Hof Den Haag, 17-03-2015, nr. 200.093.885/01
ECLI:NL:GHDHA:2015:821
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
17-03-2015
- Zaaknummer
200.093.885/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2015:821, Uitspraak, Hof Den Haag, 17‑03‑2015; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 17‑03‑2015
Inhoudsindicatie
Convenant. Verdeling. Niet met wil overeenstemmende verklaring, wilsgebrek dan wel vernietiging wegens benadeling voor meer dan een kwart. Medische rapporten duiden op stoornis. Rechtshandelingen worden vermoed onder invloed van een stoornis gedaan te zijn nu zij nadelig waren. Weerlegbaar vermoeden. Man heeft onvoldoende gesteld om tot tegenbewijs te worden toegelaten. Volgt vernietiging convenant(en). Hof dient alsnog de verdeling vast te stellen dan wel de wijze van verdeling te gelasten. Gebruiksvergoeding, echtelijke woning, rentetermijnen, kosten.
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.093.885/01
Zaak- rolnummer rechtbank : 350992/HA ZA 10-929
arrest van 17 maart 2015
inzake
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.C.E. Eikenboom te Rotterdam,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. S. Blok-Baas te Poortugaal, gemeente Albrandswaard,
Het geding
Bij exploot van 10 mei 2011 is de vrouw in hoger beroep gekomen van het vonnis, door de rechtbank Rotterdam op 2 maart 2011 tussen de vrouw als eiseres in conventie en verweerster in reconventie en de man als gedaagde in conventie en eiser in reconventie gewezen, hierna aan te duiden als: het bestreden vonnis.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in het bestreden vonnis heeft vermeld.
Bij memorie van grieven heeft de vrouw tien grieven aangevoerd.
De advocaat van de man heeft ter rolzitting van 13 februari 2013 het tegen de man verleende verstek gezuiverd.
Bij memorie van antwoord heeft de man de grieven bestreden en tevens zijn eis vermeerderd.
Op 22 juli 2014 heeft de man een akte genomen.
Op 19 augustus 2014 heeft de vrouw een antwoordakte genomen.
Partijen hebben hun procesdossiers aan het hof overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
Algemeen
1. Voor zover tegen de feiten geen grief is gericht, gaat het hof uit van de feiten zoals deze door de rechtbank zijn vastgesteld.
2. Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank in conventie de vorderingen van de vrouw afgewezen. In reconventie is de vrouw veroordeeld tot vergoeding aan de man van de helft van de rentetermijnen ter zake de leningen van de Postbank N.V. met contractnummers [nummer twee] en [nummer een] vanaf 1 januari 2007 tot aan de dag dat deze leningen zijn afgelost. Voorts is de vrouw veroordeeld aan de man te vergoeden een bedrag van € 1.423,25 ter zake een derde deel van de ten behoeve van de echtscheiding door de man gemaakte advocaatkosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de proceskosten zijn tussen partijen gecompenseerd.
3. De vrouw vordert dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende aan de vrouw als eiseres in conventie al haar vorderingen alsnog zal toewijzen en aan de man als eiser in reconventie zijn vorderingen alsnog zal ontzeggen, met veroordeling van de man in de kosten van beide instanties in conventie en in reconventie.
4. De man concludeert dat het hof :
het bestreden vonnis zal bekrachtigen, zo nodig onder aanvulling en/of verbetering van gronden;
de vrouw zal veroordelen om ter gelegenheid van de verkoop van de onroerende zaak van partijen aan de man de helft van de door hem gemaakte onderhouds- en reparatiekosten ten behoeve van de onroerende zaak te vergoeden;
met veroordeling van de vrouw in de kosten van deze procedure.
