NJ 1918, p. 715
Bewijskracht van onderh. geschriften tegenover derden. Feitelijke beslissing.
HR 07-06-1918, ECLI:NL:HR:1918:69
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
7 juni 1918
- Magistraten
Voorzitter: Jhr. Mr. W. H. de Savornin Lohman., Raden: Mrs. B. C. J. Loder, A. Fentener van Vlissingen, C. O. Segers en H. M. A. Savelberg.
- Zaaknummer
[07061918/NJ_1918,_p._715]
- Conclusie
Mr. Ledeboer
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS119459:1
- Vakgebied(en)
Archief (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1918:69, Uitspraak, Hoge Raad, 07‑06‑1918
- Wetingang
(BW art. 1917.)
Essentie
Bewijskracht van onderh. geschriften tegenover derden. Feitelijke beslissing.
Samenvatting
Uit de biz. bepaling van art. 1917 B. W. betreffende de dagteekening — de eenige bepaling omtrent de bewijskracht van onderh. geschriften tegenover derden — blijkt, dat voor het overige toekenning van bewijskracht tegen derden niet door de wet wordt uitgesloten.
Waar hieromtrent verder ieder wetsvoorschrift ontbreekt, komt den rechter de vrijheid toe om, rekening houdende met den aard en den inhoud van het hem voorgelegde onderhandsche geschrift, ook ten opzichte van derden zoodanige bewijskracht aan te nemen als hem geraden zal voorkomen.
Tegen de beslissing der ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.