Zie de bijlage bij de aanvulling van het arrest onder punt 32, p. 11.
HR, 31-03-2020, nr. 18/02351 P
ECLI:NL:HR:2020:555
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
31-03-2020
- Zaaknummer
18/02351 P
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2020:555, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 31‑03‑2020; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:130
ECLI:NL:PHR:2020:130, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑02‑2020
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:555
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2020-0111 met annotatie van J.H.J. Verbaan
Uitspraak 31‑03‑2020
Inhoudsindicatie
Profijtontneming, w.v.v. uit hennepteelt. Klacht over schatting w.v.v. Oordeel hof dat betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit negen oogsten in de periode van augustus 2007 tot 28 mei 2009 in bepaalde woning is niet z.m. begrijpelijk gelet op de door hof gebruikte getuigenverklaring die inhoudt dat er in de desbetreffende woning in 2007 een gezin is komen wonen, dat er in de zomer van 2008 twee andere bewoners in de woning zijn gekomen en tegelijkertijd veel getimmer te horen was en hetgeen door en namens betrokkene is aangevoerd, inhoudende dat hij eerst een jaar met zijn gezin in het pand heeft gewoond, daarna is verhuisd, vanaf de zomer van 2008 de woning heeft verbouwd en pas daarna hennep is gaan kweken. Volgt vernietiging en terugwijzing. Samenhang met 18/02352, 18/02519; 18/02452 P, 18/02973 P, 18/02977 en 19/02150.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 18/02351 P
Datum 31 maart 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 23 mei 2018, nummer 21/007475-13, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste
van
[betrokkene] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
hierna: de betrokkene.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft S.F.W. van 't Hullenaar, advocaat te Arnhem, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het hof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat de schatting door het hof van het met de hennepkwekerij in het perceel [b-straat 1] te Westervoort verkregen wederrechtelijk voordeel, ontoereikend is gemotiveerd.
2.2
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 20 april 2018 heeft de raadsman van de betrokkene daar het woord gevoerd overeenkomstig de pleitnota die aan het proces-verbaal is gehecht. Deze pleitnota houdt onder meer in:
“Ten aanzien van het bewijs voor wat betreft de kwekerij aan de [b-straat 1], die cliënt erkent, refereer ik mij aan het oordeel van het Hof. Wel is het zo dat cliënt van augustus 2007 tot en met juni 2008 daar zelf heeft gewoond en niet geteeld (ik verwijs naar de verklaring van de buurvrouw [betrokkene 4], die vertelt over een gezin met een kind dat er woonde en over de herrie die op gegeven moment ontstond, kennelijk ingevolge de opbouw van de kwekerij).
(...)
Client, die nu volledige opening van zaken heeft gegeven en daarbij mijns inziens geloofwaardig is (hij heeft immers geheel gebroken met zijn criminele verleden) heeft op [b-straat 1] drie maal geoogst, waarbij de slaapkamer niet moet meetellen, nu deze pas recent voor het oprollen in bedrijf was genomen en dus geen oogst heeft opgeleverd.
(...)
Client heeft voor de oogsten in de [b-straat 1] in totaal 70.000 euro ontvangen, waarvan de kosten in zijn herinnering circa 20.000 euro hebben bedragen. Op het adres [b-straat] heeft hij immers een tijd lang normaal gewoond, zoals ook aannemelijk wordt uit de reeds eerder genoemde verklaring van de buurvrouw.”
2.3
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 20 april 2018 houdt als verklaring van de betrokkene in:
“Ik ben betrokken geweest bij [c-straat 1] en ook bij De [b-straat 1]. (...) Op De [b-straat 1] en [c-straat] heb ik wiet gekweekt, maar alleen. (...) Ik was verhuisd naar De [b-straat 1] in 2007 met mijn gezin. Inmiddels is dat mijn ex-partner. Ik heb daar 12 maanden gewoond met mijn ex-partner en dochter. Daarna verhuisde ik naar de [d-straat]. Dat was een koopwoning in Arnhem. Daarna ben ik begonnen met de zolder verbouwen. Het heeft daar ongeveer 3 maanden geduurd en ik heb drie keer geoogst. De eerste keer was de opbrengst € 25.000,-, de tweede keer € 23.000,- en de derde keer € 22.000,-. In totaal was de opbrengst € 70.000,-. Ik was € 20.000,- kwijt aan vaste lasten, voor het huis, de huur en de aanschaf van de hennep, et cetera. Ik heb in totaal € 50.000,- winst gemaakt op De [b-straat 1]. (...) Er is geen vierde keer geoogst. (...) De buurvrouw ondersteunt mijn verhaal. Na elf maanden [b-straat] ben ik verhuisd naar de [d-straat]. De buurvrouw gaf aan dat de geluiden van getimmer et cetera pas begonnen nadat ‘[betrokkene] was verhuisd’.”
