Vgl. HR 7 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1005, NJ 2016/430 m.nt. Van Kempen, rov. 2.4.2.
HR, 02-04-2019, nr. 17/01065
ECLI:NL:HR:2019:468
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
02-04-2019
- Zaaknummer
17/01065
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:468, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 02‑04‑2019; (Cassatie, Artikel 80a RO-zaken)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:317
ECLI:NL:PHR:2019:317, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 12‑02‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:468
- Vindplaatsen
Uitspraak 02‑04‑2019
Inhoudsindicatie
Brandstichting te Teteringen, met gemeen gevaar voor goederen, art. 157.1 Sr. Bewijsklacht. HR: art. 80a, met schriftelijk standpunt AG. Samenhang tussen 17/01243 en 17/01065.
Partij(en)
2 april 2019
Strafkamer
nr. S 17/01065
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 22 februari 2017, nummer 20/002358-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.S. Nan, advocaat te 's-Gravenhage, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot het niet-ontvankelijk verklaren van het cassatieberoep op de voet van art. 80a RO.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom - gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureu-rGeneraal - het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 april 2019.
Conclusie 12‑02‑2019
Inhoudsindicatie
Brandstichting te Teteringen, met gemeen gevaar voor goederen, art. 157.1 Sr. Bewijsklacht. HR: art. 80a, met schriftelijk standpunt AG. Samenhang tussen 17/01243 en 17/01065.
Nr. 17/01065 Zitting: 12 februari 2019 | Mr. A.E. Harteveld Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 22 februari 2017 door het gerechtshof 's‑Hertogenbosch wegens “medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden met aftrek als bedoeld in art. 27(a) Sr. Daarnaast heeft het hof de teruggave gelast aan de verdachte van de voorwerpen die op de aan het arrest gehechte beslaglijst staat vermeld en de tenuitvoerlegging gelast van de bij vonnis van 7 oktober 2010 door de rechtbank Middelburg opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden.
Er bestaat samenhang met de zaak 17/01243. Ook in deze zaak zal ik vandaag concluderen.
Namens de verdachte is cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. J.S. Nan, advocaat te 's-Gravenhage, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel klaagt dat het hof de bewezenverklaring ontoereikend heeft gemotiveerd, nu het hof niet gebruik had mogen maken van de processen-verbaal inhoudende de verklaringen van verbalisanten dat zij de verdachte herkend hebben op basis van een (uitvergrote) foto.
4.1. Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat:
“hij op 16 juni 2012 te [woonplaats], gemeente Breda, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk brand heeft gesticht in de voortuin van de woning [a-straat 1] te [woonplaats], immers hebben verdachte en zijn mededaders toen aldaar opzettelijk
- een brandbare vloeistof op het tuinpad gesprenkeld danwel gegoten en
- vervolgens opzettelijk open vuur in aanraking gebracht met deze brandbare vloeistof,
ten gevolge waarvan planten geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was.”
4.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1.
Het proces-verbaal aangifte d.d. 17 juni 2012, dossierpagina’s 37 tot en met 39, voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [slachtoffer] , zakelijk weergegeven:
Ik doe aangifte van brandstichting aan de tuin van onze woning aan het [a-straat 1] te [woonplaats], gemeente Breda. Op 16 juni 2012 ben ik omstreeks 23.26 uur thuis gekomen. Ik parkeerde mijn auto voor de deur van onze woning, [a-straat 1] te [woonplaats]. Omstreeks 23.52 uur was ik beneden in de woning. Ik zag een enorme lichtflits door het voorraam. Ik ben meteen naar buiten gelopen. Toen ik de voordeur opende zag ik meteen een hele grote vlammenzee voor de deur. Ik zag dat het pad in de voortuin een grote vlammenzee was. Ik zag dat de kleine heg naast het pad ook in brand stond. Ik kon niet langs de vlammenzee naar buiten lopen.
De overbuurman kwam meteen met een brandblusser aanlopen. Hij heeft de brand uit gemaakt.
