Rb. Rotterdam, 13-12-2012, nr. 10/730076-12, nr. 10/732233-12
ECLI:NL:RBROT:2024:6516
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
13-12-2012
- Zaaknummer
10/730076-12
10/732233-12
- LJN
BY6119
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2024:6516, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 20‑06‑2024; (Eerste aanleg - meervoudig)
ECLI:NL:RBROT:2012:BY6119, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 13‑12‑2012; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
- Vindplaatsen
Uitspraak 20‑06‑2024
Inhoudsindicatie
Toewijzing vordering gedeeltelijke herroeping van de VI, gelast dat gedeelte van vrijheidsstraf dat niet ten uitvoer is gelegd te weten 120 dagen moet worden ondergaan. Veroordeelde is vanwege ongewenst gedrag niet meer welkom in kliniek waardoor niet meer aan bijzondere voorwaarde kan worden voldaan. De rechtbank is van oordeel dat het belang van het vaststellen van een diagnose thans nog steeds aan de orde is. Om die reden komt zij tot de conclusie dat binnen een periode van maximaal 120 dagen onderzoek moet worden gedaan naar de veroordeelde en dat de MRI-scan dient plaats te vinden.
Rechtbank ROtterdam
Team straf 2
VI-zaaknummer: 99/000105-22
Parketnummer: 10/730076-12
Datum uitspraak: 20 juni 2024
Beslissing van de meervoudige kamer voor strafzaken van de rechtbank Rotterdam in de zaak tegen de veroordeelde:
[veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
gedetineerd in [detentieadres],
raadsman mr. J.C. Spigt, advocaat te Capelle aan den IJssel.
Opgelegde straf
Bij onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Rotterdam van 13 december 2012, is aan de veroordeelde een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 18 jaren, met aftrek van voorarrest.
Vordering van 24 januari 2024
De veroordeelde is eerder in aanmerking gekomen voor voorwaardelijke invrijheidstelling op 8 maart 2024. Op 24 januari 2024 heeft het openbaar ministerie toen echter een vordering ingediend tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde voor de duur van 120 dagen.
Op 15 februari 2024 heeft de rechtbank deze vordering toegewezen en bepaald dat de voorwaardelijke invrijheidstelling werd uitgesteld met een termijn van 120 dagen, of zoveel dagen minder dan dat de veroordeelde eerder geplaatst kan worden in een passende klinische zorginstelling.
Op 8 maart 2024 is de veroordeelde feitelijk in vrijheid gesteld.
De proeftijd is op laatstgenoemde datum ingegaan en bedraagt 2190 dagen.
Als bijzondere voorwaarden zijn onder meer gesteld: een meldplicht bij de reclassering, alcohol- en drugsverbod, opname in een zorginstelling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, contactverbod, locatieverbod en andere voorwaarden het gedrag betreffende.
Vordering schorsing voorwaardelijke invrijheidstelling van 31 mei 2024
De officier van justitie heeft op 31 mei 2024 gevorderd dat de rechter-commissaris de schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling zal bevelen.
De rechter-commissaris heeft op 31 mei 2024 de schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling bevolen, wegens overtreding van de bijzondere voorwaarde.
Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling van 31 mei 2024
Op 31 mei 2024 heeft het openbaar ministerie een vordering ingediend tot gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde voor de duur van 365 dagen, wegens het onvoldoende meewerken aan een klinische behandelverplichting.
Bij de vordering is overgelegd het rapport van 30 mei 2024 van Reclassering Nederland (hierna: de reclassering).
Onderzoek van de zaak
Het onderzoek van de zaak heeft plaatsgevonden op de openbare terechtzitting van 20 juni 2024.
De officier van justitie mr. K.W. van Damme en de veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.C. Spigt, zijn gehoord.
Voorts is de deskundige [naam], als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland, gehoord.
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de vordering tot gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Het is in de kliniek De Woenselse Poort misgegaan en het rapport van de reclassering is helder. Er moeten stappen gezet worden om de veroordeelde op de goede plek te krijgen. Binnen de periode van 365 dagen kan er nieuw onderzoek plaatsvinden en nieuwe voorwaarden worden opgesteld.