2.4
Het hof heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 206.817,71. De bestreden uitspraak houdt met betrekking tot die schatting het volgende in:
“[b-straat 1] te Westervoort
Het hof neemt de overwegingen van de rechtbank over ten aanzien van de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel dat uit de hennepkwekerij aan de [b-straat 1] te Westervoort is verkregen.
In het pand aan de [b-straat 1] te Westervoort waren twee ruimtes waar hennepplanten stonden.
De slaapkamer A, waar 255 hennepplanten stonden; en
De zolderruimte B, waar 580 hennepplanten stonden.
In beide ruimtes bevonden zich 19 hennepplanten per vierkante meter.
Volgens de tabel in het BOOM rapport van april 2005 bedraagt de opbrengst per plant in dit geval 26,2 gram.
De rechtbank ziet geen reden om hiervan af te wijken.
(...)
Winst totaal per oogst [b-straat 1] = € 45.959.49.
Uit de in het strafvonnis weergegeven bewijsmiddelen volgt dat door de verdachten [betrokkene] diverse panden speciaal werden gehuurd ten behoeve van de hennepkweek. De gehuurde panden waren ook niet als woning ingericht. Perceel [b-straat 1] werd met ingang van augustus 2007 gehuurd en de hennepkwekerij werd aldaar op 28 mei 2009 ontdekt en was niet als woning ingericht. In die periode werd door buurtbewoners gezien dat de luxaflex in het pand altijd dicht was. Verder werd door getuige [betrokkene 20] verklaard dat zij gezien had dat er gevulde plastic zakken en veel hout en plaatsmateriaal (het hof begrijpt: plaatmateriaal) de woning werd binnengedragen.
De rechtbank acht daarom aannemelijk dat vanaf augustus 2007 tot 28 mei 2009 een in werking zijnde hennepkwekerij is geweest. Uitgaande van die periode en een kweekcyclus van 10 weken per oogst (gelet op het rapport BOOM van april 2005), is er sprake van 9 oogsten. Dat maakt dat voor dit pand het totale wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden gesteld op(9 x € 45.959,49 = ) €413.635,41.
Aannemelijk is voorts dat veroordeelde niet als enige voordeel heeft gehad van dit pand.
Naast veroordeelde is ook [betrokkene 2] veroordeeld voor de hennepkwekerij in dit pand. De rechtbank zal daarom, nu ook niet anderszins is gebleken, het voordeel pondsgewijs verdelen. Dat maakt dat voor veroordeelde het wederrechtelijk verkregen voordeel van de hennepkwekerij aan de [b-straat 1] uitkomt op een bedrag van € 413.635.41 : 2 = €206.817,71.
Het hof ziet geen redenen om van bovenstaande berekening af te wijken. De verklaring van veroordeelde, inhoudende dat hij € 50.000,- heeft verdiend aan de kwekerijen middels drie oogsten, acht het hof onvoldoende onderbouwd en niet aannemelijk geworden.”
2.5
Het hof heeft deze schatting onder meer aan het volgende bewijsmiddel ontleend:
“Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (als bijlage pagina 1113-1114 van het stamproces-verbaal), opgemaakt op 29 mei 2009, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, het relaas van getuige [betrokkene 4]:
Ik woon aan de [b-straat 2] te Westervoort. Mij is opgevallen dat er in het jaar 2007 mensen kwamen wonen in de woning aan de [b-straat 1]. Het was een gezin bestaande uit een man en een vrouw en een kind. Deze mensen waren van Turkse afkomst. De man stelde zich voor en vertelde mij dat hij een café/restaurant had in Doesburg. Deze mensen zijn nu een jaar weg uit de woning. Ik heb de man echter wel meerdere keren terug gezien. In de zomer van 2008 kwamen er twee andere bewoners in deze woning. Het waren een vrouw en een man. Het was voor mij duidelijk dat het buitenlandse mensen waren. Tegelijkertijd begon het met veel geluiden in de woning. Ik hoorde vooral veel getimmer. Eigenlijk in dezelfde periode dat de nieuwe buren kwamen wonen, verscheen er een busje in de straat. Uit dat busje kwamen in mijn ogen ‘jonge piemkes’. Volgens mij waren het een zestal personen.”
