechtmatig handelen kan instellen tegen de bestuurder van Hyka B.V. (appellante sub 1), tegen de bestuurders van die bestuurder (appellanten sub 3 en 4) en/of tegen de zustervennootschap van Hyka B.V. (appellante sub 2).
Naar het voorlopig oordeel van het hof is in dit geval sprake van een te ver verwijderd (dus onvoldoende ‘rechtstreeks’) verband tussen de door Le Roux eventueel in te stellen vordering tegen (één of meer van de) appellanten en de rechtsverhouding van (crediteur) Le Roux met de gefailleerde vennootschap Hyka B.V. en strookt toewijzing van een dergelijke vordering niet met de ratio van het bepaalde in artikel 3:15j, aanhef en onder d, BW.
4.6
Voornoemd voorlopig oordeel zou hebben geleid tot afwijzing van het door Le Roux gevorderde en tot de proceskostenveroordeling in eerste aanleg van Le Roux als de in het ongelijk gestelde partij.
Het vonnis waarvan beroep zal derhalve op het punt van de gegeven beslissing tot de compensatie van de proceskosten met betrekking van Le Roux worden vernietigd en het hof zal alsnog de genoemde proceskostenveroordeling van Le Roux uitspreken.
5. Slotsom
Op de incidentele vordering behoeft niet te worden beslist. Het principaal en het incidenteel appel tegen het vonnis waarvan beroep zal met betrekking tot het door de voorzieningenrechter aan de curator opgelegde gebod tot openlegging van de administratie worden verworpen. Vernietiging van het vonnis zal plaatsvinden met betrekking tot de door de voorzieningenrechter bepaalde compensatie van de proceskosten, voor zover deze betrekking heeft op Le Roux en [appellanten].
Le Roux zal (alsnog) als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van zowel de eerste aanleg als het principaal appel. Voor Le Roux zal om dezelfde reden een proceskostenveroordeling in het incidenteel appel moeten volgen.
6. De beslissing
Het hof, recht doende:
in het incident
6.1
verstaat dat [appellanten] haar incidentele vordering heeft ingetrokken en dat daarop niet meer behoeft te worden beslist;
in het principaal appel en in het incidenteel appel in kort geding
6.2
verstaat dat [appellanten] en Le Roux thans geen belang meer hebben bij (gedeeltelijke) vernietiging en/of bekrachtiging van het tussen de partijen gewezen vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Arnhem van 21 oktober 2008, voor zover dit betrekking heeft op het aan de curator opgelegde gebod tot, kort gezegd, de openlegging van de administratie van Hyka B.V. op grond van het bepaalde in artikel 3:15j BW en verwerpt daarom hun beroep voorzover dit is gericht tegen die beslissing,
6.3
vernietigt het tussen de partijen gewezen vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Arnhem van 21 oktober 2008 voor zover daarin de proceskosten tussen de partijen [appellanten] en Le Roux zijn gecompenseerd,
en, in zoverre opnieuw recht doende,
veroordeelt Le Roux in de proceskosten van de eerste aanleg aan de zijde van [appellanten], tot aan deze uitspraak begroot op € 254,--. voor verschotten en op € 2.448,--. voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief,
6.4
veroordeelt Le Roux in de proceskosten van het principaal appel, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de curator begroot op nihil en aan de zijde van [appellanten] begroot op € 374,80 voor verschotten en op € 1.788,-- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief,
6.5
veroordeelt Le Roux in de proceskosten van het incidenteel appel, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de curator begroot op nihil en aan de zijde van [appellanten] begroot op nihil voor verschotten en op € 894,--. voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief,
6.6
verklaart de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A. Smeeïng-van Hees, V. van den Brink en A.A. van Rossum, en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 mei 2009.