Het geschil
5. Partijen strijden over de vraag of het echtscheidingsconvenant van [datum] april 2007, welk convenant is opgenomen in de echtscheidingsbeschikking van [datum] juni 2007 en waarin onder meer de tussen partijen overeengekomen verdeling van de huwelijksgemeenschap is vastgelegd, rechtsgeldig is. Tevens is de rechtsgeldigheid van de door de man opgestelde en op [datum] oktober 2006 door de vrouw ondertekende verklaringen in geschil. De vrouw is van mening dat het convenant en de verklaringen niet rechtsgeldig tot stand zijn gekomen. Zij beroept zich op de omstandigheid dat haar geestvermogens ten tijde van de ondertekening van zowel de verklaringen als het convenant gestoord waren en/of dat de ondertekening tot stand is gekomen door bedreiging en/of door bedrog en/of door misbruik van omstandigheden. Subsidiair wenst de vrouw vernietiging van het convenant, althans de daarin opgenomen verdeling wegens benadeling voor meer dan een kwart, zoals bedoeld in artikel 3:196 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De vrouw vordert dat het hof na vernietiging opnieuw de verdeling vaststelt, dan wel de wijze van verdeling gelast op de door de vrouw voorgestane wijze. Nu de man nog steeds in de gemeenschappelijke woning verblijft, wenst de vrouw vanaf september 2006 een gebruiksvergoeding te ontvangen. De vrouw vordert voorts dat de man wordt gelast mee te werken aan de verkoop en levering van die woning. Zij is het ten slotte niet eens met de beslissing van de rechtbank dat zij de helft van de rentetermijnen ter zake de Postbankleningen en een/derde van de advocaatkosten van de man aan hem moet betalen. De man wenst van de vrouw, daartoe heeft hij in hoger beroep zijn eis vermeerderd, nog een vergoeding te ontvangen voor de onderhouds- en reparatiekosten die hij ten behoeve van de woning van partijen heeft gemaakt.
Geestelijke stoornis
6. Ter zake de verklaringen en het convenant beroept de vrouw zich primair op artikel 3:34 BW. Zij stelt dat zij geen rechtens relevante wil had ten tijde van de ondertekening van deze stukken en verwijst daarbij naar de medische rapportage die zij in eerste aanleg heeft overgelegd, alsmede naar de nadere medische stukken die zij in hoger beroep heeft overgelegd. Hieruit blijkt volgens de vrouw onder meer dat zij ten tijde van de ondertekening in een dusdanig psychische toestand verkeerde dat zij niet in staat was haar wil te bepalen.
7. De man verweert zich daartegen. Volgens de man heeft de vrouw een zeer individuele beleving van de werkelijkheid en komen de aan het adres van de man geuite beschuldigingen - onder meer dat hij haar bij voortduring onder grote psychische druk zou hebben gezet - voort uit een verdringings- en projectiemechanisme bij de vrouw. De man stelt dat hij in het voorkomende geval niet op de hoogte is geweest van de omstandigheid dat de vrouw haar wil niet heeft kunnen bepalen. Zulks blijkt volgens de man uit de omstandigheid dat de vrouw had aangegeven juridisch advies omtrent het convenant te zullen inwinnen. Bovendien was de inhoud van de door de vrouw ondertekende stukken - gelet op de handelwijze van de vrouw tijdens het huwelijk - niet onredelijk.
8. Het hof overweegt als volgt. Uit de door de vrouw overgelegde medische stukken en correspondentie is het hof het volgende gebleken.
- -
De diagnose van [naam], psychiater, naar aanleiding van de intake van de vrouw op 17 september 2006 bij de crisisopvang van het[naam] Ziekenhuis luidt: heftige aanpassingsstoornis met depressieve en angstige kenmerken bij 42-jarige vrouw met een traumatische voorgeschiedenis. Volgens de psychiater is ambulante behandeling haalbaar.
- -
Van februari 2008 tot 10 december 2008 is de vrouw in deeltijdbehandeling geweest bij het [naam] Psychiatrische Centrum. Aldaar werd de volgende diagnose gesteld:
AS I Ouder-kind relatieprobleem (voorheen Eetstoornis NAO), Cave; Dysthyme stoornis
AS II Persoonlijkheidsstoornis n.a.o. met afhankelijke trekken.
