Rb. Zeeland-West-Brabant, 14-12-2023, nr. BRE 22/4060
ECLI:NL:RBZWB:2023:8726
- Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum
14-12-2023
- Zaaknummer
BRE 22/4060
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZWB:2023:8726, Uitspraak, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 14‑12‑2023; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
Belastingblad 2024/46 met annotatie van R.H. Kastelein
Uitspraak 14‑12‑2023
Inhoudsindicatie
Aanslagen afvalstoffenheffing, rioolheffing, zuiveringsheffing en watersysteemheffing zijn terecht opgelegd in verband met bewoning van belanghebbende in het tot mantelzorg verbouwde verblijf in de tuin van de woning van haar dochter en schoonzoon.
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/4060
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 december 2023 in de zaak tussen
[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Moerdijk, de heffingsambtenaar.
Inleiding
1. De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende voor het jaar 2022 aanslagen afvalstoffenheffing, rioolheffing, zuiveringsheffing en watersysteemheffing voor een eenpersoonshuishouden opgelegd.
1.1.
Het bezwaar van belanghebbende tegen die aanslagen heeft de heffingsambtenaar ongegrond verklaard en daarbij de opgelegde aanslagen gehandhaafd.
1.2.
Tegen die beslissing heeft belanghebbende beroep ingesteld.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 24 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en namens de heffingsambtenaar [naam] .
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt in deze zaak of aan belanghebbende terecht aanslagen afvalstoffenheffing, rioolheffing, zuiveringsheffing en watersysteemheffing zijn opgelegd, in verband met haar bewoning in het tot mantelzorg verbouwde verblijf in de tuin van de woning van haar dochter en schoonzoon.
2.1.
De rechtbank komt tot het oordeel dat de heffingsambtenaar de aanslagen terecht aan belanghebbende heeft opgelegd in verband met haar bewoning van de mantelzorgwoning.
2.2.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
3. Belanghebbende woont in het jaar 2022 in een mantelzorgwoning die is gelegen in de tuin van de woning [adres 1] te [plaats] .
3.1.
De mantelzorgwoning deed bij een vorige eigenaar dienst als praktijkruimte. In die ruimte is toen een wateraansluiting en riolering aangelegd, en een keukenblok geplaatst. Vervolgens heeft belanghebbende, toen zij eigenaar was van de woning [adres 1] , de ruimte gebruikt als schuur/garage. Nadat zij de woning [adres 1] met perceel aan haar dochter en schoonzoon had verkocht, hebben zij voor belanghebbende de ruimte verbouwd tot mantelzorgwoning. Van de gemeente heeft de mantelzorgwoning het tijdelijke adres [adres 2] gekregen.
3.2.
De mantelzorgwoning is zelfstandig bewoonbaar. Deze heeft een eigen ingang, verwarming, keuken en sanitaire voorzieningen. De voorzieningen waren al voordat de ruimte werd gebruikt als mantelzorgwoning aanwezig.
3.3.
De heffingsambtenaar heeft belanghebbende voor het belastingjaar 2022 in verband met haar bewoning van de mantelzorgwoning aangeslagen als eenpersoonshuishouden op het adres [adres 2] voor de volgende gemeentelijke belastingen:
- -
Aanslag afvalstoffenheffing van € 255,11;
- -
Aanslag rioolheffing gebruiker woning van € 201,10;
- -
Aanslag zuiveringsheffing woonruimten van € 62,85; en
- -
Aanslag watersysteemheffing ingezetene van € 66,54.
Motivering
4. De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar terecht de onder 3.3. genoemde aanslagen aan belanghebbende heeft opgelegd.
4.1.
Belanghebbende is van mening dat de aanslagen moeten worden vernietigd, omdat de mantelzorgwoning onderdeel is gebleven van de woning [adres 1] . Met haar bewoning van de mantelzorgwoning zijn er namelijk geen extra voorzieningen bijgekomen. Zo maakt belanghebbende samen met haar dochter en schoonzoon gebruik van één oprit, waar onder reeds de riolering en alle andere nutsvoorzieningen al lagen. Er zijn geen rioleringsbuizen of andere leidingen bij gekomen. Ook heeft belanghebbende geen eigen afvalbakken, maar maakt zij samen met haar dochter en schoonzoon gebruik van de afvalbakken van [adres 1] . Verder maken zij ook samen gebruik van dezelfde brievenbus, looppoort en tuin. Belanghebbende vindt haar situatie vergelijkbaar met inwoning. Uitsluitend het aantal bewoners van het huishouden is uitgebreid. Net als bij inwoning dienen de bewoners geen zelfstandige aanslagen te krijgen, maar slechts één aanslag voor een meerpersoonshuishouden, aldus belanghebbende.
