HR 5 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ6927.
HR, 28-06-2016, nr. 15/01985
ECLI:NL:HR:2016:1337
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
28-06-2016
- Zaaknummer
15/01985
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:1337, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 28‑06‑2016; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:548, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2016:548, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 05‑04‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:1337, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2016-0292
Uitspraak 28‑06‑2016
Inhoudsindicatie
Ontvankelijkheid cassatieberoep i.v.m. de opgelegde straf, te weten een geldboete € 250 euro subsidiair 5 dagen hechtenis. HR: verdachte n-o ex art. 427.2 Sv. CAG: Op basis van het vervangen van het Honden- en Kattenbesluit 1999 en nieuwe strafbaarstelling in het Besluit houders van dieren zou bewezenverklaarde gedraging als misdrijf kunnen worden aangemerkt en de verdachte wel ontvankelijk zijn in cassatie. Gezien de wetsgeschiedenis ligt aan de vervanging van het Honden- en Kattenbesluit 1999 echter geen gewijzigd inzicht omtrent de strafwaardigheid ten grondslag, waardoor geen reden bestaat de nieuwe regeling toe te passen.
Partij(en)
28 juni 2016
Strafkamer
nr. S 15/01985
AJ/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 26 februari 2015, nummer 20/001949-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft G.J. Woodrow, advocaat te Tilburg, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Het bestreden arrest heeft betrekking op overtreding van de volgende, ten tijde van het plegen van het feit geldende, bepalingen, te weten: art. 2 in verbinding met art. 3 van het Honden- en Kattenbesluit 1999, een krachtens art. 56 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren gesteld voorschrift, dat ingevolge art. 1 in samenhang met art. 2, vierde lid, van de Wet op de economische delicten (WED) een overtreding oplevert. Het Hof heeft ter zake van dat feit een geldboete van € 250,- subsidiair 5 dagen hechtenis, opgelegd. Ingevolge art. 427, tweede lid, Sv staat tegen het bestreden arrest beroep in cassatie niet open, zodat de verdachte in het ingestelde beroep niet kan worden ontvangen.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 juni 2016.
Conclusie 05‑04‑2016
Inhoudsindicatie
Ontvankelijkheid cassatieberoep i.v.m. de opgelegde straf, te weten een geldboete € 250 euro subsidiair 5 dagen hechtenis. HR: verdachte n-o ex art. 427.2 Sv. CAG: Op basis van het vervangen van het Honden- en Kattenbesluit 1999 en nieuwe strafbaarstelling in het Besluit houders van dieren zou bewezenverklaarde gedraging als misdrijf kunnen worden aangemerkt en de verdachte wel ontvankelijk zijn in cassatie. Gezien de wetsgeschiedenis ligt aan de vervanging van het Honden- en Kattenbesluit 1999 echter geen gewijzigd inzicht omtrent de strafwaardigheid ten grondslag, waardoor geen reden bestaat de nieuwe regeling toe te passen.
Nr. 15/01985 Zitting: 5 april 2016 | Mr. A.E. Harteveld Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft bij arrest van 26 februari 2015 de verdachte ter zake van "overtreding van een voorschrift gesteld krachten artikel 56 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren" veroordeeld tot een geldboete van € 250,- subsidiair 5 dagen hechtenis.
2. De verdachte heeft beroep om cassatie ingesteld. Namens de verdachte heeft mr. G.J. Woodrow, advocaat te Tilburg, een middel van cassatie voorgesteld.
3. Het gaat in deze zaak vooraleerst om de ontvankelijkheid van de verdachte in het cassatieberoep.
3.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 29 augustus 2011 tot en met 10 november 2011 te Hooge Mierde, in de gemeente Reusel-De Mierden, opzettelijk honden en katten heeft verkocht en ten verkoop in voorraad heeft gehad, terwijl daarbij niet werd voldaan aan het Honden- en kattenbesluit 1999, aangezien genoemde activiteiten niet werden verricht in een bij Onze Minister als zodanig aangemelde bedrijfsinrichting, asiel of pension."
