Einde inhoudsopgave
Richtlijn 64/432/EEG inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in runderen en varkens
Artikel 7
Geldend
Geldend vanaf 06-07-2005
- Redactionele toelichting
De Lid-staten die op de datum van tenuitvoerlegging van deze wijziging geen verplicht nationaal of regionaal programma ter voorkoming van endemische runderleukose uitvoeren, moeten een minimumprogramma ter uitroeiing van deze ziekte opzetten en daarbij ten minste de volgende eisen in acht nemen: - alle tumoren in de organen en het lymphestelsel bij runderen moeten worden aangemeld en histologisch worden onderzocht door een veterinair laboratorium dat onder rechtstreeks toezicht staat van een van de in bijlage G genoemde laboratoria; - alle runderen van beslagen die in besmettelijk contact zijn geweest met een dier waarbij een leukosetumor is geconstateerd, worden onderworpen aan een test ter opsporing van endemische runderleukose die wordt uitgevoerd overeenkomstig bijlage G in een laboratorium dat onder rechtstreeks toezicht staat van een van de in genoemde bijlage genoemde laboratoria; - in een beslag waarin bij een dier een leukosetumor is aangetroffen en waarin de aanwezigheid van endemische runderleukose middels diagnose is bevestigd, kunnen de besmette dieren genoemd beslag slechts verlaten om onder toezicht van de bevoegde veterinaire autoriteiten te worden geslacht. Het beslag dient onder officieel toezicht te blijven totdat elk dier van meer dan 24 maanden oud negatief heeft gereageerd op ten minste drie tests die met tussenpozen van zes maanden zijn uitgevoerd overeenkomstig bijlage G in een laboratorium dat onder rechtstreeks toezicht staat van een van de in genoemde bijlage genoemde laboratoria. De geldigheidsduur van de afwijking bedoeld in lid 1, sub C, is verlengd t/m 31-12-1983, gesteld bij de Richtlijn van 15-12-1981, PbEG L 367 (iwtr. 21-12-1981). Deze wijziging is van toepassing t/m 31-12-1987, gesteld bij de Richtlijn van 19-12-1985, PbEG L 372. Uiterste toepassingsdatum voorheen: 31-12-1985.
- Bronpublicatie:
11-11-1980, PbEG 1980, L325 jo PbEG 1985, L 372 (uitgifte: 01-01-1985, kamerstukken/regelingnummer: -)
11-11-1980, PbEG 1980, L325 jo PbEG 1985, L 372 (uitgifte: 01-01-1980, regelingnummer: 80/1102/EEG)
- Inwerkingtreding
06-07-2005
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
11-11-1980, PbEG 1980, L325 jo PbEG 1985, L 372 (uitgifte: 01-01-1985, kamerstukken/regelingnummer: -)
11-11-1980, PbEG 1980, L325 jo PbEG 1985, L 372 (uitgifte: 01-01-1980, regelingnummer: 80/1102/EEG)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
Agrarisch recht (V)
Vervoersrecht / Algemeen
EU-recht / Marktintegratie
1.
De landen van bestemming mogen aan één of meer landen van verzending een algemene vergunning of een tot bepaalde gevallen beperkte vergunning verstrekken, op grond waarvan naar hun grondgebied kunnen worden overgebracht:
- A.
Fok-, gebruiks- of slachtrunderen:
- a)
die, in afwijking van artikel 3, lid 3, sub a), of lid 6, sub a), niet tegen mond- en klauwzeer zijn ingeënt, indien in het land van verzending en in de betrokken landen van doorvoer ten minste zes maanden voor de datum van inlading geen geval van mond- en klauwzeer officieel is vastgesteld;
- B.
Fok- en gebruiksrunderen:
- a)
die, in afwijking van artikel 3, lid 3, sub a), in de loop van de laatste twaalf maanden opnieuw tegen mond- en klauwzeertypen A, O en C zijn ingeënt, voor zover het ingeënte runderen betreft uit Lid-Staten waarin deze dieren elk jaar worden ingeënt en systematisch worden afgemaakt bij optreden van mond- en klauwzeer waarin sedert ten minste zes maanden vóór de inlading geen geval van mond- en klauwzeer officieel is vastgesteld;
- b)
die, in afwijking van artikel 3, lid 3, sub c), uit een brucellosevrije veestapel afkomstig zijn.
- C.
Runderen die bestemd zijn voor de produktie van vlees en minder dan dertig maanden oud zijn en die, in afwijking van artikel 3, lid 3, sub c), niet afkomstig zijn van een officieel als brucellosevrij erkend rundveebeslag, noch van een brucellosevrij rundveebeslag. Indien deze dieren ouder zijn dan 30 dagen moeten zij echter een titer van minder dan dertig internationale agglutinatie-eenheden (I.E.) per milliliter hebben vertoond bij een bloedserumagglutinatie die is verricht 30 dagen voor de inlading overeenkomstig het bepaalde in bijlage C. Deze dieren moeten van een bijzonder merk zijn voorzien. De Lid-Staat van bestemming treft alle noodzakelijke maatregelen om besmetting van het binnenlandse veebeslag te voorkomen.
Deze bepaling is van toepassing tot en met 31 december 1981, tenzij door de Raad bij meerderheid van stemmen op voorstel van de Commissie tot verlenging wordt besloten.
- D.
Slachtrunderen: die, in afwijking van het bepaalde in artikel 3, lid 6, sub c), bij de bloedserumagglutinatie die is verricht overeenkomstig het bepaalde in bijlage C een titer van 30 of meer internationale agglutinatie-eenheden per milliliter hebben vertoond.
- E.
Runderen die niet zijn onderworpen aan de in de punten C en D voorgeschreven serumagglutinatie voor zover zij voldoen aan de volgende eisen:
- i)
indien het runderen betreft die bestemd zijn voor de vleesproduktie:
- —
jonger zijn dan 42 dagen of vóór de leeftijd van vier maanden zijn gecastreerd,
- —
onder officieel toezicht worden vervoerd, indien nodig via een kweekstation, naar een erkend mestbedrijf en dat slechts verlaten om te worden geslacht,
- ii)
indien het slachtrunderen betreft, onder officieel toezicht rechtstreeks naar het slachthuis worden vervoerd.
Deze bepalingen zijn van toepassing tot en met 31 december 1981.
- F.
Fok- en gebruiksvarkens die tegen varkenspest zijn ingeënt, zulks in afwijking van artikel 3, lid 4, en tot en met 31 december 1985.
- G.
vrouwelijke runderen van minder dan 30 maanden oud die voor de vleesproduktie bestemd zijn en die in afwijking van artikel 3, lid 3, sub e), geen serologische test hebben ondergaan. Deze dieren moeten van een speciaal merk zijn voorzien. De Lid-Staat van bestemming treft alle maatregelen om besmetting van de nationale beslagen op hun grondgebied te voorkomen.
2.
Indien een land van bestemming overeenkomstig het bepaalde in lid 1 een algemene vergunning verleent, stelt het de andere Lid-Staten en de Commissie hiervan onverwijld in kennis.
3.
Indien een land van bestemming één van de in lid 1 bedoelde vergunningen verleent, dient bij doorvoer een dienovereenkomstige vergunning van de landen van doorvoer te worden verkregen.
4.
De landen van verzending nemen alle nodige maatregelen opdat op de gezondheidscertificaten waarvan de modellen in bijlage F (modellen I en II) zijn opgenomen, wordt vermeld dat van één van de in lid 1 bedoelde mogelijkheden gebruik is gemaakt.