Einde inhoudsopgave
Fiscale verzamelwet 2010
Artikel XXIII
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2011
- Bronpublicatie:
23-12-2010, Stb. 2010, 871 (uitgifte: 29-12-2010, kamerstukken: 32401)
- Inwerkingtreding
01-01-2011
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
23-12-2010, Stb. 2010, 871 (uitgifte: 29-12-2010, kamerstukken: 32401)
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting (V)
Belastingrecht algemeen (V)
Loonbelasting (V)
1.
Indien de inwerkingtreding van deze wet ertoe leidt dat voor de heffing van de inkomstenbelasting een gehuwde belastingplichtige met betrekking tot een gedeelte van een vermogensbestanddeel ophoudt resultaat uit een werkzaamheid te genieten omdat voortaan zijn echtgenoot met betrekking tot dit gedeelte resultaat uit een werkzaamheid geniet, wordt dit ten aanzien van de belastingplichtige niet als staking van een werkzaamheid aangemerkt. Bij de echtgenoot wordt bedoeld gedeelte van het vermogensbestanddeel voor de eerste keer te boek gesteld op een evenredig deel van de laatste boekwaarde van het vermogensbestanddeel bij de belastingplichtige voor de inwerkingtreding van deze wet.
2.
Indien een vermogensbestanddeel dat behoort tot een algehele of beperkte gemeenschap van goederen vanaf enig tijdstip voor de inwerkingtreding van deze wet voor de heffing van de inkomstenbelasting geheel wordt gerekend tot een werkzaamheid van de belastingplichtige en voor dat tijdstip zowel hij als zijn echtgenoot een evenredig deel van dat vermogensbestanddeel hebben gerekend tot een werkzaamheid, wordt op dat tijdstip dat vermogensbestanddeel bij de belastingplichtige te boek gesteld op het gezamenlijke bedrag van de boekwaarden waarop de evenredige delen direct voorafgaande aan dat tijdstip te boek waren gesteld bij de belastingplichtige en zijn echtgenoot.
3.
Dit artikel is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot fiscale reserves als bedoeld in artikel 3.53 van de Wet inkomstenbelasting 2001 alsmede voorzieningen die in overeenstemming met artikel 3.25 van die wet zijn gevormd bij de bepaling van het resultaat uit de werkzaamheid. Degene naar wie de reserve of voorziening is overgegaan, wordt geacht in de plaats te zijn getreden van degene die de reserve of voorziening heeft gevormd.