- Volgens de e-mail van drs. [naam] van 14 september 2010 gaf de vrouw in de periode van 1 september 2006 tot en met augustus 2007 (derhalve de periode waarin de verklaringen en het convenant zijn ondertekend) het beeld van een complexe posttraumatische stress-stoornis. Haar toestand werd als fors ontregeld ingeschat. Het behandelteam adviseerde de vrouw destijds, conform de zorgen omtrent adequate zelfzorg, een klinische opname.
- In het psychodiagnostisch onderzoek van 2 maart 2007 (dus vóór ondertekening van het convenant) wordt het volgende vermeld:
- sprake lijkt te zijn van een eetstoornis niet anders omschreven;
- er worden veel aanwijzingen gevonden dat er tijdens het onderzoek sprake was van een toestandsbeeld, waarbij er waarschijnlijk sprake was van psychotische fenomenen bestaande uit achterdocht, angst en wantrouwen;
- uit het persoonlijkheidsonderzoek komt naar voren dat er sprake was van een hoge kwetsbaarheid, wat inhoudt dat bij stress de spanning snel oploopt, waardoor onderzochte overspoeld wordt met angst, achterdocht, wantrouwen, woede en met psychotische en met dissociatieve klachten kan reageren. Onderzochte probeert krampachtig de controle te houden door te piekeren, door zichzelf terug te trekken en afleiding te zoeken en door spanningen via haar lichaam te reguleren. Daarnaast is onderzochte erg gepreoccupeerd met falen en bezorgd over kritiek en afwijzing. Ze is constant gespannen hiervoor en probeert anderen zoveel mogelijk te behagen. Onderzochte voelt zich waarschijnlijk klem zitten tussen enerzijds behoeften aan geborgenheid en zorg en anderzijds overmatige achterdocht. Het onderhouden van stabiele relaties levert vaak problemen op. Deze pathologie is over het algemeen moeilijk veranderbaar.
9. Gelet op de hiervoor weergegeven medische rapportage en correspondentie in onderling verband bezien, is het hof van oordeel dat de vrouw in hoger beroep voldoende heeft aangetoond dat bij haar sprake was van een pathologie over een langere periode die tevens aanwezig was op de tijdstippen van ondertekening van de verklaringen en het convenant en die een zelfstandig optreden van de vrouw verhinderde. De stelling van de man dat de vrouw een zeer individuele beleving van de werkelijkheid heeft en lijdt aan een verdringings- en projectiemechanisme onderschrijft haar pathologische gesteldheid veeleer dan dat deze het tegendeel aantoont.
10. Vaststaat voorts dat de vrouw is benadeeld door het tekenen van de verklaringen en het convenant. Immers, in de overeenkomsten van [datum] oktober 2006 heeft de vrouw onder meer verklaard dat zij volledig aansprakelijk is voor het afsluiten en aflossen van de twee leningen bij de Postbank N.V., alsmede dat bij verkoop van de gemeenschappelijke woning van partijen eventuele winst geheel aan de man toekomt en dat de vrouw geen aanspraak zal maken op de inboedel, de auto van de man en eventuele boedelbestanddelen die in de overeenkomst niet aan de orde zijn gekomen. Het hof begrijpt dat delen van voormelde overeenkomsten/verklaringen nadien in het convenant nader zijn uitwerkt. De verdeling zoals overeengekomen in het convenant is eveneens nadelig voor de vrouw nu zij niet deelt in de waarde van bepaalde boedelbestanddelen terwijl zij gelet op het huwelijksvermogensregime van partijen daar wel recht op heeft. Ook dient zij volgens het convenant een deel van de gemeenschapsschulden, die door beide partijen dienen te worden gedragen, ieder voor de helft, geheel voor haar eigen rekening te nemen.
11. Nu de voormelde rechtshandelingen voor de vrouw nadelig waren, worden deze op grond van artikel 3:34 lid 1, laatste volzin BW vermoed onder invloed van de stoornis van de vrouw te zijn gedaan. Dit vermoeden is weerlegbaar. De vraag of het vermoeden wordt weerlegd, hangt af van hetgeen over en weer is gesteld en van de verdere omstandigheden van het geval.