Een van mijn vriendinnen hoorde ik zeggen dat beide buitenspiegels van mijn auto waren getrapt. Ik zag dat de kappen van de spiegels aan de achterzijde van de auto lagen.
Gezien de eerdere aangiftes van mij ter zake stalking, bedreiging en vernieling heeft mijn moeder een bewakingscamera voor de deur laten plaatsen. Op de beelden zijn de daders van de vernieling en brandstichting te zien. De beelden zal ik later aanleveren. Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 juni 2012, dossierpagina’s 40 en 41, voor zover inhoudende als relaas van bevindingen en/of eigen waarneming(en) van de desbetreffende verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op 23 juni 2012 zijn door mij camerabeelden bekeken. Aangeefster [slachtoffer] heeft camerabeelden van 16 juni 2012 aan de politie overhandigd. Op 16 juni is brand gesticht in de voortuin van haar ouders aan het [a-straat 1] te [woonplaats], gemeente Breda.
Op de camerabeelden is te zien dat er op 16 juni 2012 om 23.47 uur een man (man 1) komt aanlopen. Hij heeft een jerrycan vast en gooit een vloeistof op het toegangspad naar de woning. Links in beeld staat nog een man (man 2). Man 1 en man 2 lopen om 23.52 uur links weer uit beeld. Om 23.53 uur komen man 1 en man 2 vanaf de linkerkant weer aangelopen. Man 2 heeft nu een jerrycan vast. Hij loopt het toegangspad van de woning op en gooit vanuit de jerrycan vloeistof op het toegangspad van de woning. Deze man bukt en heeft iets in zijn handen vast wat oplicht. Vermoedelijk is dit een aansteker en [hij] steekt de vloeistof aan. Hierdoor ontstaat er een grote steekvlam op het toegangspad van de woning. Beide mannen rennen links uit beeld.
Voorafgaande opmerkingen hof ter zake van de hierna openomen bewijsmiddelen 3. 4 en 5:
Hierna wordt in de bewijsmiddelen 3, 4 en 5 telkens verwezen naar een aangifte ter zake van ‘vernieling’ in [woonplaats]. Bedoeld wordt de aangifte van aangeefster [slachtoffer] zoals hiervoor onder 1 opgenomen, waarbij zij eveneens aangifte heeft gedaan van vernieling van haar autospiegels. Deze vernieling vond op hetzelfde moment en op dezelfde locatie, namelijk bij de woning gelegen aan [a-straat 1] te [woonplaats], plaats als de door het hof bewezen verklaarde brandstichting waarop bewijsmiddel 1 betrekking heeft.
De hierna door de verbalisanten genoemde en bekeken foto 's betreffen afbeeldingen van de door de bij de woning aan het [a-straat 1] te [woonplaats] bevestigde bewakingscamera opgenomen beelden op de avond van 16 juni 2012.
3.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 juli 2012, dossierpagina 48, voor zover inhoudende als relaas van bevindingen en/of eigen waarneming(en) van de verbalisant [verbalisant 1] , zakelijk weergegeven:
Op 20 juli 2012 heb ik de foto’s bekeken die mij in de briefing werden aangeboden. Ik had deze foto’s ook toegestuurd gekregen in mijn mailbox, zodat ik de foto’s vergroot kon bekijken. De foto’s hadden betrekking op een vernieling gepleegd in [woonplaats], waarvan aangifte is gedaan.
Op foto […] herken ik de mij bekende [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1984. Ik heb de foto vergroot tot 200% en zodoende herken ik de persoon aan zijn houding, postuur en gezicht. Ik heb al meermaals werkgerelateerd contact gehad met genoemde [verdachte] .
4.