De veroordeelde en de raadsman hebben verzocht de vordering primair af te wijzen. Daartoe is aangevoerd dat de veroordeelde de bijzondere voorwaarden niet heeft overtreden. De veroordeelde heeft zijn best gedaan en meegewerkt aan alle voorwaarden. In de twaalf jaren dat de veroordeelde gedetineerd zit, is niets gebeurd wat er op zou wijzen dat het personeel of de medegedetineerden gevaar zouden lopen. De veroordeelde heeft zes jaar geleden een hersenbloeding gehad, ook na die periode heeft zich geen incident voorgedaan. Er had op zijn minst een waarschuwingsgesprek of een stopgesprek moeten plaatsvinden alvorens de behandeling te stoppen. Men had ook de voorwaarden kunnen wijzigen. De MRI-scan die op 10 juni jl. zou plaats moeten vinden, is om onbekende redenen ook niet doorgegaan. Men dient voortvarend te werk te gaan. Verwezen wordt naar een uitspraak van 19 september 2022 van de rechtbank Limburg met ECLI-nr. ECLI:NL:RBLIM:2022:7086.
Subsidiair is verzocht de gevorderde periode van 365 dagen in te korten en op maximaal 30 dagen te stellen.
De deskundige [naam] heeft op de terechtzitting het rapport van de reclassering toegelicht en daarbij in aanvulling op het rapport verklaard dat in de periode voorafgaand aan de opname in de kliniek er niets is gedaan ten aanzien van een diagnose. Tijdens het verblijf van de veroordeelde in de kliniek bleek uit observaties dat hij kampte met forse cognitieve problemen. Men voelde zich door de uitlatingen van de veroordeelde niet meer veilig op de afdeling. Als gevolg daarvan is besloten om de behandeling – zonder een waarschuwingsgesprek – te beëindigen. Op 10 juni jl. zou er een MRI-scan plaatsvinden om een diagnose te stellen. Echter bleek dit een intake te zijn, die achteraf niet is doorgegaan.
Beoordeling
Uit de ter zitting gegeven toelichting van de deskundige is gebleken dat er na de incidenten geen waarschuwingsgesprek heeft plaatsgevonden met de veroordeelde. De rechtbank is van oordeel dat dit gesprek op zijn minst in beginsel had moeten plaatsvinden, alvorens de klinische behandeling te beëindigen. Gebleken is dat de veroordeelde vanwege ongewenst gedrag niet meer welkom is bij de kliniek waardoor niet meer aan de bijzondere voorwaarde kan worden voldaan.
De rechtbank is – gelet op het rapport van de reclassering en het verhandelde ter zitting – van oordeel dat het belang van het vaststellen van een diagnose thans nog steeds aan de orde is. Om die reden komt zij tot de conclusie dat binnen een periode van maximaal 120 dagen onderzoek moet worden gedaan naar de veroordeelde en dat de MRI-scan die geen doorgang heeft gevonden, alsnog binnen die periode dient plaats te vinden. Met de uitslag van de MRI kan een diagnose worden gesteld en van daaruit dient gekeken te worden naar een passend vervolgtraject voor de veroordeelde, zodat hij verantwoord kan terugkeren in de maatschappij.
Daarom zal de rechtbank de vordering van de officier van justitie tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toewijzen en gelasten dat het gedeelte van de
vrijheidsstraf dat niet ten uitvoer is gelegd, alsnog gedeeltelijk, te weten 120 dagen, moet worden ondergaan.
BeslissingDe rechtbank:
wijst toe de vordering tot gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling;
gelast dat van het gedeelte van de vrijheidsstraf dat niet ten uitvoer is gelegd, alsnog een gedeelte, groot 120 dagen, moet worden ondergaan.
Deze beslissing is genomen door:
mr. A.M.H. Geerars, voorzitter,
en mrs. S. van Driel en S. Woudman-Bijl, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Dere, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 juni 2024.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.
