Rb. Leeuwarden, 20-06-2007, nr. 81056 / FA RK 07-305.
ECLI:NL:RBLEE:2007:BA7655
- Instantie
Rechtbank Leeuwarden
- Datum
20-06-2007
- Zaaknummer
81056 / FA RK 07-305.
- LJN
BA7655
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBLEE:2007:BA7655, Uitspraak, Rechtbank Leeuwarden, 20‑06‑2007; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
- Vindplaatsen
JPF 2007/111
Uitspraak 20‑06‑2007
Inhoudsindicatie
Ontheffing van het ouderlijk gezag. Een uitgebreide motivering met betrekking tot het belang van de kinderen in het licht van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind.
Partij(en)
RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector civiel recht
zaak-/rekestnummer: 81056 / FA RK 07-305
beschikking ontheffing ouderlijk gezag van de meervoudige kamer d.d. 20 juni 2007
inzake
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING
vestiging Leeuwarden
hierna ook te noemen de raad,
verzoekster,
belanghebbenden:
[De moeder] en [de juridische vader],
wonende te [woonplaats],
hierna ook te noemen: verweerders,
procureur mr. A.H. Lanting,
advocaat mr. C.L. Kranendonk, kantoorhoudende te Beverwijk,
en
[...]
de biologische vader,
wonende op een geheim adres,
niet verschenen,
en
Stichting William Schrikker Jeugdbescherming
gevestigd te Diemen,
hierna ook te noemen de gezinsvoogdij-instelling,
Op 19 februari 2007 heeft de raad ter griffie van deze rechtbank een verzoekschrift met bijlagen ingediend, strekkende tot ontheffing van [de moeder] en [de juridische vader] van het gezag over de minderjarigen [de jongste zoon], geboren [in 1992] in de gemeente Heemskerk en [de oudste zoon], geboren [in 1991] in de gemeente Heemskerk en tot benoeming van Stichting William Schrikker Jeugdbescherming (namens Stichting Bureau Jeugdzorg Friesland) tot voogdes.
De ouders hebben binnen de daarvoor bij de wet gestelde termijn een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld ter terechtzitting met gesloten deuren van deze meervoudige kamer op 24 mei 2007. Mevrouw Douma is namens de raad verschenen. Voorts is de heer De Liefde verschenen namens de Stichting William Schrikker Jeugdbescherming. De verweerders zijn in persoon verschenen, vergezeld van hun advocaat.
De minderjarige [de jongste zoon] heeft de rechtbank een brief geschreven.
De rechtbank heeft tijdens de pro formazitting op 5 april 2007 de minderjarige [de oudste zoon] gehoord.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- een brief van 13 maart 2007 van de Raad voor de Kinderbescherming, bevattende kopieën van brieven van de raadsman van verweerders d.d. 9 februari 2007 en 5 maart 2007.
Bij de stukken bevinden zich voorts twee rapporten van de raad voor de kinderbescherming d.d. 22 januari 2007, vergezeld van een advies en een bereidverklaring d.d. 29 mei 2007 van de voorgestelde voogdes.
Feiten
Het gezag over de minderjarigen berust bij verweerders.
Bij beschikking van 29 augustus 1996 is de ondertoezichtstelling uitgesproken over de minderjarigen, die sinds 2003 uit huis zijn geplaatst met een machtiging van de kinderrechter, na daarvoor ook al verschillende malen kortdurend uit huis geplaatst te zijn geweest. Deze maatregelen duren nog steeds voort.
De beoogd voogdes heeft zich schriftelijk bereid verklaard de voogdij over de minderjarigen te aanvaarden.
Motivering
Gelet op hetgeen ter zitting is behandeld en op de inhoud van het dossier, overweegt de rechtbank het volgende.