Het proces-verbaal van bevindingen (met bijlagen) d.d. 24 juli 2012, dossierpagina 42 (tot en met 46), voor zover inhoudende als relaas van bevindingen en/of eigen waarneming(en) van de verbalisant [verbalisant 2] zakelijk weergegeven:
Op 20 juli 2012 heb ik foto’s bekeken die mij werden aangeboden in de briefing naar aanleiding van een vernieling gepleegd in [woonplaats] tussen 16 en 17 juni 2012. Ik hoorde dat mijn collega [verbalisant 1] deze foto’s toegestuurd had gekregen in zijn mailbox. Ik heb deze foto’s in de mailbox van collega [verbalisant 1] (het hof begrijpt: verbalisant [verbalisant 1] , zie bewijsmiddel 3) bekeken.
Op foto […] herken ik de mij ambtshalve bekende [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1984, aan zijn houding, postuur en gezicht. Ik heb al meermaals werkgerelateerd contact gehad met genoemde [verdachte] .
5.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 juli 2012, dossierpagina 47, voor zover inhoudende als relaas van bevindingen en/of eigen waarneming(en) van de verbalisant [verbalisant 3] , zakelijk weergegeven:
Op 20 juli 2012 heb ik foto’s bekeken die mij in de briefing werden aangeboden met betrekking tot een vernieling die bleek te zijn gepleegd in [woonplaats]. Hiervan is aangifte gedaan. Deze foto’s waren van klein formaat. Collega [verbalisant 1] (het hof begrijpt: verbalisant [verbalisant 1] , zie bewijsmiddel 3) vertelde mij dat hij foto’s heeft verkregen van een collega die met het onderzoek van deze vernieling belast is. Collega [verbalisant 1] toonde mij de foto’s.
Op foto […] herkende ik de mij ambtshalve bekende [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1984. Door het vergroten van de foto tot 200% herkende ik deze persoon aan zijn postuur alsmede aan zijn gezicht. Ik ben tijdens mijn werkzaamheden al meerdere malen in contact gekomen met genoemde [verdachte] .
6.
Het aanvullend proces-verbaal d.d. 8 augustus 2012, dossierpagina 193, voor zover inhoudende als relaas van bevindingen en/of eigen waarneming(en) van de verbalisant [verbalisant 3] , zakelijk weergegeven:
Naar aanleiding van het opgemaakte proces-verbaal van herkenning vanaf een getoonde foto kan ik aanvullen dat ik de persoon het meest rechts gelegen op de foto ambtshalve herken als zijnde [verdachte] .
Dit betreft de persoon met de jerrycan in zijn handen welke vermoedelijk een vloeistof op de grond giet.
7.
Het proces-verbaal verhoor van getuige [verbalisant 1] door de raadsheer-commissaris d.d. 18 december 2014, voor zover inhoudende als verklaring van de getuige:
Toen de foto’s tijdens een briefing zijn getoond op het politiebureau had ik al wel een vermoeden. Ik heb de foto’s in mijn mailbox toegezonden gekregen zodat ik deze vergroot kon bekijken. Toen ik de foto’s op het computerscherm bekeek herkende ik de persoon direct. Bij de herkenning door mij van de foto’s waren geen andere personen aanwezig. Dat is individueel geweest.
8.
Het proces-verbaal verhoor van getuige [verbalisant 2] door de raadsheer- commissaris d.d. 18 december 2014, voor zover inhoudende als verklaring van de getuige:
Het klopt dat er een briefing heeft plaatsgevonden waarbij foto’s zijn getoond. Later hoorde ik dat collega [verbalisant 1] betere foto’s beschikbaar had dan die tijdens de briefing waren getoond. De foto’s op de computer bij [verbalisant 1] heb ik later gezien. Op die foto’s heb ik [verdachte] herkend. Hij heeft een vrij smal gezicht.
9.
Het proces-verbaal verhoor van getuige [verbalisant 3] door de raadsheer-commissaris d.d. 18 december 2014, voor zover inhoudende als verklaring van de getuige:
Ik heb de foto’s gezien op de computer van mijn collega [verbalisant 1] . Dat is na de briefing geweest. Toen ik de foto’s vergroot op de computer zag herkende ik de persoon. [verdachte] heeft een redelijk mager gezicht en een opvallende neus.
10.