Uitspraak 13‑12‑2012
Inhoudsindicatie
Op klaarlichte dag dood schieten van echtgenote, die echtscheidingsprocedure heeft gestart. Voorbedachten rade blijkt uit feiten en omstandigheden voorafgaand aan de schietpartij.
Partij(en)
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector strafrecht
Parketnummers: 10/730076-12 en 10/732233-12
Datum uitspraak: 13 december 2012
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres [adres] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haaglanden te ’s-Gravenhage,
raadsman mr. J.C. Spigt, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2012.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Boender heeft gerekwireerd tot:
- -
bewezenverklaring van het onder parketnummer 10/730076-12, onder 1 impliciet primair en 2 ten laste gelegde en bewezenverklaring van het onder parketnummer 10/732233-12, onder 1 en 2 ten laste gelegde;
- -
veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 jaren met aftrek van voorarrest.
BEWEZENVERKLARING
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
Parketnummer 10/730076-12:
- 1.
hij op 11 maart 2012 te Rotterdam, opzettelijk en met voorbedachten rade, een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen één kogel afgevuurd in het hoofd van die [naam slachtoffer], tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden;
- 2.
hij op of omstreeks 11 maart 2012 te Rotterdam, een wapen als bedoeld in artikel 2, lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet Wapens en Munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3 van die wet in de vorm van een pistool van het merk Fabrique National (FN), model High Power (GP1935), kaliber 9 mm Parabellum, met bijbehorende munitie voorhanden heeft gehad;
Parketnummer 10/732233-12:
- 1.
hij op 11 maart 2012 te Rotterdam, [naam slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een vuurwapen op die [naam slachtoffer] gericht;
- 2.
hij op 11 maart 2012 te Rotterdam [naam slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een vuurwapen op die [naam slachtoffer] gericht.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
BEWIJSMOTIVERING
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Bij dit vonnis is als bijlage II een overzicht gevoegd van de bewijsmiddelen, inhoudende de redengevende feiten en omstandigheden die tot het bewijs van het ten laste gelegde hebben bijgedragen.
BEWIJSOVERWEGINGEN
Ten aanzien van het onder parketnummer 10/730076-12, onder 1 ten laste gelegde feit.
Vast staat dat de verdachte op 11 maart 2012 zijn echtgenote, [naam slachtoffer], opzettelijk met een pistool een kogel door het hoofd heeft geschoten ten gevolge waarvan zij is overleden.
De vraag die moet worden beantwoord is of de verdachte dit met voorbedachten rade heeft gedaan. De verdachte heeft dit steeds ontkend, hij heeft verklaard dat hij nooit van plan is geweest zijn echtgenote dood te schieten. De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de uitlatingen van de verdachte voordat hij het huis van zijn ouders verliet, zoals zijn opmerking over zijn laatste maaltijd met zijn kinderen, maar ook zijn zoekgedrag op het internet, er op zou kunnen wijzen dat de verdachte voornemens was zichzelf van het leven te beroven. Opgekropte boosheid, jaloezie en paniek hebben ertoe geleid dat de verdachte in een plotseling opkomende gemoedsopwelling [naam slachtoffer] heeft dood geschoten. Er is geen sprake geweest van bedaard nadenken voorafgaand aan de uitvoering van het ten laste gelegde, zodat van voorbedachte raad geen sprake is en de verdachte dient dan ook te worden vrij gesproken van moord.
De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende.
Van voorbedachte raad is sprake indien de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op de betekenis en de gevolgen van het te nemen of genomen besluit en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. Op grond van de hierna te noemen feiten en omstandigheden is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat de verdachte het slachtoffer ter uitvoering van een door hem tevoren bedacht en doordacht plan heeft doodgeschoten.
Aanleiding ontmoeting
Uit het dossier blijkt dat de verdachte en het slachtoffer al sinds november 2011 niet meer samen leefden. Op 17 november 2011 heeft het slachtoffer aangifte van mishandeling door de verdachte gedaan. Zowel uit deze aangifte als uit de verklaring van de oudste dochter van de verdachte is gebleken dat de verdachte meerdere malen tegen zijn echtgenote heeft gezegd dat hij haar dood zou maken als ze zich van hem zou laten scheiden. Na deze aangifte is zij - mede op aanraden van de politie - met haar vier kinderen naar een “blijf van mijn lijf huis” gegaan. In eerste instantie hebben zij op een adres in Rotterdam verbleven, maar omdat de verdachte dit adres had achterhaald, zijn het slachtoffer en de kinderen naar een adres in Hilversum verhuisd. Het slachtoffer had inmiddels een echtscheidingsprocedure in gang gezet.