2.6
Het hof heeft geoordeeld dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit negen oogsten in de periode van augustus 2007 tot 28 mei 2009. Gelet op de door het hof gebruikte verklaring van [betrokkene 4] en in het licht van wat door en namens de betrokkene is aangevoerd, is dat oordeel niet zonder meer begrijpelijk.
2.7
Het cassatiemiddel is terecht voorgesteld.
3. Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het tweede cassatiemiddel niet nodig.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 maart 2020.
Conclusie 11‑02‑2020
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Profijtontneming, w.v.v. uit hennepteelt. Klacht over schatting w.v.v. Oordeel van het hof dat start van de huurperiode (augustus 2007) kan worden aangemerkt als het begin van de periode waarin een hennepkwekerij in het pand was gevestigd laat zich niet verenigen met de voor het bewijs gebezigde verklaring van de betrokkene, die door de getuige wordt onderschreven, inhoudende dat hij eerst een jaar met zijn gezin in het pand heeft gewoond, daarna is verhuisd, vanaf de zomer van 2008 de woning heeft verbouwd en pas daarna hennep is gaan kweken. Conclusie strekt tot vernietiging en terugwijzing. Samenhang met 18/02352 (niet gepubliceerd), 18/02977, 18/02973 P, 19/02150 (niet gepubliceerd), 18/02519 (peek, niet gepubliceerd) en 18/02452 (peek, niet gepubliceerd).
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 18/02351 P
Zitting 11 februari 2020
CONCLUSIE
D.J.C. Aben
In de zaak
[betrokkene] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
hierna: de betrokkene.
1. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, heeft bij arrest van 23 mei 2018 het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op een bedrag van € 206.817,71 en aan de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling van dat bedrag aan de staat.
2. Er bestaat samenhang met de zaken 18/02352, 18/02452, 18/02519, 18/02973, 18/02977 en 19/02150. In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
3. Het cassatieberoep is ingesteld namens de betrokkene en mr. S.F.W. van 't Hullenaar, advocaat te Arnhem, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
4. Volgens de vaststellingen van het hof is de achtergrond van de strafzaak die aan deze ontnemingszaak voorafgaat, de volgende. In 2009 en 2010 zijn verschillende (omvangrijke) hennepkwekerijen aangetroffen die kennelijk tot hetzelfde netwerk behoorden. Het hof oordeelde dat de kwekerijen in gebruik waren bij een criminele organisatie die tot oogmerk had – kort gezegd – het telen van hennep. De organisatie heeft bestaan uit leden van de familie […] : [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene] (broers) en hun neef [betrokkene 3] . Individueel zijn de familieleden veroordeeld voor – wederom kort gezegd – het kweken van hennep in één of meer kwekerijen en het witwassen van geld. Wat de organisatiestructuur betreft, gaat het hof ervan uit dat de familieleden elk een eigen, ten opzichte van de anderen enigszins afgebakende, taak binnen de organisatie vervulden. Zo worden [betrokkene 1] en [betrokkene 2] [betrokkene] bijvoorbeeld primair verantwoordelijk gehouden voor de hennepkwekerij aan [a-straat 1] te Arnhem, terwijl voor de kwekerijen aan [b-straat 1] te Westervoort en [c-straat 1] te Duiven de verantwoordelijkheid door het hof met name wordt gelegd bij [betrokkene 2] en [betrokkene] . Sporadisch komen de [betrokkene] ook bij de kwekerijen in beeld waarvoor ze de primaire verantwoordelijkheid niet dragen. Bijvoorbeeld omdat zij daar zelf zijn gezien, omdat hun auto’s aldaar zijn gesignaleerd of omdat is vastgesteld dat ze op een (andere) wijze behulpzaam waren bij de kwekerijen.
5. Het eerste middel klaagt in de kern dat de vaststelling van het ontnemingsbedrag niet begrijpelijk is, zodat ook de motivering van het oordeel dat de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel heeft verkregen in een periode die voorafgaat aan de in de bewezenverklaring in de hoofdzaak genoemde periode, ontoereikend is gemotiveerd.
