Einde inhoudsopgave
Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties met piekbelasting
Artikel 5 Vereisten
Geldend
Geldend van 13-06-2023 tot 12-06-2028
- Bronpublicatie:
05-06-2023, Stcrt. 2023, 15029 (uitgifte: 12-06-2023, regelingnummer: WJZ/ 27312934)
- Inwerkingtreding
13-06-2023
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
05-06-2023, Stcrt. 2023, 15029 (uitgifte: 12-06-2023, regelingnummer: WJZ/ 27312934)
- Vakgebied(en)
Milieurecht / Lucht
Natuurbeschermingsrecht / Gebiedsbescherming
Agrarisch recht (V)
Staatssteun (V)
Bestuursrecht algemeen / Subsidie
1.
Er is sprake van een onomkeerbare sluiting van een veehouderijlocatie als bedoeld in artikel 4, eerste lid, indien:
- a.
niet langer landbouwhuisdieren worden gehouden op de locatie;
- b.
de dierlijke meststoffen zijn verwijderd van de locatie;
- c.
de veehouder, voor zover hij een veehouderij met productierecht drijft, overeenkomstig artikel 31, eerste lid, van de Meststoffenwet een kennisgeving heeft gedaan van het geheel of gedeeltelijk vervallen van zijn productierecht, waarbij ten minste het productierecht voor een zodanige omvang vervalt als is vereist voor het houden van het hierna vermelde percentage van het aantal dieren, uitgedrukt in varkenseenheden, pluimvee-eenheden respectievelijk kilogrammen fosfaat, dat gemiddeld in het voor de berekening van de stikstofvracht gebruikte referentiejaar op de locatie is gehouden:
- –
varkens: 80%;
- –
kippen en kalkoenen: 80%;
- –
melkvee: 95%;
- d.
al naar gelang de toepasselijke verplichtingen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet milieubeheer, dan wel, na de inwerkingtreding van de Omgevingswet, de Omgevingswet en het Besluit activiteiten leefomgeving:
- 1°
de veehouder bij het bevoegd gezag een omgevingsrechtelijke melding heeft gedaan dat hij op de locatie niet langer landbouwhuisdieren houdt en, indien de veehouder op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tevens dient te beschikken over een omgevingsvergunning beperkte milieutoets, het bevoegd gezag die vergunning heeft ingetrokken; of
- 2°
het bevoegd gezag de omgevingsvergunning milieu voor de locatie heeft ingetrokken of zodanig heeft aangepast dat het niet langer is toegestaan op de locatie landbouwhuisdieren te houden;
- e.
in het geval de veehouder beschikt over een natuurvergunning voor de locatie: deze vergunning is ingetrokken tenzij onderdeel f van toepassing is;
- f.
in het geval de veehouder op de locatie na de sluiting andere activiteiten verricht die stikstofdepositie veroorzaken op voor stikstof gevoelige habitats in een Natura 2000-gebied:
- 1°
gedeputeerde staten een besluit heeft genomen op grond van artikel 2.4, eerste lid, van de Wet natuurbescherming dan wel, na inwerkingtreding van de Omgevingswet, artikel 11.9 van het Besluit activiteiten leefomgeving, of
- 2°
door het bevoegd gezag een natuurvergunning is verleend waaraan een voorschrift is verbonden dat de daarmee gemoeide ruimte voor stikstofdepositie op een Natura 2000-gebied niet in het kader van extern salderen geheel of gedeeltelijk ter beschikking wordt gesteld voor andere activiteiten met het oog op een daarvoor aangevraagde of aan te vragen natuurvergunning;
op grond waarvan de toegestane stikstofemissie vanaf de locatie niet meer bedraagt dan de stikstofemissie ten gevolge van die activiteiten, met een maximum van 15% van de stikstofemissie van de activiteiten waarvoor voorheen toestemming was verleend;
- g.
het bevoegde bestuursorgaan van de gemeente binnen de grenzen waarvan de veehouderijlocatie zich bevindt, een verzoek van de veehouder in behandeling heeft genomen om het bestemmingsplan dan wel, na inwerkingtreding van de Omgevingswet, het omgevingsplan, zodanig aan te passen dat op de locatie niet langer een veehouderij kan worden gevestigd;
- h.
de veehouder zich met gebruikmaking van de in bijlage 2 opgenomen modelovereenkomst met de Staat der Nederlanden heeft verbonden om:
- 1°
niet langer op de locatie landbouwhuisdieren te houden, noch als persoon, noch tezamen met anderen in de vorm van een rechtspersoon of samenwerkingsverband;
- 2°
zeker te stellen dat na al dan niet tijdelijke overdracht of ingebruikgeving van de locatie of een deel daarvan aan een verkrijger of gebruiker evenmin op die locatie landbouwhuisdieren worden gehouden; en
- 3°
niet op een andere locatie in Nederland of een andere lidstaat van de Europese Unie de diersoorten te gaan houden die werden gehouden op de locatie die met subsidie op grond van deze regeling is gesloten en voor zover van belang voor het op grond van deze regeling te verstrekken subsidiebedrag, noch als persoon, noch tezamen met anderen in de vorm van een rechtspersoon of samenwerkingsverband;
en
- i.
de voor de veehouderij met productierecht of vleeskalverhouderij op de locatie gebruikte productiecapaciteit is afgebroken en verwijderd.
2.
De minister kan ontheffing verlenen van het vereiste, bedoeld in het eerste lid, onderdeel i, voor zover de veehouder productiecapaciteit langdurig gaat gebruiken voor andere activiteiten dan voor een veehouderij, mits het bevoegd gezag op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet milieubeheer dan wel, na de inwerkingtreding van de Omgevingswet, op grond van die wet, binnen twaalf maanden nadat de overeenkomst, bedoeld in het eerste lid, onderdeel h, is gesloten met dat gebruik heeft ingestemd.