Uit het dossier en uit de verklaring van de verdachte ter terechtzitting blijkt dat de verdachte het slachtoffer onder druk heeft gezet om op 9 maart 2012 naar Rotterdam te komen en hem te ontmoeten, door te dreigen dat hij anders naar Hilversum zou komen. Om te voorkomen dat zij opnieuw met haar kinderen zou moeten verhuizen is zij voor de verdachte gezwicht.
Internetgeschiedenis
In de opgeslagen internetgeschiedenis van de Internet Explorer op de laptop van de verdachte is na onderzoek door de politie een groot aantal ingevoerde zoektermen aangetroffen, die op zijn minst genomen als opvallend kunnen worden omschreven, zeker gelet op hetgeen zich op 11 maart 2012 heeft afgespeeld. Het betreft zoektermen als:
• browning hi-power' gezocht op 10-3-2012 te 00.41.33 uur
• glock 26
• browning 9mm,
maar ook zoektermen zoals:
• straf bij moord op je vrouw' gezocht op 19-2-2012 te16:11:11 uur
• levenslange gevangenisstraf'
• vrouwenopvang het gooi' gezocht op 23-2-2012 om 04:54:39
De rechtbank stelt vast dat de zoekopdrachten zijn ingevoerd in de periode nadat het slachtoffer met de kinderen in november 2011 de gezamenlijke woning had verlaten. De zoekterm “browning hi-power” is de avond voordat het tenlastegelegde heeft plaatsvonden ingevoerd en betreft hetzelfde type wapen als dat waarmee de verdachte het slachtoffer heeft doodgeschoten.
Verder werd in de vrije disk ruimte na onderzoek een grote hoeveelheid verwijderde internetgeschiedenis van de gebruiker: "[naam gebruiker]" aangetroffen. Opvallend hierbij zijn zoektermen zoals:
• how+tt+make+silencer+for+baretta gezocht: 8-1-2012 te 2:25:05
• brauning gezocht: 2-1-2012 18:16:52
• Guns+of+Browning gezocht: 2-1-2012 17:46:03
• beretta+9mm gezocht: 23-12-2011 3:06:58
• pistol+ladykiller gezocht: 23-12-2011 3:31:35
maar ook zoektermen zoals:
• `turks+man+dood+zijn+vrouw gezocht: 3-1-2012 1:38:04
Ook deze zoekopdrachten liggen alle in bovengenoemde periode.
Naar eigen zeggen zou de verdachte gefascineerd zijn door vuurwapens en om die reden deze zoektermen hebben gebruikt. De overige zoektermen zouden mogelijk door een virus in zijn computer terecht zijn gekomen. De rechtbank acht deze verklaring van de verdachte niet geloofwaardig. Geen van de getuigen, familieleden van de verdachte die allen nauw bij hem betrokken waren en met hem samenleefden (ouders, broers en de oudste dochter van de verdachte), heeft verklaard over een fascinatie van de verdachte voor vuurwapens. De verklaring dat de overige zoektermen zoals “Turks+man+dood+zijn+vrouw” en “straf bij moord op je vrouw” door een virus op de computer terecht zijn gekomen, wordt door de rechtbank als volstrekt ongeloofwaardig verworpen.
Afspraak verdachte en het slachtoffer op 11 maart 2012
Uit de verklaring van de vader, de oudste dochter van de verdachte en de vriendin bij wie zij het weekend had doorgebracht, blijkt dat was afgesproken dat de verdachte het slachtoffer op 11 maart 2012 samen met de kinderen, in ieder geval samen met de oudste dochter, zou komen ophalen en hen vervolgens naar het station zou brengen. In weerwil van deze afspraak is de verdachte alleen naar het slachtoffer toe gegaan.