6. De betrokkene heeft ter terechtzitting van het hof op 20 april 2018 (zie p. 1-2 van het proces-verbaal) onder meer het volgende verklaard (onderstreping mijnerzijds):
“Ik ben betrokken geweest bij [c-straat] en ook bij de [b-straat 1] . (…) Op de [b-straat 1] en [c-straat] heb ik wiet gekweekt, maar alleen. (…) Ik was verhuisd naar de [b-straat 1] in 2007 met mijn gezin. Inmiddels is dat mijn ex-partner. Ik heb daar 12 maanden gewoond met mijn ex-partner en dochter. Daarna verhuisde ik naar de [d-straat] . Dat was een koopwoning in Arnhem. Daarna ben ik begonnen met de zolder verbouwen. Het heeft daar ongeveer 3 maanden geduurd en ik heb drie keer geoogst. De eerste keer was de opbrengst € 25.000,-, de tweede keer € 23.000,- en de derde keer € 22.000,-. In totaal was de opbrengst € 70.000,-. Ik was € 20.000,- kwijt aan vaste lasten, voor het huis, de huur en de aanschaf van de hennep, et cetera. Ik heb in totaal € 50.000,- winst gemaakt op de [b-straat 1] . (…).”
Het hof heeft in de hoofdzaak de onderstreepte gedeeltes van deze passage overgenomen in de aanvulling op het verkorte arrest.1.Deze aanvulling heeft het hof in de ontnemingszaak als bijlage gevoegd bij de aanvulling op het bestreden arrest.
7. De bijlage bij de aanvulling van het bestreden arrest bevat onder meer de verklaring van een getuige, [betrokkene 4] :
“Ik woon aan de [b-straat 2] te Westervoort. Mij is opgevallen dat er in het jaar 2007 mensen kwamen wonen in de woning aan de [b-straat 1] . Het was een gezin bestaande uit een man en een vrouw en een kind. Deze mensen waren van Turkse afkomst. De man stelde zich voor en vertelde mij dat hij een café/restaurant had in Doesburg. Deze mensen zijn nu een jaar weg uit de woning. Ik heb de man echter wel meerdere keren terug gezien. In de zomer van 2008 kwamen er twee andere bewoners in deze woning. Het waren een vrouw en een man. Het was voor mij duidelijk dat het buitenlandse mensen waren. Tegelijkertijd begon het met veel geluiden in de woning. Ik hoorde vooral veel getimmer. Eigenlijk in dezelfde periode dat de nieuwe buren kwamen wonen, verscheen er een busje in de straat. Uit dat busje kamen in mijn ogen ‘jonge piemkes’. Volgens mij waren het een zestal personen.”2.
8. Bij de berekening van het voordeel dat de betrokkene uit de hennepkwekerij in het pand aan [b-straat 1] wederrechtelijk heeft verkregen, heeft het hof in afwijking van hetgeen de betrokkene heeft aangevoerd, de start van de huurperiode (augustus 2007) aangemerkt als het begin van de periode waarin een hennepkwekerij in het pand was gevestigd. Op basis van dat uitgangspunt kwam het hof tot het oordeel dat de betrokkene in dat pand negen maal heeft geoogst. De berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel die op deze vaststelling volgt, € 206.817,71, is daarmee aanzienlijk hoger dan de omvang van het door de betrokkene berekende voordeel. Het ter terechtzitting gevoerde verweer van de betrokkene, inhoudende dat hij pas zeker een jaar later begon met de hennepteelt, verwerpt het hof met het oordeel dat dit “onvoldoende onderbouwd en niet aannemelijk [is] geworden”.
9. Deze overweging alsmede de door het hof toegepaste voordeelsberekening laten zich echter niet verenigen met de voor het bewijs gebezigde verklaring van de verdachte die door de getuige wordt onderschreven. Uit die bewijsmiddelen moet immers worden afgeleid dat de betrokkene eerst een jaar met zijn gezin in het pand heeft gewoond, daarna is verhuisd, vanaf de zomer van 2008 de woning heeft verbouwd en pas daarna hennep is gaan kweken. Tegen die achtergrond is de vaststelling van het ontnemingsbedrag en de onderliggende motivering niet begrijpelijk.
10. Het eerste middel slaagt in zoverre.
11. Het tweede middel klaagt dat de inzendtermijn in cassatie is overschreden.
12. Het middel klaagt hierover terecht. Namens de betrokkene is op 25 mei 2018 beroep in cassatie ingesteld. De stukken zijn op 10 april 2019 ter griffie van de Hoge Raad ontvangen. Dat brengt met zich dat de door de Hoge Raad op acht maanden gestelde inzendtermijn met afgerond drie maanden is overschreden.
13. Het eerste middel slaagt en dat dient te leiden tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak.
14. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
15. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het hof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 11‑02‑2020
Opgenomen onder punt 12 van de bijlage bij de aanvulling, p. 4.