Rb. Midden-Nederland, 09-05-2019, nr. NL18.12419
ECLI:NL:RBMNE:2019:2012
- Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
- Datum
09-05-2019
- Zaaknummer
NL18.12419
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMNE:2019:2012, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland, 09‑05‑2019; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
PS-Updates.nl 2019-0754
PFR-Updates.nl 2019-0139
JBP 2019/91
Jurisprudentie Erfrecht 2019/163
JERF Actueel 2019/163
Uitspraak 09‑05‑2019
Inhoudsindicatie
Positieve verplichting artikel 8 EVRM tot medewerking aan DNA-onderzoek om afstamming vermoedelijke halfzus vast te stellen.
Partij(en)
VOORBLAD
Rechtbank Midden-Nederland
Zaaknummer: NL18.12419
[eiseres] tegen [gedaagde]
Vonnis van 9 mei 2019
vonnis
_________________________________________________________________ _
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Familierecht
Zittingsplaats Utrecht
zaaknummer: NL18.12419
Vonnis van 9 mei 2019
in de zaak van
[eiseres]
wonende te [woonplaats] , België,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat mr. L.E. van Hevele,
tegen,
[gedaagde]
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat mr. M. van Gemert.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de procesinleiding van [eiseres] ;
- -
het verweerschrift van [gedaagde] ;
- -
de mondelinge behandeling van 31 januari 2019, waarbij beide partijen zijn verschenen bijgestaan door hun advocaten;
- -
de akte uitlating van [gedaagde] ;
- -
de akte uitlating van [eiseres] ;
- -
de antwoordakte van [gedaagde] ;
- -
de antwoordakte van [eiseres] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
[eiseres] is op [datum 1] 1965 geboren als enige dochter van [A] . Op het moment dat [eiseres] werd geboren was er een echtscheidingsprocedure aanhangig tussen haar moeder en de heer [B] . [eiseres] kreeg in eerste instantie de achternaam [achternaam van B] .
2.2.
Bij vonnis van [datum 2] 1965 is de ontkenning van het vaderschap van de heer [achternaam van B] gegrond verklaard.
2.3.
Op [datum 3] 1970 is [eiseres] geadopteerd door de heer [C] .
2.4.
[gedaagde] is de dochter van de heer [D] . Hij is op
[datum 4] 2010 te [plaatsnaam] (Malawi) overleden.
3. Het geschil
3.1.
[eiseres] vordert (kort gezegd) dat de rechtbank [gedaagde] zal veroordelen om mee te werken aan een DNA onderzoek ter beantwoording van de vraag of de heer [D] de verwekker van [eiseres] is. [eiseres] vordert ook dat de rechtbank een deskundige benoemt die dit onderzoek zal uitvoeren.
3.2.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid dan wel afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiseres] in de kosten van het geding.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
[eiseres] heeft bij het opvragen van haar geboorteakte, ter gelegenheid van haar huwelijk, ontdekt dat haar juridische vader niet haar biologische vader is en heeft sterke vermoedens dat de heer [D] haar biologische vader is. Die vermoedens heeft zij met overtuigende feiten onderbouwd, maar die geven haar niet de zekerheid, waar zij sindsdien naar op zoek is. Een onderzoek waarin haar DNA wordt vergeleken met dat van [gedaagde] zou aan die onzekerheid een eind kunnen maken. [gedaagde] weigert echter om haar DNA af te staan.
4.2.
Beide partijen beroepen zich op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM). Dit artikel bepaalt onder meer dat iedereen recht heeft op respect voor de eerbiediging van zijn privéleven en zijn familie- en gezinsleven. Zowel het recht op informatie over de eigen identiteit en afstamming als het recht op privacy en lichamelijke integriteit vallen volgens jurisprudentie van het Europese Hof voor de rechten van de mens onder de reikwijdte van artikel 8 EVRM.
4.3.
Artikel 8 EVRM ziet in beginsel op de verhouding tussen de burgers en de overheid en beoogt primair burgers te beschermen tegen handelen van de overheid. Uit artikel 8 EVRM kunnen echter ook positieve verplichtingen voortvloeien voor de overheid. Een positieve verplichting betekent dat de overheid, waartoe ook de rechter behoort, moet bevorderen dat de rechten die door artikel 8 EVRM worden beschermd door de burgers daadwerkelijk kunnen worden uitgeoefend. Via die positieve verplichtingen heeft artikel 8 EVRM horizontale werking. Dat wil zeggen dat burgers zich ook tegenover andere burgers op artikel 8 EVRM kunnen beroepen.
4.4.