Voordat hij vertrok was de verdachte met de kinderen in de woning van zijn ouders. De oudste dochter verklaart hierover dat de verdachte voordat hij wegging aan haar vroeg "Weet je zeker dat je moeder niet meer terug zal komen. Weet je zeker dat jullie niet meer terug komen." Ook volgens de verklaring van de vader van de verdachte bleef hij erop aandringen dat ze bij hem terug zouden komen. De oudste dochter verklaart tevens dat de verdachte naar zijn andere dochter had geschreeuwd: "[naam dochter], dit is mijn laatste maaltijd met jullie!" en "Dit is de laatste keer dat ik met jullie eet" en "Weet dat opa en oma voor jullie zullen zorgen, laat hen niet alleen."
Hierna hoorde ze de voordeur dichtvallen en verliet de verdachte de woning.
Als zijn oudste dochter hem vervolgens belt en vraagt waarom hij zonder hen weg is gegaan, antwoordt de verdachte dat hij even sigaretten ging halen en dan zou terugkomen om hen op te halen, waarna ze met zijn allen hun moeder zouden ophalen.
Vast staat dat de verdachte niet is teruggegaan naar de woning van zijn ouders, maar in zijn eentje naar het adres is gegaan waar het slachtoffer verbleef. Hij heeft dat gedaan met, zoals hij zelf heeft verklaard, een doorgeladen pistool in zijn broeksband. Over dat wapen heeft de verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij in 2006 het pistool van het merk Fabrique National (FN), model High Power (GP1935), kaliber 9 mm Parabellum had aangeschaft en dat hij dat vuurwapen sinds 2009 altijd doorgeladen in zijn broeksband bij zich had. Ook de bij zijn fouillering in zijn broekzak aangetroffen kogels (4 stuks) dienden, naast de munitie in het vuurwapen (13 stuks) – die door verdachte ter plekke allemaal zijn afgevuurd – zou hij altijd bij zich hebben gehad. Hiermee heeft de verdachte willen betogen dat het niet bijzonder was dat hij met een doorgeladen wapen in zijn broeksband het slachtoffer is gaan ophalen.
De rechtbank acht echter niet aannemelijk geworden dat de verdachte altijd met een doorgeladen wapen in zijn broeksband rond liep. Hiervoor is reeds overwogen dat geen van de getuigen die in nauwe relatie tot de verdachte of het slachtoffer staan iets hebben verklaard over een fascinatie van de verdachte voor wapens. Hetzelfde geldt voor het bezit door de verdachte van een vuurwapen. Niemand heeft daarover verklaard, dit terwijl wel door diverse getuigen is verklaard over het bezit van een mes door de verdachte. Onaannemelijk wordt geacht dat de verdachte jarenlang, dag in dag uit met een wapen in zijn broeksband rondliep, zonder dat dit door iemand uit zijn omgeving is opgemerkt.
De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de verdachte er op 11 maart 2012 bewust voor heeft gekozen een doorgeladen wapen mee te nemen toen hij het slachtoffer ging ophalen.
Diverse getuigen hebben gezien dat de verdachte en het slachtoffer met elkaar spraken. Aan de lichaamstaal van beiden is gezien dat de verdachte het slachtoffer wenkte naar hem toe te komen, dat het slachtoffer boos was, dat - na wederzijds geduw - de verdachte het slachtoffer een sigaret gaf en hij er zelf ook één nam, dat de verdachte met zijn handen in zijn kleding zocht en dat de verdachte en het slachtoffer elkaar vast hielden. Hierna is gezien dat het hoofd van het slachtoffer twee keer naar achteren klapte waarna zij wankelde en in elkaar zakte. Verder is gezien dat de verdachte een arm in de lucht hield met daarin een pistool. Uit deze omstandigheden blijkt dat de verdachte al vrij snel na de aanvang van het gesprek met het slachtoffer het wapen heeft gepakt en haar daarmee heeft doodgeschoten.
