Rb. Noord-Nederland, 27-11-2015, nr. 145043
ECLI:NL:RBNNE:2015:6292
- Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
- Datum
27-11-2015
- Zaaknummer
145043
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNNE:2015:6292, Uitspraak, Rechtbank Noord-Nederland, 27‑11‑2015; (Eerste aanleg - enkelvoudig, Op tegenspraak)
- Vindplaatsen
Uitspraak 27‑11‑2015
Inhoudsindicatie
Verleningsbeslissing afgegeven door college van burgemeester en wethouders van een gemeente waar de jeugdige niet zijn woonplaats heeft. De kinderrechter gaat hier in het belang van de minderjarige aan voorbij en verleent een machtiging tot uithuisplaatsing.
Partij(en)
beschikking
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaakgegevens : C/17/145043 / FJ RK 15-1080
datum uitspraak: 27 november 2015
beschikking ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing
in de zaak van
Raad van de Kinderbescherming, hierna te noemen de Raad,
gevestigd te Leeuwarden.
betreffende
[naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam] , hierna te noemen de moeder,
wonende op een voor de kinderrechter bekend adres,
[naam] , hierna te noemen de vader,
wonende te [woonplaats] .
Het procesverloop
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 30 oktober 2015, ingekomen bij de griffie op 2 november 2015.
Op 20 november 2015 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door mr. B.P.M. Canoy,- de vader,- namens de Raad mevrouw L. Jager.
De feitenHet ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder.
[minderjarige] verblijft bij de vader.
De positie van de vader
De kinderrechter overweegt dat de vader weliswaar geen gezag heeft, maar wel [minderjarige] verzorgt en opvoedt als behorende tot zijn gezin. Gelet hierop is de kinderrechter van oordeel dat de vader belanghebbende is bij de verzoeken.
Het verzoek
De Raad verzoek de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van twaalf maanden. Tevens verzoekt de Raad de uithuisplaatsing van [minderjarige] voor de duur van twaalf maanden bij de ouder zonder gezag, namelijk de vader. [minderjarige] is gediagnosticeerd met ADHD en heeft een beneden gemiddelde intelligentie. [minderjarige] heeft om deze reden meer dan gemiddeld behoefte aan structuur, stabiliteit en regelmaat. Moeder heeft [minderjarige] de afgelopen jaren onvoldoende stabiliteit geboden. Het leven van moeder kenmerkt zich door instabiliteit, wisselende relaties, verhuizingen, conflicten met haar omgeving en alcohol- en drugsgebruik.
Moeder verblijft, vanwege de verdenking van het plegen van zware mishandeling en poging tot doodslag, in voorarrest. Sinds 13 augustus 2015 verblijft [minderjarige] daarom bij zijn vader. De Raad is van mening dat de huidige opvoedingssituatie van [minderjarige] bij de vader thuis aan [minderjarige] voldoende veiligheid, stabiliteit en rust biedt. Het is onduidelijk hoe lang de moeder nog gedetineerd zal blijven. Wanneer moeder in vrijheid gesteld wordt, bestaat er het risico dat de moeder [minderjarige] bij vader ophaalt. De Raad is van mening dat, gezien het feit dat moeder niet in staat is gebleken om langdurig voor een stabiele opvoedingssituatie te zorgen, een terugplaatsing van [minderjarige] , wanneer moeder in vrijheid wordt gesteld, niet wenselijk is.
Het standpunt van belanghebbenden
Door en namens de moeder is ter zitting aangevoerd dat moeder op dit moment instemt met een uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader, nu zij vanwege haar hechtenis niet voor hem kan zorgen. Moeder brengt naar voren dat dit de enige reden is dat zij niet voor [minderjarige] kan zorgen. Uit het raadsrapport blijkt namelijk dat in maart 2015 de ondertoezichtstelling is beëindigd. Daarvoor waren er wel problemen, maar vanaf genoemde datum was er geen reden meer voor een ondertoezichtstelling. De detentie van de moeder is op dit moment dan ook de enige reden voor de uithuisplaatsing van [minderjarige] . Aangezien de ondertoezichtstelling samenhangt met de uithuisplaatsing, is de moeder is van mening dat de verzoeken dienen te worden toegewezen voor de duur van drie maanden. Er is namelijk een gerede kans dat de moeder binnen drie maanden geschorst is uit de voorlopige hechtenis.
De vader heeft ter zitting aangevoerd dat hij een verzoek tot gezamenlijk gezag heeft ingediend bij de rechtbank. De vader geeft aan dat [minderjarige] liever bij vader blijft wonen.