12. Het hof overweegt vervolgens dat het de man bekend was dat de vrouw in de periode rond de totstandkoming van het echtscheidingsconvenant, de periode daaraan voorafgaand en de periode daarop volgend onder psychiatrische behandeling is geweest. De man heeft de vrouw in september 2006 zelf naar de crisisopvang van het [naam] Psychiatrische Centrum gebracht. Ook blijkt uit zijn brief van 2 december 2006 dat de man ervan op de hoogte was dat de vrouw in een zorgelijke psychische toestand verkeerde.
13. De door de man aangevoerde omstandigheid, dat de vrouw had aangegeven juridisch advies omtrent het convenant te zullen inwinnen, doet aan het vorenstaande niet af. De vrouw heeft feitelijk geen advies ingewonnen. Zij heeft ook niet meer gereageerd op het haar door de advocaat van de man toegezonden conceptconvenant. Evenmin heeft de vrouw gereageerd op de haar nadien tot tweemaal toe ter ondertekening toegezonden exemplaren van het definitieve convenant. Uiteindelijk heeft de vrouw - naar haar zeggen daartoe onder druk gezet door de man - in strijd met de afgesproken procedure bij de man thuis getekend. Het hof is van oordeel dat de procedure van de totstandkoming van het echtscheidingsconvenant onzorgvuldig is geweest, alleen al aangezien het convenant met de bijbehorende boedellijst is opgesteld door de advocaat van de man die hem in eerste aanleg vertegenwoordigde en in hoger beroep nog steeds vertegenwoordigt. Gelet op de psychische toestand van de vrouw en de voor haar nadelige inhoud van het convenant was uiterste zorgvuldigheid geboden geweest. De enkele omstandigheid dat de vrouw naar haar zeggen juridisch advies zou inwinnen, levert niet een weerlegging van het vermoeden op.
14. Ook de stelling van de man, dat het, gelet op het handelen van de vrouw - het niet voeren van de huishoudelijke administratie, het zonder medeweten van de man openen van een doorlopend krediet, het hebben van buitenechtelijke relaties - redelijk was dat zij de verklaringen en het convenant tekende met de daaraan voor haar verbonden rechtsgevolgen, is niet een weerlegging van het vermoeden dat de vrouw heeft gehandeld onder invloed van een geestelijke stoornis.
15. Het hof komt tot de conclusie dat de man onvoldoende heeft gesteld om tot het leveren van tegenbewijs te worden toegelaten. Daarmee komt vast te staan dat de vrouw de ondertekening van de verklaringen en van het echtscheidingsconvenant heeft verricht onder invloed van een geestelijke stoornis.
16. Voor zover de man beoogt mede een beroep te doen op artikel 3:35 BW overweegt het hof als volgt. Zoals hiervoor is overwogen, waren de verklaringen en het convenant nadelig voor de vrouw en was de man op de hoogte van de psychische gesteldheid van de vrouw. Voorts heeft de vrouw feitelijk geen rechtskundige bijstand ingeroepen en heeft de man ook geen stukken of anderszins overgelegd waaruit aan haar verleende juridische bijstand zou blijken. Daarnaast is de procedure die uiteindelijk leidde tot de ondertekening van het convenant onzorgvuldig geweest. Onder deze omstandigheden heeft de man er niet gerechtvaardigd op kunnen vertrouwen dat de vrouw door de verklaringen en het convenant te tekenen overeenkomstig haar wil verklaarde, zodat zijn beroep op artikel 3:35 BW niet kan slagen.
17. Dit alles leidt tot de conclusie dat het hof het beroep door de vrouw op een vernietigingsgrond ter zake van de door haar op [naam] oktober 2006 ondertekende verklaringen, alsmede het door haar op [naam] april 2007 ondertekende echtscheidingsconvenant, aanvaardt. Het hof zal de inleidende vorderingen van de vrouw tot vernietiging van die verklaringen en van dat echtscheidingsconvenant toewijzen.
18. Gelet op het vorenstaande behoeven de overige door de vrouw aangevoerde gronden, strekkende tot vernietiging van de verklaringen en het convenant, geen bespreking meer.
Verdeling
19. Met het echtscheidingsconvenant wordt ook de daarin opgenomen en in de beschikking van 23 juli 2007 overeenkomstig het convenant vastgestelde verdeling vernietigd. De vrouw vordert dat het hof alsdan de verdeling vaststelt dan wel de wijze van verdeling gelast.
20. Het hof acht zich ten aanzien van de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap van partijen onvoldoende geïnformeerd om dienaangaande een eindbeslissing te kunnen geven. Het hof zal dan ook een comparitie van partijen gelasten. Partijen dienen zich bij akte uit te laten omtrent de omvang en samenstelling van de ontbonden huwelijksgemeenschap per de peildatum 6 september 2007 en daarvan per boedelbestanddeel bescheiden over te leggen. Zij dienen derhalve een onderbouwde boedelbeschrijving over te leggen. Daarnaast dienen zij een verdelingsvoorstel over te leggen. Partijen dienen hierin te betrekken de door de vrouw gestelde inhoud van de kluis (contant geld en muntenverzameling) en de door de man gestelde sieraden die de vrouw van haar tante zou hebben geërfd, alsmede haar zonnebrillenverzameling. Partijen dienen zich voorts uit te laten over de waardes van de verschillende boedelbestanddelen. Ieder van partijen kan hiertoe het digitaal door de rechtspraak beschikbaar gestelde ‘webformulier verdelen en verrekenen’ gebruiken en indienen.
21. Het hof zal iedere verdere beslissing omtrent de verdeling aanhouden. Dit geldt ook voor de hierna te bespreken vordering van de man ter zake de rentetermijnen van de kredietovereenkomsten bij de Postbank N.V.
Gebruiksvergoeding
22. Ten aanzien van de gevorderde gebruiksvergoeding met betrekking tot de voormalige echtelijke woning overweegt het hof dat de vordering van de vrouw zijn grondslag vindt in artikel 3:169 BW. Op grond van artikel 3:189 lid 1 BW geldt deze bepaling pas vanaf het moment dat de huwelijksgemeenschap is ontbonden, in casu op 6 september 2007. Het hof is van oordeel dat de vrouw vanaf die datum in beginsel een gebruiksvergoeding toekomt, nu alleen de man het gebruik heeft van de gemeenschappelijk woning.
23. De man heeft onweersproken gesteld dat hij de volledige hypothecaire- en eigenaarslasten voor zijn rekening neemt, terwijl de vrouw de helft daarvan dient te dragen. Het hof is met de man van oordeel dat de man daarmee feitelijk reeds een gebruiksvergoeding aan de vrouw voldoet ter grootte van de helft van de hypothecaire en eigenaarslasten, welke helft ongeveer overeenkomt met het door de vrouw gevorderde bedrag van € 400,-. Het hof acht het dan ook redelijk te bepalen dat de vrouw met ingang van 6 september 2007 een gebruiksvergoeding toekomt ter grootte van de helft van de hypothecaire en eigenaarslasten, welke vergoeding wordt verrekend met de helft van de hypothecaire en eigenaarslasten die de man voor de vrouw voldoet, totdat de woning zal zijn verkocht aan derden.
Verkoop voormalige echtelijke woning
24. Nu de voormalige echtelijke woning te koop staat en de man genoegzaam heeft onderbouwd dat de vraagprijs conform de wens van de vrouw inmiddels met € 40.000,- is gedaald, ziet het hof thans geen aanleiding de man onder verbeurte van een dwangsom te gelasten mee te werken aan de verkoop en levering van deze woning. Het hof ziet om diezelfde reden evenmin thans aanleiding te bepalen dat dit arrest in de plaats treedt van de door partijen op te maken akte tot verkoop en levering van de woning aan een derde.
Vergoeding rentetermijnen kredietovereenkomsten Postbank N.V.
25. De vrouw is het er niet mee eens dat zij aan de man dient te vergoeden de helft van de rentetermijnen ter zake de leningen bij de Postbank N.V. met de contractnummers [nummer twee]en [nummer een] (kredietovereenkomsten) vanaf 1 januari 2007 tot aan de dag dat deze leningen zijn afgelost.