Uit diverse getuigenverklaringen valt voorts af te leiden dat de verdachte bij het slachtoffer is blijven staan nadat zij in elkaar is gezakt. Hij heeft nog diverse malen in de lucht geschoten, heeft mensen die dichterbij wilden komen met zijn wapen bedreigd en een jas over het lichaam van het slachtoffer gelegd. Niet één getuige heeft verklaard dat de verdachte na het schieten nog weg is gelopen. Getuigen verklaren ook dat de verdachte vrijwel direct na het schieten, terwijl hij naast het slachtoffer stond, heeft staan bellen en heeft staan roepen naar mensen op een balkon dat de autosleutels in de brievenbus lagen.
In de brievenbus van de schoonzus van de verdachte zijn ook autosleutels aangetroffen.
Dit bleken de sleutels van de auto te zijn die de verdachte - volgens zijn eigen verklaring - speciaal had geleend om het slachtoffer en de kinderen weg te brengen.
Gelet op genoemde getuigenverklaringen, kan het niet anders dan dat de verdachte deze sleutels al voordat hij het slachtoffer had doodgeschoten in de brievenbus had gedaan. Kennelijk was de verdachte toen al niet meer van plan om zijn echtgenote en de kinderen weg te brengen.
Uit al de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, leidt de rechtbank af dat de verdachte op 11 maart 2012 niet in een plotseling opkomende gemoedsopwelling heeft gehandeld, maar volgens een door hem van te voren bedacht en doordacht plan. Deze conclusie past overigens ook bij de uitlating van de verdachte als de verbalisant hem bij zijn aanhouding vraagt of hij beseft wat er is gebeurd. De verdachte antwoordt dan: "Ze is dood, lekker toch? Het moest gewoon, het is goed".
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 11 maart 2012 opzettelijk en met voorbedachten rade [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd.
STRAFBAARHEID FEITEN
De bewezen feiten leveren op:
parketnummer 10/730076-12:
feit 1: moord;
feit 2: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III,
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
parketnummer 10/732233-12:
feit 1 en feit 2: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
De feiten zijn strafbaar.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
De verdachte is strafbaar.
STRAFMOTIVERING
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zijn echtgenote, tevens de moeder van hun vier kinderen, op gruwelijke wijze van leven beroofd. Hij heeft daarmee niet alleen haar het meest fundamentele recht op leven ontnomen, maar bovendien hun vier deels nog zeer jonge kinderen hun moeder ontnomen. Zij zullen de rest van hun leven niet alleen met dit onherstelbare verlies moeten leren omgaan, maar daarnaast onder ogen moeten zien dat dit onbeschrijflijke verdriet hen is aangedaan door hun eigen vader. Een vader die ze hierdoor in zekere zin ook hebben verloren. De ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring, opgesteld door de oudste dochter, heeft de buitengewoon pijnlijke en treurige gevolgen van verdachtes daad voor de vier jonge kinderen duidelijk naar voren gebracht. Gevolgen die op de rest van hun leven diepe impact zullen hebben. Aangenomen moet worden dat de nabestaanden van het slachtoffer nog lang psychische schade zullen ondervinden.
Verder heeft dit misdrijf plaatsgevonden op klaarlichte dag in de directe nabijheid van een speeltuin, waardoor vele buurtbewoners, waaronder een aantal (jonge) kinderen die in de speeltuin aan het spelen waren, ongewild getuige zijn geweest van de gebeurtenis. Dit moet een beangstigende ervaring zijn geweest, waarvan naar de ervaring leert, nog lange tijd psychisch nadelige gevolgen kunnen worden ondervonden. De verdachte heeft daarnaast door zijn handelen veel maatschappelijke onrust veroorzaakt en gevoelens van ontsteltenis, angst en onveiligheid in de Rotterdamse samenleving teweeg gebracht.
Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen met de bijbehorende munitie. De verdachte heeft dit vuurwapen gericht op twee omstanders die te dicht bij hem in de buurt kwamen. De onderhavige zaak maakt eens te meer duidelijk waarom tegen het ongecontroleerde bezit van vuurwapens streng opgetreden dient te worden.
Blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 14 november 2012 is de verdachte niet recentelijk voor een misdrijf veroordeeld.