De beoordeling
Ten aanzien van de ondertoezichtstelling De kinderrechter is van oordeel dat [minderjarige] als gevolg van de door de Raad geschetste omstandigheden ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. [minderjarige] heeft de afgelopen periode veel onrust en onduidelijk ervaren als gevolg van de plotselinge detentie van de moeder. De moeder ziet de gevolgen van haar detentie voor [minderjarige] onvoldoende in. Zij is van mening dat zij, weliswaar met een opbouw, na haar detentie de zorg voor [minderjarige] weer op zich kan nemen. Naar het oordeel van de kinderrechter heeft zij daarmee onvoldoende oog voor de gevolgen van deze ingrijpende gebeurtenis voor [minderjarige] . Dit heeft zijn leven van de een op de andere dag compleet veranderd. Daarbij komt dat [minderjarige] in zijn leven door de moeder is bloot gesteld aan veel instabiliteit, onrust en onveiligheid. Weliswaar is in maart 2015 de ondertoezichtstelling geëindigd omdat moeder voldoende vrijwillige hulp accepteerde, maar dit verandert niets aan de onrust die [minderjarige] in zijn leven heeft gekend. Ook kan hieruit niet geconcludeerd worden dat er geen zorgen meer waren in de thuissituatie. Vrijwillige hulpverlening was immers nog nodig. Bij de rust en de stabiliteit die er volgens de moeder vanaf maart 2015 is, heeft de Raad naar het oordeel van de kinderrechter ook terecht de nodige kanttekeningen geplaatst. Er heeft zich in augustus (opnieuw) een geweldsincident voorgedaan, waarbij sprake was van alcohol- en drugsgebruik door de moeder. De kinderrechter volgt de moeder dan ook niet in haar stelling dat de detentie van de moeder de enige bedreiging is in de ontwikkeling van [minderjarige] aan haar kant.
Op dit moment zijn de bedreigingen in de ontwikkeling van [minderjarige] waaraan in ieder geval gewerkt moet worden:
- de moeder kan door haar voorlopige hechtenis niet voor [minderjarige] zorgen;
- moeder lijkt onvoldoende in staat om [minderjarige] een veilige en stabiele opvoedingssituatie te bieden;
- [minderjarige] is geconfronteerd met veel onrust, onveiligheid, instabiliteit en huiselijk geweld in de thuissituatie bij de moeder;- [minderjarige] is in het verleden gediagnosticeerd met ADHD en heeft een beneden gemiddelde intelligentie;
- de vader staat plots alleen voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] .
De kinderrechter zal daarom [minderjarige] onder toezicht stellen voor de duur van 12 maanden, nu de kinderrechter niet de verwachting heeft dat bovengenoemde ontwikkelingsbedreigingen binnen een kortere termijn zijn weg te nemen.
Ten aanzien van de uithuisplaatsing
De kinderrechter is van oordeel dat de uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en de opvoeding, zoals genoemd in artikel 1:265b BW. De moeder kan door haar detentie thans niet voor hem zorgen. Ook zijn er veel zorgen over de stabiliteit en veiligheid die zij [minderjarige] in de thuissituatie kan bieden. Naar het oordeel van de kinderrechter is het in het belang van [minderjarige] dat zijn verblijf bij de vader op dit moment gecontinueerd wordt. De kinderrechter acht het van belang dat er gedurende de ondertoezichtstelling meer duidelijkheid komt over het perspectief van [minderjarige] . Daarbij zal gekeken moeten worden naar de mogelijkheden van de moeder om [minderjarige] op te voeden en of het in het belang van [minderjarige] is dat hij wederom geconfronteerd wordt met een wisseling van zijn opvoedingssituatie indien de moeder in staat is voor hem te zorgen.
De kinderrechter overweegt dat op grond van artikel 1:265b, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) de Raad bij het verzoek het besluit van het van het college van burgemeester en wethouders, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de Jeugdwet over dient te leggen. De Raad heeft een verleningsbeslissing overgelegd d.d. 27 oktober 2015, afkomstig van de gemeente [naam gemeente] . Nog daargelaten dat de beslissing is ondertekend door de gemeente en niet door of namens het college van burgemeester en wethouders, zoals de Jeugdwet bepaalt, leidt de kinderrechter uit voornoemd artikel van de Jeugdwet af dat het college van de gemeente waarin de jeugdige zijn woonplaats heeft, bevoegd is om voorzieningen te treffen op het gebied van Jeugdhulp. Artikel 1.1. van de Jeugdwet bepaalt dat met woonplaats wordt bedoeld de woonplaats als bedoeld in titel 3 van Boek 1 van het BW. Uit artikel 1:12 BW volgt dat de minderjarige de woonplaats volgt van hem die het gezag over hem uitoefent, in dit geval de moeder, wiens woonplaats te [woonplaats moeder] is. Van het college van deze gemeente ontbreekt een verleningsbeslissing. Nu de kinderrechter van oordeel is dat het in het belang van [minderjarige] is dat de machtiging wordt verleend, zal de kinderrechter hieraan voorbij gaan. Daarbij laat de kinderrechter nog in het midden of een verblijf bij de andere ouder een voorziening is op het gebied van jeugdhulp is als bedoeld in artikel 2.3 van de Jeugdwet.
De kinderrechter ziet gelet op voorgaande aanleiding om het verzoek toe te wijzen voor de duur van zes maanden, zodat het perspectief van [minderjarige] nader bekeken kan worden, en de beslissing op het verzoek voor het overige aan te houden.
De beslissing
De kinderrechter:
stelt [minderjarige] onder toezicht van Regiecentrum Bescherming en Veiligheid gevestigd te Leeuwarden, met ingang van 27 november 2015 tot 27 november 2016;
verleent de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de ouder zonder gezag (de vader), met ingang van 27 november 2015 tot 27 mei 2016;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt de beslissing voor het overige aan tot de zitting met gesloten deuren van
vrijdag 13 mei 2016 om 09:00 uur;
draagt het Regiecentrum op om uiterlijk twee weken voor deze zitting schriftelijk te rapporteren omtrent de stand van zaken.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Jukema-Teertstra, kinderrechter, in tegenwoordigheid van S.W. Tijms als griffier en in het openbaar uitgesproken op 27 november 2015. | ||
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld: - door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak, - door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden. Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshofArnhem-Leeuwarden | ||