Uit de zich bij de stukken bevindende rapportage van het raadsonderzoek blijkt dat verweerders niet in staat zijn aan het gezag een adequate vorm en inhoud te geven. De raad stelt dat voortzetting van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing onvoldoende is om de dreiging af te wenden waarop de toepassing van deze maatregelen was gebaseerd, nu de minderjarigen al geruime tijd in het kader van de ondertoezichtstelling uit huis zijn geplaatst en er geen enkel uitzicht bestaat op een terugkeer naar het ouderlijk gezin. Een ontheffing uit het ouderlijk gezag zou, in de visie van de raad, bijdragen aan de positieve ontwikkeling van beide minderjarigen. Zij hebben behoefte aan duidelijkheid met betrekking tot hun ontwikkeling, die ontbreekt zolang verweerders nog bevoegd zijn om beslissingen met betrekking tot de minderjarigen te nemen, aldus de raad. Ook de omstandigheid dat verweerders het gezag willen hebben, zonder daaraan praktische uitvoering te willen geven, staat een goede ontwikkeling van de minderjarigen in de weg. Wel moet, volgens de raad, de hulpverlening zich altijd blijven richten op herstel van het contact, met name met de moeder.
De raad verzoekt de rechtbank om verweerders van het gezag te ontheffen.
Verweerders spreken de door de raad verzochte ontheffing en benoeming van de voorgestelde voogdes tegen. Zij stellen zich op het standpunt dat het voor hen onmogelijk was contact met de minderjarigen te onderhouden op grond van de bijzondere voorwaarden die de rechtbank Haarlem heeft verbonden aan de schorsing van de voorlopige hechtenis van [de juridische vader], d.d. 27 mei 2004. De zesde bijzondere voorwaarde luidt: 'dat de verdachte op geen enkele wijze contact zal opnemen met [de oudste zoon] en/of [de jongste zoon].' Naar de mening van verweerders hield deze voorwaarde in dat ook contact van de moeder met [de oudste zoon] en/of [de jongste zoon] niet mogelijk was. Er is dan ook na genoemde datum geen contact meer geweest tussen verweerders en de minderjarigen, niet uit onwil maar omdat verweerders zich beiden gebonden achtten aan het rechterlijk bevel. Verweerders voorzien dat het contact met begeleiding, en hoogstwaarschijnlijk vooral gericht op de moeder, wel weer tot stand kan worden gebracht, en verzoeken de rechtbank de zaak aan te houden om dit te beproeven. Ter zitting hebben zij verklaard dat het niet voor de hand ligt dat de minderjarigen weer thuis kunnen worden geplaatst.
[De jongste zoon] en [de oudste zoon] hebben de rechtbank verzocht om verweerders van het ouderlijk gezag te ontheffen, respectievelijk in een brief en in een verklaring tijdens het kinderverhoor.
De rechtbank stelt vast dat de ouders zich verzetten tegen de ontheffing van het ouderlijk gezag. De wet biedt in dat geval slechts in een limitatief opgesomd aantal gevallen de mogelijkheid om een ontheffing uit te spreken. Een van die gevallen doet zich voor wanneer er na een uithuisplaatsing van meer dan anderhalf jaar gevreesd moet worden dat deze maatregel - door de ongeschiktheid of onmacht van een ouder om zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen - onvoldoende is om de minderjarigen te behoeden voor bedreiging van zedelijke of geestelijke belangen of van de gezondheid (artikel 1:268 lid 2 sub a BW).
Op grond van artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind dienen bij het nemen van de beslissing op het onderhavige verzoek de belangen van de kinderen de eerste overweging te vormen. Daarnaast vloeit uit artikel 20 van voornoemd verdrag voort het recht van kinderen die niet verblijven in het eigen gezin op duidelijkheid, continuïteit en ongestoorde hechting in de leefsituatie. Tegen de achtergrond van deze bepalingen overweegt de rechtbank dat het in het algemeen in het belang is van kinderen die onder toezicht zijn gesteld en in een alternatieve leefsituatie zijn geplaatst, waarbij thuisplaatsing niet meer mogelijk is, dat de met onzekerheid gepaard gaande jaarlijkse verlengingen van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing worden beëindigd en dat duidelijkheid wordt verschaft over hun opvoedingsperspectief.
Deze duidelijkheid wordt verkregen door het gezag weg te nemen bij de ouder(s) en op te dragen aan pleegouders dan wel, zoals in dit geval, een voogdij-instelling, zodat de beslissingen in het kader van de verzorging en opvoeding van de kinderen voortaan genomen worden door of in nauw overleg met diegenen die de dagelijkse verzorging en opvoeding van de kinderen al geruime tijd op zich hebben genomen en dat ook in de toekomst zullen blijven doen.
Een uitzondering op dit algemene uitgangspunt zou zich kunnen voordoen wanneer de ouders op goede wijze samenwerken met de hulpverlening in het kader van de ondertoezichtstelling en er tussen ouders en voogdij-instelling wederzijds respect is en de ouders duurzaam instemmen met verblijf van de kinderen in de alternatieve leefsituatie en de bestaande gezagssituatie voor de kinderen en/of pleegouders geen bezwaren of onzekerheid oproept.
Deze uitzondering doet zich hier niet voor: er is in de afgelopen jaren slechts het hoogstnodige contact geweest tussen verweerders en de voogdij-instellingen, waarbij het initiatief telkens uitging van de voogdij-instellingen. Naar het oordeel van de rechtbank kan in het midden blijven aan wie of waaraan dit te wijten is. Immers, bij maatregelen betreffende kinderen speelt de schuldvraag geen rol; bepalend is wat het belang van het kind eist. In de afgelopen ruim drie jaar is er geen enkel contact geweest tussen verweerders en de minderjarigen.
Ten aanzien het belang van de minderjarigen geldt, met name gelet op hun eigen verklaringen, dat de voortdurende onzekerheid in de gezagssituatie daadwerkelijk onzekerheid bij hen oproept en dat dit een bedreiging vormt voor de voortzetting van de ontwikkeling die reeds in gang is gezet.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de beslissing op dit verzoek aan te houden om de mogelijkheden van contact te beproeven, zoals verweerders hebben verzocht. Een ontheffing van het ouderlijk gezag staat immers niet in de weg aan pogingen tot herstel van contact tussen met name de moeder en beide minderjarigen. Blijkens het rapport van de raad is herstel van het contact ook een van de belangrijke doelen voor de komende tijd.
Het geheel overziend concludeert de rechtbank dat verweerders onmachtig moeten worden geacht de wettelijke plicht tot verzorging en opvoeding van de minderjarigen te vervullen en dat - gelet op het belang van de minderjarigen bij duidelijkheid en bij de voortzetting van hun ontwikkeling - voortzetting van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing onvoldoende is om te voorkomen dat de minderjarigen zodanig opgroeien dat hun zedelijke of geestelijke belangen of gezondheid worden geschaad. Daarom zal de rechtbank het verzoek van de raad toewijzen.
Beslissing
De rechtbank:
ontheft [de moeder] en [de juridische vader], wonende te [adres], van het gezag over de minderjarigen [de jongste zoon], geboren [in 1992] in de gemeente Heemskerk en [de oudste zoon], geboren [in 1991] in de gemeente Heemskerk;
benoemt de stichting William Schrikker Jeugdbescherming, gevestigd te Diemen, tot voogd over de minderjarigen [de jongste zoon], geboren [in 1992] in de gemeente Heemskerk en [de oudste zoon], geboren [in 1991] in de gemeente Heemskerk;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Th.G. Lautenbach, I.M. Dölle, en P.F.E. Geerlings, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 juni 2007 in tegenwoordigheid van de griffier.
(fn: 463)
Van deze beschikking kan binnen 3 maanden hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Leeuwarden. Indien u in deze procedure bent verschenen start deze termijn op de dag van de uitspraak. Als u niet in de procedure bent verschenen kan de termijn op een latere datum beginnen. Volgens de wet bent u verplicht om voor het instellen van hoger beroep een advocaat in te schakelen. In verband met de beperkte termijn dient u zo spoedig mogelijk contact met uw/een advocaat op te nemen!
De griffier.