Hof Amsterdam, 18-08-2020, nr. 200.247.222/01
ECLI:NL:GHAMS:2020:2301, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
18-08-2020
- Zaaknummer
200.247.222/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2020:2301, Uitspraak, Hof Amsterdam, 18‑08‑2020; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:590, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
ECLI:NL:GHAMS:2018:3876, Uitspraak, Hof Amsterdam, 23‑10‑2018; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
PS-Updates.nl 2020-0659
Uitspraak 18‑08‑2020
Inhoudsindicatie
Geen beroep mogelijk tegen de beslissing om het verzoek van appellant als deelgeschil te behandelen (artikel 1019bb Rv). Dat de rechtbank het verzoek van appellant niet op de voet van artikel 1019z Rv heeft afgewezen, vormt geen doorbrekingsgrond. Geïntimeerden hebben jegens appellant onrechtmatig gehandeld door het gebruik van de met een verborgen camera gemaakte beelden in een televisie-uitzending. Condicio sine qua non-verband tussen de uitzending en de gestelde schade. Toerekenbaarheid van de gestelde schade in de zin van artikel 6:98 BW. Zie ECLI:NL:GHAMS:2018:3876.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.247.222/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C /13/633273 / HA ZA 17-761
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 18 augustus 2020
inzake
[appellant] ,
wonend te [woonplaats] ,
appellant in principaal beroep, geïntimeerde in incidenteel beroep,
advocaat: mr. M.H.M. Verbeemen te Utrecht,
tegen
1. TALPA TV B .V. (voorheen SBS Broadcasting B .V.),
gevestigd te Amsterdam,
2. NOORDKAAP TV PRODUCTIES B .V.,
gevestigd te Amsterdam
geïntimeerden in principaal beroep, appellanten in incidenteel beroep,
advocaat: mr. J.A.K. van den Berg te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna [appellant] , SBS en Noordkaap genoemd. SBS en Noordkaap worden gezamenlijk als SBS c .s. aangeduid.
[appellant] is bij dagvaarding van 5 september 2018 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 6 juni 2018, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellant] als eiser en SBS Broadcasting B .V. en Noordkaap als gedaagden.
Op 23 oktober 2018 is een tussenarrest gewezen waarbij een comparitie van partijen is gelast, welke comparitie heeft plaatsgevonden op 18 maart 2019. Partijen hebben daarbij geen minnelijke regeling getroffen.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met een productie;
- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel, met
producties;
- memorie van antwoord in incidenteel appel.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 3 juni 2020 doen bepleiten door voornoemde advocaten, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft in principaal appel geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - SBS c .s. hoofdelijk zal veroordelen tot:
- betaling aan [appellant] van de volgende bedragen:
a. € 1.923,69 wegens medische kosten over de jaren 2014 tot en met 2016, met wettelijke rente;
[appellant] . € 9.570,12 wegens verhuiskosten, met wettelijke rente;
[B] . € 51.919,- wegens verlies arbeidsvermogen over de jaren 2014 tot en met 2017, met wettelijke rente;
d. € 1.893,50 wegens verlies aan zelfwerkzaamheid over de jaren 2014 tot en met 2017, met wettelijke rente;
e. € 5.000,- wegens voorschot op smartengeld en
f. € 11.711,74 wegens voorschot op de kosten ex artikel 6:96 BW in verband met vaststelling van aansprakelijkheid en schade;
- verstrekking aan [appellant] van een schriftelijke belastinggarantie en
- betaling aan [appellant] van de resterende schade, nader op te maken bij staat, met verwijzing naar de schadestaatprocedure;
een en ander met veroordeling van SBS c .s. in de kosten van deze procedure, naar het hof begrijpt, in hoger beroep.
SBS c .s. hebben in principaal en incidenteel appel geconcludeerd tot vernietiging van de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 16 juli 2015 en het bestreden vonnis, en tot afwijzing van alle vorderingen van [appellant] , met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellant] in de kosten van de procedure in alle instanties.
[appellant] heeft in incidenteel appel geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van SBS c .s. in het beroep tegen de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 16 juli 2015, dan wel tot bekrachtiging van deze beschikking, en tot (gedeeltelijke) bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van SBS c .s. in de kosten van de procedure en de buitengerechtelijke kosten van het beroep tegen de beschikking van 16 juli 2015.
[appellant] heeft in hoger beroep bewijs van zijn stellingen aangeboden.
2. Feiten
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2, 2.1 tot en met 2.18, de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.1
Noordkaap produceert het programma “Undercover in Nederland”. Het programma wordt gepresenteerd door [X] (hierna: [X] ). SBS zendt Undercover in Nederland uit op haar televisiezender SBS 6.
2.2
De uitzending van 21 oktober 2012 (hierna: de uitzending) was (onder meer) gewijd aan de verduistering van een grote partij sloten van het merk GAD bij de distributeur van de sloten (Guard Lock Zaandam) door een ex-werknemer, [A] In de uitzending kondigde [X] aan dat hij op zoek gaat naar (weder)verkopers van de betreffende sloten om bewijs te verzamelen tegen [A] Hij heeft op marktplaats.nl diverse advertenties aangetroffen voor nieuwe sloten (van – volgens de ‘voice-over’ van het programma – exact hetzelfde type als de gestolen partij). Met twee van de aanbieders, waaronder ‘een marktplaatshandelaar uit [plaats] ’ ( [appellant] ), heeft [X] een afspraak gemaakt om een slot te kopen voor € 20,-. Van de afspraak met [appellant] zijn opnamen gemaakt met een verborgen camera.