26. De man is van mening dat de rechtbank terecht heeft beslist zoals zij heeft gedaan, nu de vrouw ondanks de afspraken tussen partijen nimmer heeft bijgedragen in de betaling van voormelde rente noch in de schulden die na haar vertrek uit de echtelijke woning aanwezig bleken te zijn.
27. Het hof overweegt dat de man om de eerder vermelde redenen geen beroep meer kan doen op de door de vrouw ondertekende verklaringen dan wel de bepalingen van het echtscheidingsconvenant. De voormelde leningen bij de Postbank zijn gemeenschapsschulden. Partijen zijn in beginsel beiden draagplichtig, ieder voor de helft, voor de schuld, inclusief de rentetermijnen, ten tijde van de ontbinding van de gemeenschap op 6 september 2007. Alleen onder zeer bijzondere omstandigheden kan van deze draagplicht bij helfte worden afgeweken. De stelling van de vrouw dat de man de leningen eerder had kunnen aflossen door voortvarender mee te werken aan de verkoop van de voormalige echtelijke woning - wat er van die stelling verder ook zij - is geen zodanig uitzonderlijke omstandigheid dat die tot een andere draagplicht van de gemeenschapsschulden leidt dan de draagplicht bij helfte.
Advocaatkosten
28. De vrouw is van mening dat zij niet voor een/derde gedeelte hoeft bij te dragen in de kosten van de advocaat van de man nu deze advocaat slechts de belangen van de man en niet die van de vrouw heeft gediend.
29. De man weerspreekt het door de vrouw gestelde. Volgens de man zijn de gevolgen van de echtscheiding uiteindelijk in overleg geregeld en is het daarom redelijk dat de vrouw een deel van de advocaatkosten draagt, zoals ook tussen partijen is overeengekomen in het convenant.
30. Het hof overweegt vooreerst dat de man om de reeds vermelde redenen geen beroep meer toekomt op de verklaringen dan wel het echtscheidingsconvenant. Deze zullen in hun geheel worden vernietigd, waardoor naar het oordeel van het hof de rechtsgrond aan alle daarin met het oog op de echtscheiding door partijen getroffen regelingen komt te ontvallen.
31. Voorts overweegt het hof als volgt. De man heeft in eerste aanleg een overzicht van de aan hem verzonden facturen van zijn advocaat overgelegd (productie 6 bij conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie). Hieruit leidt het hof af dat tot en met 25 juni 2007 door de man vier facturen zijn voldaan. Nu deze facturen zijn betaald vóór de peildatum, moet het ervoor worden gehouden dat deze zijn voldaan met gemeenschapsgelden. De man komt ter zake derhalve geen verhaal toe op de vrouw. De resterende factuur dateert van 10 september 2007, derhalve van na de peildatum. Betalingen door de man gedaan na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking worden niet als een gemeenschapsschuld gekwalificeerd. De vrouw heeft slechts een draagplicht met betrekking tot de schuld zoals die bestond ten tijde van de ontbinding van de gemeenschap. De factuur van 10 september 2007 komt derhalve geheel voor rekening van de man. Het bestreden vonnis moet in zoverre worden vernietigd.
Door de man gemaakte kosten ter zake de voormalige echtelijke woning
32. De man heeft bij memorie van antwoord zijn eis vermeerderd in die zin dat hij wenst dat de vrouw de helft van de door hem gemaakte onderhouds- en reparatiekosten ten behoeve van (de verkoop van) de voormalige echtelijke woning aan hem vergoed. De vrouw heeft zich tegen deze vermeerdering van eis op zich niet verzet, zodat het hof de gewijzigde eis in aanmerking neemt.
33. De vrouw heeft gemotiveerd betwist dat zij aan voormelde lasten zou moeten bijdragen.
34. Het hof stelt voorop dat ook de vrouw zich niet kan beroepen op de afspraken in het echtscheidingsconvenant, zoals zij in haar antwoordakte doet. Het hof overweegt voorts dat het beheer van de gemeenschappelijke woning in beginsel door partijen tezamen dient te geschieden. Slechts indien ingrijpen zo urgent is dat de vrouw niet meer geraadpleegd kan worden, is de man bevoegd zelfstandig beheersdaden ter zake de woning uit te voeren. Gesteld noch gebleken is dat van deze urgentie sprake was bij de door de man geïnitieerdeonderhouds-/reparatiewerkzaamheden. De stelling van de man dat de vrouw de helft van de hierdoor veroorzaakte kosten aan hem moet voldoen, faalt derhalve. Zijn vordering ter zake zal worden afgewezen.
35. Het hof gaat voorbij aan hetgeen de man stelt omtrent de kosten van de magnetron en de vaatwasser, de betalingen van de hypothecaire rente en de door hem gedane aflossingen op de hypothecaire lening nu de man hieraan geen concrete vorderingen heeft verbonden.
36. Dit alles leidt tot de volgende beslissing.
Beslissing
Het hof:
ter zake de verklaringen en het echtscheidingsconvenant
vernietigt het bestreden vonnis, voor zover daarin de vorderingen van de vrouw aangaande de verklaringen en het echtscheidingsconvenant zijn afgewezen en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
vernietigt de op [datum] oktober 2006 door de vrouw ondertekende verklaringen, alsmede het door haar op [datum] april 2007 ondertekende echtscheidingsconvenant zoals dit is opgenomen in de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 23 juli 2007;
ter zake de verdeling
alvorens verder te beslissen:
gelast een comparitie van partijen op 28 april 2015 te 10.00 uur waarop partijen en hun raadslieden zullen verschijnen, te houden in een van de zalen van het Paleis van Justitie aan de Prins Clauslaan 60 te ’s-Gravenhage;
benoemt uit zijn midden tot raadsheer-commissaris ten overstaan van wie de comparitie zal plaats hebben: mr. E.A. Mink en bij haar ontstentenis: mr. I. Obbink-Reijngoud;
bepaalt dat uitstel van deze comparitie eenmaal zal worden verleend, indien daarom, onder opgave van verhinderdata van beide partijen, binnen twee weken na dit arrest schriftelijk wordt verzocht;
bepaalt dat de vrouw een kopie van het volledige procesdossier inclusief producties, binnen twee weken na dit arrest naar de griffie handel van dit hof (Postbus 20302, 2500 EH Den Haag, P2-236) zal zenden;
bepaalt dat partijen de stukken zoals vermeld in overweging 20, zullen overleggen door deze uiterlijk twee weken vóór de comparitie aan de griffie handel en aan de wederpartij te zenden;
houdt iedere verdere beslissing ter zake de verdeling aan;
ter zake de gebruiksvergoeding
vernietigt het bestreden vonnis voor zover daarin de vordering van de vrouw aangaande een gebruiksvergoeding is afgewezen en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt de man met ingang van 6 september 2007 aan de vrouw te voldoen een gebruiksvergoeding ter grootte van de helft van de hypothecaire en eigenaarslasten, welke vergoeding wordt verrekend met de helft van de hypothecaire en eigenaarslasten die de man voor de vrouw voldoet, totdat de woning zal zijn verkocht aan derden;
ter zake de advocaatkosten
vernietigt het bestreden vonnis voor zover daarin de reconventionele vordering van de man inzake de advocaatkosten is toegewezen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst alsnog af de vordering van de man de vrouw te veroordelen aan hem te vergoeden een bedrag van € 1.423,25 ter zake een/derde deel van de ten behoeve van de echtscheiding door de man gemaakte advocaatkosten;
ter zake de door de man gemaakte kosten ten behoeve van de voormalige echtelijke woning
wijst af de vordering van de man de vrouw te veroordelen om ter gelegenheid van de verkoop van de onroerende zaak van partijen aan de man de helft van de door hem gemaakte onderhouds- en reparatiekosten ten behoeve van de onroerende zaak te vergoeden;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Mink, Obbink-Reijngoud en Warnaar en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 maart 2015 in aanwezigheid van de griffier.