De rechtbank heeft kennis genomen van een rapport van het Pieter Baan Centrum van 16 november 2012. De verdachte is moeilijk onderzoekbaar gebleken vanwege zijn weinig coöperatieve en ambivalente houden. De verdachte is naar voren gekomen als een man met een zwakke persoonlijkheidsstructuur, die geneigd is om bij ervaren spanningen met achterdocht te reageren. De verdachte is verhoogd krenkbaar waarbij de gewetensfuncties lacunair ontwikkeld zijn en is over het algemeen gericht op het nastreven van zijn eigen behoeften. Hij is sterk egocentrisch gericht, heeft weinig oog voor een ander (gebrekkige empathie) en reageert op onlust (krenking, verlating) met externaliseren, waarbij hij zichzelf als slachtoffer presenteert. Bij de verdachte kan gesproken worden van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, te beschrijven als een gemengde persoonlijkheidsstoornis met narcistische en borderline kenmerken (persoonlijkheidsstoornis niet anderszins omschreven). Daarnaast is sprake van de stoornis van Gilles de la Tourette. Deze stoornis wordt met het oog op de ten laste legging niet forensisch relevant geacht. Er zijn geen aanwijzingen voor een psychotische stoornis in engere zin, zoals schizofrenie. De rapporteurs adviseren om de verdachte als volledig toerekeningsvatbaar te beschouwen. Zij zien geen doorwerking van de ziekelijke stoornis en de gebrekkige ontwikkeling in het ten laste gelegde.
Nu de conclusies van het Pieter Baan Centrum gedragen worden door de bevindingen van de rapporteurs en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare. De verdachte wordt dus volledig toerekeningsvatbaar geacht.
Zowel het koelbloedige, egoïstische en wrede karakter van verdachtes daad, uitgevoerd op klaarlichte dag voor de ogen van diverse getuigen, waaronder verschillende kinderen, als ook de ontwrichtende gevolgen die zijn handelen nu al teweeg heeft gebracht in het gezin en die de moord op hun moeder in de nabije en verre toekomst nog zal hebben voor verdachtes eigen kinderen, brengen de rechtbank ertoe een hogere straf op te leggen dan door de officier van justitie gevorderd.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Behalve op het reeds genoemde artikel, is gelet op de artikelen 57, 285 en 289 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 55 van de Wet wapens en munitie.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder parketnummer 10/730076-12, onder 1 impliciet primair en 2 ten laste gelegde feiten en de onder parketnummer 10/732233-12 onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Van der Bijl-de Jong, voorzitter,
en mrs. Laukens en Poppe-Gielesen, rechters,
in tegenwoordigheid van Wongsokerto, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 december 2012.
Bijlage I bij vonnis van 13 december 2012
TEKST TENLASTELEGGING.
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
Parketnummer 10/730076-12:
- 1.
hij op of omstreeks 11 maart 2012 te Rotterdam opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk met een vuurwapen één of meer kogel(s) afgevuurd op/in het hoofd van die [naam slachtoffer], tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden;
(artikel 289/287 van het Wetboek van Strafrecht);
- 2.
hij op of omstreeks 11 maart 2012 te Rotterdam, een wapen als bedoeld in artikel 2, lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet Wapens en Munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3 van die wet in de vorm van een pistool van het merk Fabrique National (FN), model High Power (GP1935), kaliber 9 mm Parabellum,(met bijbehorende munitie) voorhanden heeft gehad;
(artikel 26 jo. 55 Wet Wapens en Munitie
Parketnummer 10/ 732233-12:
- 1.
hij op of omstreeks 11 maart 2012 te Rotterdam [naam slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een vuurwapen aan die [naam slachtoffer] voorgehouden en/of getoond en/of een vuurwapen op die [naam slachtoffer] gericht;
(artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht);
- 2.
hij op of omstreeks 11 maart 2012 te Rotterdam [naam slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een vuurwapen aan die [naam slachtoffer] voorgehouden en/of getoond en/of een vuurwapen op die [naam slachtoffer] gericht;
(artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht);