CBb, 19-01-2012, nr. AWB 10/250
ECLI:NL:CBB:2012:BV2037
- Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Datum
19-01-2012
- Zaaknummer
AWB 10/250
- LJN
BV2037
- Vakgebied(en)
Bestuursprocesrecht (V)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CBB:2012:BV2037, Uitspraak, College van Beroep voor het bedrijfsleven, 19‑01‑2012; (Eerste aanleg - meervoudig, Eerste en enige aanleg)
- Vindplaatsen
AB 2012/159 met annotatie van O.J.D.M.L. Jansen
Uitspraak 19‑01‑2012
Inhoudsindicatie
Last onder dwangsom ingetrokken. Geen procesbelang vanwege lopende strafrechtelijke procedure. Beroep niet-ontvankelijk.
Partij(en)
College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 10/250 19 januari 2012
14913 Wet personenvervoer 2000
Bestuursdwang/last onder dwangsom
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
gemachtigde: mr. C.J. Driessen, advocaat te Beers (gemeente Cuijk),
tegen
de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, verweerder
gemachtigde: mr. M.B. Gschwind, werkzaam bij verweerder.
1. Het procesverloop
Bij besluit van 13 november 2009 heeft verweerder appellant de last opgelegd dat hij zich zal onthouden van het verrichten van taxivervoer zonder daartoe verleende vergunning. Voorts heeft verweerder bepaald dat met ingang van de tweede dag na verzending van dat besluit bij elke geconstateerde overtreding van artikel 4, tweede lid van de Wet personenvervoer 2000 (hierna: Wp 2000) een dwangsom zal worden verbeurd van € 10.000,-, met een maximum van € 200.000,-.
Bij besluit van 25 februari 2010 heeft verweerder het hiertegen gerichte bezwaar gegrond verklaard en de opgelegde last onder dwangsom ingetrokken.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 15 maart 2010, bij het College ingekomen op 16 maart 2010, beroep ingesteld. Bij brief van 27 april 2010 heeft appellant de gronden van het beroep aangevuld.
Bij brief van 27 mei 2010 heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Op 8 december 2011 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellant en zijn gemachtigde zijn verschenen. Verweerder is – met bericht – niet verschenen.
2. De beoordeling van het geschil
2.1
Verweerder heeft bij het bestreden besluit vastgesteld dat appellant in strijd met artikel 4, tweede en derde lid, van de Wp 2000 heeft gehandeld door op 22 februari 2009 zonder vergunning taxivervoer te verrichten. Verweerder heeft vervolgens het bezwaar gegrond verklaard en de last onder dwangsom ingetrokken, omdat gevaar voor herhaling gezien de fulltime baan van appellant niet voor de hand ligt. In dat geval bestaat geen bevoegdheid om een last onder dwangsom op te leggen, zodat deze volgens verweerder ten onrechte is opgelegd.
2.2
Appellant betwist dat sprake was van het (bedrijfsmatig) verrichten van taxiactiviteiten. Het beroep van appellant is gericht tegen verweerders weigering dat te erkennen. Appellant stelt dat hij er vanwege het strafrechtelijke traject belang bij heeft dat niet alleen de last onder dwangsom maar ook de – vermeende – overtreding van de baan is.
Op 16 september 2010 heeft de strafrechter hem in verband met deze overtreding veroordeeld tot het betalen van een onvoorwaardelijke geldboete van € 1.500,-. Tegen dit vonnis heeft appellant hoger beroep ingesteld.
2.3
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard wegens het ontbreken van het procesbelang. Een strafrechtelijk traject staat immers los van het bestuursrechtelijke traject. Voor zover het College het beroep wel ontvankelijk acht, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
2.4
Het College ziet zich voor de vraag gesteld of appellant nog procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn beroep, nu het besluit van 13 november 2009 waarbij een last onder dwangsom is opgelegd door verweerder is ingetrokken.
Appellant wil in beroep een oordeel over de vraag of verweerder terecht heeft vastgesteld dat hij artikel 4, leden 2 en 3, van de Wp 2000 heeft overtreden. Beantwoording van die vraag acht hij van belang voor de nog lopende strafrechtelijke procedure.
Het College overweegt dat de strafrechter zelfstandig oordeelt en daarbij niet is gebonden aan het oordeel van de bestuursrechter. Appellant kan met zijn beroep dan ook niet bereiken wat hij daarmee beoogt. Dit brengt het College tot de slotsom dat het procesbelang ontbreekt en dat het beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
2.5
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. De beslissing
Het College verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gewezen door mr. M.A. van der Ham, mr. E. Dijt en mr. H.C. Cusell, in tegenwoordigheid van mr. N.W.A. Verrijt als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2012.
w.g. M.A. van der Ham w.g. N.W.A. Verrijt