[eiseres] voert aan dat zij op grond van artikel 8 EVRM recht heeft op informatie over haar afstamming. [gedaagde] heeft betwist dat het recht op familie-en gezinsleven van [eiseres] in het geding is. Zij stelt dat het door artikel 8 EVRM beschermde recht op persoonlijke identiteit met name van belang is als de identiteitsontwikkeling in het gedrang komt. Dat is bij [eiseres] niet het geval, volgens [gedaagde] , omdat zij al ouder is dan 50 jaar, met een juridische vader is opgegroeid en haar sociale identiteit niet in het geding is.
4.5.
De rechtbank is het daar niet mee eens. Het is evident dat [eiseres] een door artikel 8 EVRM beschermd recht heeft om zekerheid te krijgen over haar afstamming. De biologische afstamming vormt immers een wezenlijk onderdeel van de identiteit van een mens. Er is geen reden om aan te nemen dat dat bij [eiseres] niet het geval zou zijn. Integendeel, [eiseres] heeft gesteld dat zij last heeft van de voortdurende onzekerheid over haar afstamming. Zij heeft benadrukt dat zekerheid haar eindelijk rust zou kunnen geven. De rechtbank acht dit zeer begrijpelijk.
4.6.
Aan de andere kant is ook evident dat een verplichte afgifte van DNA-materiaal een inbreuk op de privacy en de lichamelijke integriteit van [gedaagde] vormt. Die inbreuk is slechts toegestaan als daarvoor een of meerdere rechtvaardigingsgronden bestaan die genoemd worden in het tweede lid van artikel 8 EVRM. Een van die gronden is de noodzaak om de rechten van anderen te beschermen.
4.7.
Het gaat het in deze zaak dus om de vraag of het recht van [eiseres] om te weten van wie zij afstamt een inbreuk rechtvaardigt op de privacy en de lichamelijke integriteit van [gedaagde] . Om die vraag te beantwoorden dient de rechtbank een afweging te maken van de in het geding zijnde rechten en daarmee samenhangende belangen.
4.8.
Dat heeft de rechtbank gedaan en het resultaat daarvan is dat de rechtbank aan het recht van [eiseres] om te weten van wie zij afstamt overwegende betekenis toekent. Het moge zo zijn dat [gedaagde] haar DNA beschouwt als een deel van haar identiteit en er daarom sterk aan hecht dat niet af te hoeven geven, de afname van wangslijm vormt slechts een minimale inbreuk op haar lichamelijke integriteit. Ook wordt slechts in zeer beperkte mate op haar privacy inbreuk gemaakt, omdat het materiaal uitsluitend wordt gebruikt om de afstamming van [eiseres] vast te stellen en er voor het overige niets met het DNA van [gedaagde] gedaan mag en zal worden. Anders dan [gedaagde] stelt acht de rechtbank niet aannemelijk dat het DNA-onderzoek de sociale en familiale realiteit van haar en haar familie omver dreigt te gooien. Evenmin acht de rechtbank aannemelijk dat hierdoor rechtsonzekerheid zou ontstaan voor [gedaagde] en haar familie, zoals [gedaagde] stelt. [eiseres] heeft immers verklaard dat het haar alleen te doen is om zekerheid en niet om de vestiging van een familierechtelijke betrekking. Maar ook al zou dat wel zo zijn dan nog weegt dat niet op tegen het zwaarwegende recht en belang van [eiseres] om zekerheid te krijgen over haar afstamming. De rechtbank begrijpt dat er bij [gedaagde] kennelijk een emotionele weerstand bestaat om mee te werken aan het onderzoek die (deels) terug te voeren lijkt op de gebeurtenissen rond het overlijden van haar vader, maar ook die weerstand weegt niet op tegen de voortdurende onzekerheid van [eiseres] .
4.9.
Het vorenstaande zou anders liggen als [eiseres] ook op een andere manier evenveel duidelijkheid over haar afstamming zou kunnen krijgen. Dan zou immers niet voldaan zijn aan het noodzakelijkheidsvereiste van het tweede lid van artikel 8 EVRM.
[gedaagde] heeft gesteld dat dat het geval is omdat dat zij niet de enige is wier DNA met dat van [eiseres] vergeleken kan worden. [D] had namelijk nog een zoon, [E] , haar halfbroer. Ook is er nog een zus van [D] in leven. Zij zijn wel bereid om DNA-materiaal af te staan en het is daarom volgens [gedaagde] niet nodig dat zij haar DNA-materiaal moet afstaan.
4.10.
Naar aanleiding van dit verweer heeft de rechtbank beide partijen in de gelegenheid gesteld om zich nader uit te laten over de vraag of en in hoeverre een vergelijking van het DNA van [eiseres] met dat van [E] en/of andere leden van de familie [gedaagde] duidelijkheid zou kunnen verschaffen over de afstamming van [eiseres] .
4.11.