Het proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 26 oktober 2012, dossierpagina’s 160 tot en met 167, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte [medeverdachte 1] , zakelijk weergegeven:
[medeverdachte 2] (het hof begrijpt: medeverdachte [medeverdachte 2] ) heeft mij over de telefoon en face to face verteld dat hij jongens op [slachtoffer] (het hof begrijpt: aangeefster [slachtoffer] , zie bewijsmiddel 1) had afgestuurd. Hij heeft dit vaak verteld. Hij vertelde dat hij een paar jongens naar [slachtoffer] haar huis (hof: heeft) gestuurd. Deze jongens hebben met benzine een streep voor de deur gemaakt. Deze jongens hebben dit aangestoken en zijn toen weggegaan.
11.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 juli 2012, dossierpagina’s 205 en 206, voor zover inhoudende als relaas van bevindingen en/of eigen waarneming(en) van de desbetreffende verbalisant(en), zakelijk weergegeven:
Op 10 juli 2012 kregen wij een melding van de meldkamer. Wij stonden voor de verkeerslichten te Breda. Opsporing vroeg op de porto of wij een Audi A1 wilden controleren. Wij zagen de Audi A1 rijden en hebben het voertuig een stopteken gegeven. Wij hebben de inzittenden gecontroleerd. De bestuurder betrof [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats] . De persoon op de achterbank gaf op te zijn [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats] .”
4.3.
De raadsman van de verdachte heeft op het onderzoek ter terechtzitting van 8 februari 2017 het woord gevoerd overeenkomstig zijn pleitaantekeningen. In zijn pleidooi heeft de raadsman de betrouwbaarheid van drie in processen-verbaal neergelegde herkenningen van de verdachte betwist. Het gaat daarbij om de door verbalisanten [verbalisant 2] (opgemaakt op 24 juli 2012 en aangevuld op 8 augustus 2012), [verbalisant 1] (opgemaakt op 26 juli 2012 en aangevuld op 8 augustus 2012) en [verbalisant 3] (opgemaakt op 27 juli 2012 en aangevuld op 8 augustus 2012) opgemaakte processen-verbaal. In de processen-verbaal wordt telkens de verdachte aangewezen als de persoon die op camerabeelden van de brandstichting te zien is. Het hof heeft de door de raadsman gevoerde verweren als volgt samengevat en verworpen:
“Bespreking van de verweren van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat de processen-verbaal met de herkenning door drie verbalisanten van verdachte op de camerabeelden van de brandstichting van het bewijs moeten worden uitgesloten, omdat deze onbetrouwbaar zijn vanwege schending van artikel 6 EVRM en van de regels van een goede procesorde. Er is sprake geweest van overleg rond het opstellen van de processen-verbaal, er wordt een naam genoemd voor het opstellen van de processen-verbaal waar anderen hun proces-verbaal naartoe kunnen schrijven, processen-verbaal zijn onderling gelezen voor het opstellen van het eigen proces-verbaal en er is sprake van kopiëren vanuit elkaars proces-verbaal. Niet kan worden vastgesteld hoe de herkenningen tot stand zijn gekomen en op welke wijze de processen-verbaal zijn vastgesteld. Hierdoor is sprake van een onherstelbaar vormverzuim.
Voorts heeft verdachte voor de avond van de brandstichting een alibi en wordt verdachte niet herkend op de foto’s door twee andere verbalisanten die verdachte tijdens een verkeerscontrole van de auto waarin verdachte als passagier zat hebben gezien.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] blijkt dat hem tijdens een briefing op 20 juli 2012 foto’s werden getoond, welke foto’s hij ook per e-mail toegestuurd had gekregen zodat hij deze vergroot kon bekijken. Uit het dossier blijkt dat de foto’s betrekking hadden op de vernieling van de autospiegels van [slachtoffer] op 16 juni 2012, welke vernieling op hetzelfde moment is gepleegd als de brandstichting. [verbalisant 1] heeft de foto’s tot 200% vergroot en herkende verdachte op één van de foto’s aan zijn houding, postuur en gezicht. [verbalisant 1] vermeldt in zijn proces-verbaal dat hij meermalen werk gerelateerd contact heeft gehad met verdachte (dossierpagina 48).