3.2. Ten tijde van het bewezenverklaarde was deze gedraging strafbaar gesteld op grond van art. 2 (oud) jo 3 (oud) Honden- en kattenbesluit 1999. Dit leverde op een overtreding van een voorschrift gesteld krachtens art. 56 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. Als zodanig is het feit ook door het hof gekwalificeerd. Op grond van art. 1, onder 4o, (oud) Wet op de economische delicten (WED) in verbinding met art. 2, vierde lid, WED is dit feit een overtreding waarop krachtens art. 6, eerste lid onder 4, WED een maximumstraf is gesteld van hechtenis van 6 maanden, taakstraf of geldboete van de vierde categorie.
3.3. Uitgaande van het hierboven vermelde kan de verdachte ingevolge art. 427, tweede lid onder b, Sv niet worden ontvangen in het beroep in cassatie. Deze cassatiedrempel geldt immers ook indien wat betreft de geldboete het in art. 427, tweede lid gestelde maximum van € 250,- wordt opgelegd.1.
3.4. Nu de (schijnbare) complicaties in deze zaak. Het Honden en kattenbesluit 1999 is per 1 juli 2014 niet meer in werking. De in dat besluit bedoelde gedragingen zijn inmiddels strafbaar gesteld in het Besluit houders van dieren (in verbinding met de Wet dieren, die in zoverre de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren heeft vervangen). Thans, ten tijde van de behandeling van het beroep in cassatie (en ook ten tijde van de behandeling van de zaak in hoger beroep), zou de bewezenverklaarde gedraging strafbaar zijn op grond van art. 3.6 jo 3.7 Besluit houders van dieren. Dit levert op een overtreding van een voorschrift gesteld krachtens art. 2.7, eerste lid, Wet dieren. Op grond van art. 2, eerste lid, WED, zijn onder meer de delicten bedoeld in art. 1, onder 1, WED, waaronder art. 2.7 Wet dieren onder valt, (ook) overtredingen, doch misdrijven voor zover zij opzettelijk zijn begaan. De bewezenverklaring houdt – zij het overbodig gelet op de oude wettelijke bepaling - in dat het feit opzettelijk is begaan. Ingevolge art. 6, eerste lid onder 1, WED staat hierop een gevangenisstraf van ten hoogste 6 jaren, taakstraf of geldboete van de vijfde categorie.
3.5. Op grond van de nieuwe bepalingen zou de bewezenverklaarde gedraging (kunnen) worden aangemerkt als een misdrijf en dan zou de verdachte ontvankelijk zijn in het beroep in cassatie. Het is echter maar de vraag of een dergelijke – materieelrechtelijk georiënteerde – wetswijziging ook de processuele positie van de verdachte beïnvloedt.
3.6. Maar ook gelet op de materieelrechtelijke kant is er geen reden om de nieuwe regeling toe te passen. Uit de nota van toelichting bij het Staatsblad 2014, 2322.komt mijns inziens naar voren dat het vervangen van het Honden- en kattenbesluit 1999 door het Besluit houders van dieren, is ingegeven vanuit de wens één geldende wettelijke regeling te hebben voor het fokken van alle gezelschapsdieren. Er lijkt aan de wetswijziging geen gewijzigd inzicht omtrent de strafwaardigheid van het feit ten grondslag te liggen. Zoals hierboven beschreven raakt de verandering van regels wel het sanctierecht. Echter, deze verandering is niet aan te merken als een wijziging ten gunste van de verdachte en kan – ook gelet op de thans geldende Scoppola-doctrine3.- buiten beschouwing blijven.
3.7. Uit de procestukken stukken blijkt niet dat bij de behandeling in hoger beroep aandacht is geschonken aan deze verandering van wetgeving. Het hof heeft zonder meer de ten tijde van het bewezenverklaarde feit geldende strafbepaling toegepast. Dit lijkt me gezien het voorgaande juist.
3.8. De bewezenverklaring levert derhalve op dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 56 (oud) van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. Uit art. 1, onder 4, (oud) in verbinding met art. 2 (oud) WED blijkt dat dit feit een overtreding betreft, ter zake waarvan het Hof een geldboete heeft opgelegd van € 250,-, subsidiair 5 dagen hechtenis. Ingevolge art. 427 lid 2 onder b Sv staat tegen de bestreden uitspraak beroep in cassatie niet open, zodat de verdachte in het ingestelde beroep niet kan worden ontvangen.
4. Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG