Einde inhoudsopgave
Besluit Onderlinge overlegprocedures
8.3 Tweede corresponderende correctie / Triangular cases
Geldend
Geldend vanaf 23-06-2020. Let op: treedt met terugwerkende kracht in werking vanaf 11-06-2020
- Bronpublicatie:
11-06-2020, Stcrt. 2020, 32689 (uitgifte: 22-06-2020, regelingnummer: 2020-0000101607)
- Inwerkingtreding
23-06-2020, terugwerkend tot: 11-06-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
11-06-2020, Stcrt. 2020, 32689 (uitgifte: 22-06-2020, regelingnummer: 2020-0000101607)
- Vakgebied(en)
Internationaal belastingrecht / Inlichtingenuitwisseling en wederzijdse bijstand
Europees belastingrecht / Algemeen
Het kan voorkomen dat een Nederlandse belanghebbende zowel inkomende als uitgaande (samenhangende) transacties met verbonden entiteiten in verschillende staten aangaat. Indien in een dergelijke situatie in een onderlinge overlegprocedure wordt overeengekomen dat de voorwaarden (waaronder de prijs) van één van deze transacties wordt aangepast, kan dit ertoe leiden dat de winst van de Nederlandse belanghebbende als zodanig niet langer als ‘at arm’s length’ overeenkomstig art. 8b Wet VPB kan worden beschouwd. Dit zal zich met name voordoen in situaties waarin de Nederlandse belanghebbende de ‘minst complexe entiteit’ is waaraan een beperkte winst toekomt. Nederland zal de dubbele belasting niet kunnen oplossen zonder dat de derde staat bij het overleg wordt betrokken.
Een belanghebbende dient in dergelijke gevallen daarom de andere derde staat in het verzoek te betrekken en ook in die staat een verzoek om een onderlinge overlegprocedure in te dienen. In dat geval zal de Nederlandse bevoegde autoriteit zich ervoor inspannen beide staten bij het overleg te betrekken teneinde de dubbele belasting zoveel mogelijk te voorkomen.
Als maar twee staten bij het overleg betrokken zijn, kan Nederland in het kader van de onderlinge overlegprocedure een overeenkomst sluiten over de ‘at arm’s length’ voorwaarden van de transactie(s) met één staat. Daarmee is het geschil tussen Nederland en die andere staat opgelost en wordt de desbetreffende onderlinge overlegprocedure afgerond.
Wanneer Nederland de uitkomst aan de belanghebbende voorlegt zal in het laatste geval aan de belanghebbende worden gevraagd om akkoord te gaan met de bereikte oplossing van het geschil tussen de twee staten en met het volgende gegeven: Nederland zal bij de implementatie van de oplossing slechts een corresponderende correctie toepassen voor zover de ‘at arm’s length’ winst overeenkomstig art. 8b Wet VPB in relatie tot de betreffende (samenhangende) transacties in stand blijft. Dit betekent dat voor zover de voorwaarden van de transacties die zijn overeengekomen in de onderlinge overlegprocedure zouden leiden tot een winst van de Nederlandse belanghebbende die niet als ‘at arm’s length’ kan worden aangemerkt, Nederland de belastbare winst niet vermindert. Bij de implementatie van de uitkomst vindt daarom een interne saldering plaats waarbij de (samenhangende) transactie met de andere staat wordt betrokken. De berichtgeving aan belastingplichtige hierover kan dienen als het aanknopingspunt (de eerste kennisgeving) voor het starten van een onderlinge overlegprocedure met de staat waarmee de samenhangende transactie plaatsvindt, maar die eerder niet bij het overleg is betrokken. Op verzoek van belanghebbende zal de Nederlandse bevoegde autoriteit een onderlinge overlegprocedure met deze derde staat beginnen.