4.2.
De heffingsambtenaar heeft de gronden van belanghebbende gemotiveerd betwist. Hij blijft bij zijn standpunt dat de aanslagen terecht aan belanghebbende zijn opgelegd.
Afvalstoffenheffing
4.3.
In artikel 4 van de Verordening op de heffing en de invordering van afvalstoffen en reinigingsrechten 2022 van de gemeente Moerdijk (hierna: de Verordening afvalstoffenheffing) is bepaald:
“de belasting wordt geheven van degene die in de gemeente naar de omstandigheden beoordeeld al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruik maakt van een perceel ten aanzien waarvan ingevolge de artikel 10.21 en 10.22 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt.”
4.4.
Het belastbare feit voor de afvalstoffenheffing is op grond van de Verordening afvalstoffenheffing het gebruikmaken van een perceel ten aanzien waarvan de inzamelplicht geldt. Een perceel kan worden omschreven als een woning met een zekere mate van zelfstandigheid of een ander door een particuliere huishouding of deel daarvan gebruikt verblijf, waar geregeld huishoudelijke afvalstoffen kunnen ontstaan en ten aanzien waarvan de gemeente voldoet aan haar inzamelplicht.
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat de mantelzorgwoning moet worden aangemerkt als een dergelijk perceel. De mantelzorgwoning is namelijk zelfstandig bewoonbaar, en beschikt over een eigen keuken en sanitaire voorzieningen, zodat daar ook logischerwijs geregeld huishoudelijke afvalstoffen kunnen ontstaan. Ook heeft de gemeente, naar het oordeel van de rechtbank, voldaan aan haar inzamelplicht voor de mantelzorgwoning. Weliswaar heeft de gemeente aan belanghebbende geen eigen kliko’s en een pasje voor de gemeentewerf verstrekt, maar belanghebbende heeft hier ook niet om verzocht. Dat belanghebbende er voor heeft gekozen haar afvalstoffen samen met haar dochter en schoonzoon aan te bieden, kan daarom in dit geval niet tot het oordeel leiden dat de gemeente niet aan haar inzamelplicht heeft voldaan.
4.6.
De rechtbank komt daarom tot het oordeel dat de heffingsambtenaar terecht een aanslag afvalstoffenheffing aan belanghebbende voor het gebruik van de mantelzorgwoning heeft opgelegd.
Rioolheffing
4.7.
Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Verordening op de heffing en invordering van rioolheffing 2022 van de gemeente Moerdijk (hierna: de Verordening rioolheffing) wordt rioolheffing geheven van de gebruiker van een perceel van waaruit water direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd. Als gebruiker wordt aangemerkt degene die naar de omstandigheden beoordeeld een perceel al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt of persoonlijk recht, gebruikt. Een perceel wordt in artikel 1 van de Verordening rioolheffing omschreven als een roerende of onroerende zaak of een zelfstandig gedeelte daarvan. Artikel 4 van de Verordening rioolheffing bepaalt verder dat van een zelfstandig gedeelte sprake is als dat gedeelte blijkens indeling bestemd is om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt. Alsdan wordt belasting geheven ter zake van dat zelfstandige gedeelte.
4.8.
Niet in geschil is dat belanghebbende gebruiker is van de mantelzorgwoning. Die mantelzorgwoning moet, naar het oordeel van de rechtbank, worden aangemerkt als (zelfstandig gedeelte van) een onroerende zaak. De mantelzorgwoning is blijkens haar indeling en faciliteiten namelijk bestemd om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt. Van een situatie gelijk aan inwoning is daarom geen sprake. Daaraan doet niet af dat de ruimte door de gemeente maar tijdelijk als woning is aangemerkt.
De onroerende zaak is verder niet direct (via een eigen aansluiting) maar wel indirect (via de aansluiting van [adres 1] ) aangesloten op de gemeentelijke riolering. Het belastbare feit als omschreven in artikel 3, eerste lid, van de Verordening heeft zich daarom voorgedaan. Dat de riolering niet door belanghebbende of haar dochter en schoonzoon is aangelegd, maar al eerder aanwezig was, leidt niet tot een ander oordeel. Anders dan eerst, wordt de riolering in verband met de bewoning van belanghebbende, hoewel van tijdelijke aard, nu dagelijks gebruikt. De heffingsambtenaar heeft daarom terecht een aanslag rioolheffing aan belanghebbende als gebruiker van de mantelzorgwoning opgelegd.