Verbalisant [verbalisant 3] was aanwezig op dezelfde briefing en aan hem zijn dezelfde foto’s getoond. Collega [verbalisant 1] vertelde hem later dat hij de foto’s had verkregen via een andere collega, waarna [verbalisant 1] hem, [verbalisant 3] , de foto’s toonde. [verbalisant 3] herkende verdachte op één van de foto’s. Door het vergroten van de foto op het beeldscherm herkende [verbalisant 3] de verdachte aan zijn postuur en gezicht. [verbalisant 3] vermeldt in zijn proces-verbaal dat hij tijdens zijn werkzaamheden al meermalen in contact is gekomen met verdachte (dossierpagina 47). In het aanvullend proces-verbaal van 8 augustus 2012 relateert [verbalisant 3] dat hij de meest rechtse man op de foto, de man met de jerrycan in zijn handen, herkent als verdachte (dossierpagina 193).
Ook verbalisant [verbalisant 2] was bij voornoemde briefing aanwezig. [verbalisant 2] hoorde van collega [verbalisant 1] dat hij de foto’s per e-mail had verkregen, waarna [verbalisant 2] de foto’s bij [verbalisant 1] heeft bekeken. [verbalisant 2] herkende verdachte op één van de foto’s aan zijn houding, postuur en gezicht. Ook [verbalisant 2] had tijdens zijn werk al meermalen contact met verdachte gehad, zo vermeldt hij in zijn proces-verbaal van bevindingen (dossierpagina 42).
Het hof heeft geen enkele reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de hiervoor genoemde herkenningen, nu de drie verbalisanten zonder enig voorbehoud verdachte op één van de foto’s hebben herkend. Zij noemen bovendien specifieke kenmerken waaraan zij verdachte herkennen. Daarbij merkt het hof nog op dat [verbalisant 1] verdachte heeft herkend zonder dat één of meer van zijn collega’s bij hem stonden. Tijdens zijn verhoor bij de raadsheer-commissaris heeft hij voorts verklaard dat hij tijdens de briefing niet direct iemand op de getoonde foto’s herkende maar dat hij wel een vermoeden had. Daarop zijn de foto’s hem gemaild zodat hij ze vergoot kon bekijken.
[verbalisant 3] en [verbalisant 2] hebben de foto’s bij [verbalisant 1] bekeken, omdat hij ze vergroot op zijn computerscherm kon tonen.
De verbalisanten [verbalisant 3] , [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zijn tijdens hun verhoor bij de raadsheer-commissaris gebleven bij hun verklaring.
Gelet op het voorgaande acht het hof de processen-verbaal dan ook betrouwbaar en gebruikt het deze voor het bewijs. Om die reden hecht het hof geen geloof aan de verklaring van de getuigen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] inhoudende dat verdachte op het moment van de brandstichting bij hen was.
De verdediging heeft nog gewezen op de wijze van verbaliseren door de verbalisanten [verbalisant 3] , [verbalisant 1] en [verbalisant 2] en het niet kunnen controleren hoe hun waarnemingen en herkenningen tot stand zijn gekomen.
Het hof stelt vast dat de verbalisanten over hun waarneming en de wijze van verbaliseren door de verdediging zijn bevraagd bij hun verhoren bij de raadsheer-commissaris. Zodoende is de verdediging voldoende in staat gesteld om de totstandkoming van de herkenningen en de totstandkoming van de (inhoud van de) processen-verbaal te toetsen.
Het hof leidt uit deze verklaringen af dat de verbalisanten telkens zelf hun waarneming hebben gedaan. Dat de herkenning van verdachte op één van de foto’s door de drie verbalisanten in dezelfde bewoordingen is opgenomen, doet aan de waarde van die zelfstandig gedane herkenningen niet af.
