Einde inhoudsopgave
Internationaal Verdrag ter bestrijding van de financiering van terrorisme
Artikel 2
Geldend
Geldend vanaf 10-04-2002
- Bronpublicatie:
09-12-1999, Trb. 2001, 62 (uitgifte: 06-04-2001, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
10-04-2002
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
24-06-2002, Trb. 2002, 110 (uitgifte: 24-06-2002, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Een persoon pleegt een strafbaar feit in de zin van dit Verdrag indien deze persoon met enig middel, rechtstreeks of onrechtstreeks, wederrechtelijk en opzettelijk fondsen verstrekt of vergaart met de bedoeling die te gebruiken of met de wetenschap dat die, geheel of gedeeltelijk, gebruikt zullen worden ter uitvoering van:
- a.
een gedraging/handeling die een strafbaar feit vormt binnen het toepassingsgebied van en als omschreven in een van de verdragen vermeld in de bijlage; of
- b.
enige andere gedraging/handeling bedoeld om de dood van of ernstig lichamelijk letsel te veroorzaken bij een burger, of een ander persoon die niet actief deelneemt aan de vijandelijkheden in een situatie van gewapend conflict, wanneer het doel van die gedraging/handeling, door haar aard of context, is een bevolking te intimideren of een regering of internationale organisatie te dwingen tot het verrichten of het zich onthouden van een handeling;
2
a.
Bij de nederlegging van zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding kan een Staat die Partij is, maar die geen partij is bij een verdrag vermeld in de bijlage, verklaren dat, voor de toepassing van dit Verdrag op de Staat die Partij is, het verdrag wordt geacht niet te zijn opgenomen in de in het eerste lid, onderdeel a. bedoelde bijlage. De verklaring is niet langer van kracht zodra het verdrag in werking treedt voor de Staat die Partij is. Deze Staat stelt de depositaris van dit feit in kennis.
b.
Wanneer een Staat ophoudt partij te zijn hij een in de bijlage vermeld verdrag, kan bij een verklaring, als beoogd in dit artikel, afleggen ten aanzien van dat verdrag.
3.
Om een gedraging/handeling een strafbaar feit te doen zijn als omschreven in het eerste lid, is het niet noodzakelijk dat de fondsen feitelijk zijn gebruikt voor het plegen van een strafbaar feit bedoeld in het eerste lid, onderdelen a. of b.
4.
Een persoon pleegt eveneens een strafbaar feit indien deze persoon een poging doet tot het plegen van een strafbaar feit in de zin van het eerste lid van dit artikel.
5.
Een persoon pleegt eveneens een strafbaar feit indien deze persoon:
- a.
als medeplichtige deelneemt aan een strafbaar feit als omschreven in het eerste of vierde lid van dit artikel;
- b.
het plegen van een strafbaar feit als omschreven in het eerste of vierde lid van dit artikel organiseert of anderen opdracht geeft tot het plegen daarvan;
- c.
bijdraagt tot het plegen van een of meer strafbare feiten als omschreven in het eerste of vierde lid van dit artikel door een groep personen die optreden met een gemeenschappelijk doel. Deze bijdrage dient opzettelijk te zijn en te worden geleverd:
- i.
hetzij met het oog op de bevordering van de criminele activiteit of het criminele doel van de groep, wanneer een dergelijke activiteit of doel het plegen van een strafbaar feit inhoudt als omschreven in het eerste lid van dit artikel; of
- ii.
hetzij met de wetenschap van de bedoeling van de groep een strafbaar feit als omschreven in het eerste lid van dit artikel te plegen.