Zuiveringsheffing
4.9.
Op grond van de door de waterschap Brabantse Delta vastgestelde Verordening zuiveringsheffing voor het jaar 2022 (hierna: de Verordening zuiveringsheffing) wordt ter bestrijding van kosten die zijn verbonden aan de behartiging van de taak inzake het zuiveren van afvalwater, onder meer zuiveringsheffing geheven ter zake van het direct of indirect afvoeren van afvalwater vanuit een woonruimte. Voor de zuiveringsheffing wordt in dat geval betrokken degene die het gebruik heeft van die ruimte. Blijkens de definities van de Verordening wordt onder woonruimte verstaan “een ruimte die blijkens zijn inrichting bestemd is om als een afzonderlijk geheel te voorzien in woongelegenheid en waarvan de delen blijkens de inrichting van die ruimte niet bestemd zijn afzonderlijk in gebruik te worden gegeven.”
4.10.
De rechtbank overweegt dat belanghebbende een mantelzorgwoning bewoont die naar de criteria van de Verordening zuiveringsheffing voldoet aan de definitie van “woonruimte”. De mantelzorgwoning beschikt namelijk over alle faciliteiten die woongelegenheid mogelijk maken. Dat maakt ook dat de vergelijking van belanghebbende met inwoning niet opgaat. Daarnaast wordt ook aan het criterium voldaan dat het afvalwater direct dan wel indirect wordt afgevoerd vanuit die woonruimte. Belanghebbende heeft namelijk verklaard dat de afvoer van het afvalwater van de mantelzorgwoning indirect via [adres 1] plaatsvindt. Dat die voorzieningen ook reeds aanwezig waren voordat de ruimte dienst deed als mantelzorgwoning, en er toen geen zelfstandige aanslag zuiveringsheffing voor de ruimte door de heffingsambtenaar is opgelegd, maakt dat niet anders. De ruimte werd toen immers niet dagelijks bewoond.
Watersysteemheffing
4.11.
Blijkens artikel 2, tweede lid, van de Verordening watersysteemheffing waterschap Brabantse Delta 2022 (hierna: de Verordening watersysteemheffing) wordt watersysteemheffing geheven van ingezetenen. Als ingezetene wordt op grond van artikel 1 van de Verordening watersysteemheffing aangemerkt degene die blijkens de basisregistratie personen bij het begin van het kalenderjaar woonplaats heeft in het gebied van het waterschap en die daar aldaar gebruik heeft van een woonruimte, met dien verstande dat gebruik van woonruimte door de leden van een gezamenlijke huishouding wordt aangemerkt als gebruik door een door de heffingsambtenaar aan te wijzen lid van dat huishouden. Onder woonruimte wordt verstaan een ruimte die blijkens zijn inrichting bestemd is om als een afzonderlijk geheel te voorzien in woongelegenheid en waarvan de delen blijkens de inrichting van die ruimte niet bestemd zijn afzonderlijk in gebruik te worden gegeven.
4.12.
De mantelzorgwoning kwalificeert naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de in mantelzorgwoning aanwezige faciliteiten, ook voor de watersysteemheffing als zelfstandige woonruimte. Omdat belanghebbende alleen in de mantelzorgwoning woont, is van een gezamenlijke huishouding met haar dochter en schoonzoon als bedoeld in de Verordening geen sprake. Een situatie gelijk aan inwoning doet zich daarom ook niet voor. Dat betekent dat belanghebbende ook terecht is aangemerkt als belastingplichtige voor de watersysteemheffing.
Tot slot
4.13.
Hoewel de rechtbank sympathie heeft voor de situatie van belanghebbende en haar dochter en schoonzoon, ziet de rechtbank geen ruimte om voor deze situatie af te wijken van de bepalingen uit de Gemeentewet en de daarop gebaseerde verordeningen.
4.14.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de heffingsambtenaar terecht de aanslagen afvalstoffenheffing, rioolheffing, zuiveringsheffing en watersysteemheffing aan belanghebbende voor een eenpersoonshuishouden heeft opgelegd. Belanghebbende heeft de hoogte van de betreffende aanslagen niet bestreden. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat de aanslagen terecht en niet tot te hoge bedragen aan belanghebbende zijn opgelegd.
Conclusie en gevolgen
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de aanslagen afvalstoffenheffing, rioolheffing, zuiveringsheffing en watersysteemheffing niet worden vernietigd of verminderd. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A.C. Deeleman, griffier, op 14 december 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier | rechter |
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.