Als laatste heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte op 10 juli 2012 tijdens een controle van de auto waarin hij als passagier zat door twee verbalisanten is gezien, maar dat diezelfde verbalisanten op de foto die tijdens eerdergenoemde briefing werden getoond niemand van het gecontroleerde voertuig herkenden als een persoon op de foto (dossierpagina 204).
Het hof overweegt daartoe dat deze omstandigheid niets zegt over en niets afdoet aan de waarde en de betrouwbaarheid van de herkenning van de verbalisanten [verbalisant 3] , [verbalisant 1] en [verbalisant 2] .
Alle door de verdediging gevoerde verweren worden dan ook verworpen.”
4.4.
Naar aanleiding van een door de verdediging gevoerd betrouwbaarheidsverweer, heeft het hof de waarde en de betrouwbaarheid van de herkenning door de verbalisanten [verbalisant 3] , [verbalisant 1] en [verbalisant 2] onderzocht. Deze verbalisanten hebben de verdachte herkend op beelden van de in bewezenverklaring genoemde brandstichting in de tuin van een woning. De voornoemde verbalisanten hebben de beelden tijdens een briefing gezien. [verbalisant 1] heeft de beelden op een later moment toegezonden gekregen en heeft hierop, na de afbeelding te hebben vergroot, de verdachte herkend. Aan de hand van deze vergroting hebben ook [verbalisant 3] en [verbalisant 2] de verdachte herkend. Volgens het hof is er geen enkele reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de herkenningen. Daarbij wijst het hof erop dat de verbalisanten geen voorbehoud hebben gemaakt bij de herkenningen, door hen specifieke kenmerken van de verdachte worden genoemd en [verbalisant 1] de verdachte heeft herkend zonder dat één of meerdere van zijn collega’s aanwezig waren. De verbalisanten zijn bij hun verhoor bij de rechter-commissaris gebleven bij hun verklaring. Het hof acht deze verklaringen betrouwbaar en hecht daarom geen geloof aan de verklaringen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] dat de verdachte op het moment van de brandstichting bij hen was.
4.5.
In het middel wordt allereerst betoogd dat het hof twee scenario’s ongelijkwaardig heeft behandeld. Door op basis van de herkenningen (scenario A) het andere scenario (B) dat de verdachte op stap was met [betrokkene 1] en [betrokkene 2] terzijde te schuiven, zou het hof in strijd met de regels van de logica hebben geredeneerd. Dat de verbalisanten zeggen dat zij de verzoeker herkennen, maakt volgens de steller van het middel namelijk nog niet dat zijn alibi daarom onjuist is. De bewijsvoering zou om die reden onbegrijpelijk zijn. Het hof heeft uitvoerig betoogd dat en waarom het de herkenningen door de verbalisanten betrouwbaar acht. Dit betreft dus het scenario waar het hof vanuit is gegaan. Gelet hierop zou het juist in strijd zijn met de regels van de logica als het hof de alibiverklaring had gevolgd. Als sprake is van twee concurrerende scenario’s die elkaar over en weer uitsluiten, kunnen niet beide scenario’s juist zijn. Het stond het hof daarbij vrij om uit te gaan van de herkenningen door de verbalisanten. Deze selectie en waardering van het bewijsmateriaal is voorbehouden aan de feitenrechter en kan in cassatie niet met vrucht worden bestreden. De klacht faalt dan ook. Dat geldt ook voor de klacht dat het hof nagelaten heeft via een eigen waarneming ter zitting tot een herkenning te komen. Die stelling vindt geen steun in het recht.
4.6.
Het middel faalt evident.
5. Het tweede middel, dat klaagt over de redelijke termijn, behoeft geen bespreking nu het eerste middel zich leent voor afdoening op de voet van art. 80a RO.1.
6. Op grond van het voorgaande meen ik dat de aangevoerde middelen geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
7. Deze conclusie strekt tot het niet-ontvankelijk verklaren van het cassatieberoep op de voet van art. 80a RO.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 12‑02‑2019