Beide partijen hebben een akte genomen waarin zij hun standpunt hierover uiteen hebben gezet en met stukken hebben onderbouwd. Ook hebben zij op elkaars standpunt gereageerd. Uit de aktes blijkt dat partijen het niet eens zijn met elkaar. Hun geschil komt in wezen neer op de vraag of autosomaal DNA-onderzoek waarbij het DNA van [E] wordt vergeleken met dat van [eiseres] , zonder dat daarbij het DNA van [gedaagde] wordt betrokken, evenveel duidelijkheid geeft als X-chromosomaal DNA onderzoek, waarbij het DNA van [eiseres] met dat van [gedaagde] wordt vergeleken.
4.12.
X-chromosomale DNA-vergelijking om het vaderschap vast te stellen is niet mogelijk tussen een halfbroer en een halfzus, maar alleen tussen twee (vermoedelijke) halfzussen. Een vader heeft immers altijd maar één X-chromosoom om door te geven, dus krijgen twee dochters van die vader altijd datzelfde X-chromosoom. Een zoon krijgt van zijn vader altijd het Y-chromosoom. Van de moeder krijgen kinderen altijd een X-chromosoom, ongeacht hun geslacht. Een halfbroer en een halfzus, die dezelfde vader hebben, erven niet hetzelfde X-chromosoom, want het enige X-chromosoom dat die broer heeft komt van zijn moeder. Indien [eiseres] en [gedaagde] dezelfde vader hebben, hebben zij noodzakelijkerwijs eenzelfde vaderlijk X-chromosoom, naast het X-chromosoom dat zij van hun beider moeders hebben gekregen. Dit betekent dat als zij dezelfde vader hebben, minimaal de helft van de X-chromosomale DNA-kenmerken overeen zal komen.
4.13.
Bij autosomaal DNA-onderzoek worden de markers op een of meerdere van de andere 22 chromosoomparen vergeleken. [gedaagde] heeft aangevoerd dat vaderschaps-DNA ook kan worden gevonden in al deze andere chromosoomparen. Dat is op zichzelf juist, echter is het niet mogelijk om te zien welke kenmerken afkomstig zijn van de vader en welke van de moeder. Verder is het in theorie mogelijk dat de ouders bij twee verwekkingen van elk chromosoompaar steeds precies een verschillend chromosoom aan een kind doorgeven. Daarom is bij autosomaal DNA-onderzoek om het vaderschap vast te stellen, naast DNA-materiaal van een halfbroer en een halfzus of van twee halfzussen ook DNA-materiaal van andere naaste familieleden, bij voorkeur dat van de moeders nodig. Alleen dan zou kunnen worden bepaald welk DNA-kenmerk van de moeders afkomstig is en welk van de vader en kan een enigszins zinvolle vergelijking worden gemaakt, die iets zegt over het vaderschap.
4.14.
Nu de moeders van [eiseres] en van [E] en inmiddels ook de zuster van [D] zijn overleden kunnen zij dus niet in de beoordeling worden betrokken. Het is aannemelijk dat autosomaal DNA-onderzoek tussen [E] en [eiseres] , zeker als niet ook [gedaagde] daar aan deelneemt, onvoldoende resultaat oplevert. Daarnaast is het zeer waarschijnlijk dat X-chromosomaal onderzoek dat alleen tussen [eiseres] en [gedaagde] kan worden uitgevoerd, hoewel geen absolute zekerheid, een beter resultaat oplevert. Verder kan het op basis van X-chromosomaal onderzoek worden uitgesloten als [eiseres] en [gedaagde] niet dezelfde biologische vader hebben.
4.15.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat een DNA-afname bij [gedaagde] noodzakelijk is om voldoende zekerheid te krijgen over de afstamming van [eiseres] .
4.16.
Uit het vorenstaande volgt dat de vordering van [eiseres] zal worden toegewezen zoals in het dictum van dit vonnis is vermeld. De rechtbank zal de vordering om een deskundige te benoemen afwijzen. [eiseres] kan, als [gedaagde] eenmaal in een door [eiseres] aangewezen laboratorium heeft meegewerkt aan een DNA-afname, zelf een onderzoek laten uitvoeren door dat laboratorium.
4.17.
De rechtbank zal, gezien de aard van de procedure, de proceskosten compenseren in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
5. De beslissing
De rechtbank:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen dertig dagen na betekening van dit vonnis, op eerste verzoek van [eiseres] , haar medewerking te verlenen aan de afname van een monster van haar wangslijm bij een door [eiseres] aan te wijzen laboratorium, teneinde [eiseres] in staat te stellen door dit laboratorium een DNA-onderzoek te laten uitvoeren ter beantwoording van de vraag of [D] haar biologische vader is;
5.2.
bepaalt dat [gedaagde] een dwangsom verbeurt van € 250,- voor iedere dag dat zij in gebreke blijft aan de in 5.1. vermelde veroordeling te voldoen, met een maximum van € 10.000,-;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
compenseert de proceskosten in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.A.T. Engbers, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. I.M. Reinders als griffier en in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2019.