2.3
In de uitzending is te zien dat de echtgenote van [appellant] , [B] (hierna: [B] ) de koop wil afhandelen. Zij staat op straat voor de woning van [appellant] en [B] . In de ondertiteling, die deel uitmaakt van het programma, is het volgende te lezen (hetgeen eveneens is te horen in de uitzending), waarbij [appellant] staat voor [appellant] , [B] voor [B] en K voor de koper:
“ [B] : Je komt voor het slot.
K: Ja
[B] : Ik kom hem brengen. Ik ben de vrouw van de man die u heeft gesproken.
K: Is het wel een nieuwe dan?
[B] : - Ja, het is zeker weten nieuw.
K: Ik dacht dat ik hem nog zou spreken, om te vragen of hij er meer heeft.
[B] : Ik kan hem wel even bellen voor je?”.
2.4
Daarna belt [B] [appellant] om te vragen of hij naar haar toe kan komen. Terwijl de koper en [B] wachten op zijn komst, wordt de omgeving waarin zij staan gefilmd. Korte tijd later komt [appellant] aanrijden op zijn scooter. In de ondertiteling staat:
“K: Hoi
[appellant] : Hoi.
[appellant] : Het zijn hartstikke goeie sloten. Ik gebruik ze zelf ook en ze gaan als warme broodjes over de toonbank. (…) Google hem maar, GAD.”.
2.5
De voice-over zegt hierna:
“En dat is inderdaad het merk en type slot dat [C] importeert en het bewijs dat deze jongen gestolen spullen verkoopt. Zelf weet hij ook niet precies waar hij ze vandaan heeft.”.
2.6
Over de herkomst van het slot zegt [appellant] vervolgens volgens de ondertiteling:
“Ik heb dat aan die man gevraagd, waar ik ze vandaan haal. Eerst wilde hij het niet zeggen, toen zei hij had dat het uit een faillissement kwam… toen zei hij dat er brand was geweest in dat bedrijf. Ik weet het niet. Maar ik vind het goed, want ik verkoop ze goed.”
2.7
De voice-over zegt hierna:
“En ook bij deze handelaar kan de prijs omlaag als we grote hoeveelheden bestellen.”.
2.8
De ondertiteling houdt vervolgens het volgende in::
“K: Wat is de bodemprijs voor een groot aantal? Ik weet niet hoeveel je kan leveren?
[appellant] : Zeg het maar. Noem maar een getal.
K: Kan de prijs tot vijftien euro zakken als het een grote partij is?
[appellant] : Ja, is goed.”.
2.9
In de uitzending zijn de namen van [appellant] en [B] niet genoemd. Hun gezichten zijn onherkenbaar gemaakt.
2.10
Op 24 oktober 2012 is [appellant] door zijn werkgever op non-actief gesteld, nadat deze werkgever en enkele van haar klanten [appellant] hadden herkend in de uitgezonden beelden.
2.11
[appellant] heeft telefonisch en per e-mail van 24 oktober 2012 contact opgenomen met Noordkaap. Hij heeft toen gesteld dat de sloten niet afkomstig waren van diefstal maar van een brandschade.
2.12
Een brief van [D] , directeur van [D] B.V., gericht aan de heer [E] van 24 oktober 2012 luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“Op 19 november 2011 is er een grote brand geweest in een bedrijfsverzamelgebouw (…). Wij werden door de diverse verzekeringsexperts benaderd om een prijs op te geven voor het slopen en afvoeren van hal 4 van het bedrijfsverzamelgebouw. Wij hebben opdracht gekregen van (…) om deze werkzaamheden uit te voeren. Zoals gebruikelijk bij brandschades zijn alle vrijkomende materialen ons eigendom. Tijdens de sloop en opruimingswerkzaamheden kwamen er diverse spullen uit de brand, waaronder sloten. Deze sloten hebben wij, zoals u weet aan een derde overgedragen. (…)”.
2.13
Op 4 november 2012 heeft Noordkaap per e-mail aan [appellant] bevestigd dat tot rectificatie zou worden overgegaan in de uitzending van 25 november 2012. De e-mail houdt, voor zover hier van belang, in:
“(…) Zoals aangegeven heb ik de bevestiging gekregen (…) dat de sloten afkomstig zijn uit een brandschade en – zoals beloofd – zullen wij dit de kijkers van Undercover in Nederland ook netjes gaan melden.
We zullen in de uitzending van 25 november aanstaande duidelijk maken dat jij en de andere jongen sloten uit een brandschade hebben verkocht en dus NIET uit de gestolen partij en daarvoor onze excuses maken. (…)”.
2.14
In de uitzending van Undercover in Nederland op 25 november 2012 zijn door [X] excuses gemaakt aan [appellant] (zonder zijn naam te noemen) en is meegedeeld dat na afloop van de uitzending is gebleken dat de sloten niet van diefstal afkomstig waren.
2.15
Bij beschikking van 12 juni 2013 heeft de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam een verzoek van de werkgever van [appellant] tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst afgewezen.
2.16
Bij beschikking van 7 februari 2014 van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam is het dienstverband tussen [appellant] en zijn werkgever per 15 februari 2014 ontbonden. Daarbij is aan [appellant] ten laste van zijn werkgever een vergoeding naar billijkheid toegekend van € 12.000,- bruto.
2.17
In een deelgeschil tussen partijen heeft de rechtbank Amsterdam bij beschikking van 16 juli 2015 (hierna: de deelgeschilbeschikking) geoordeeld dat SBS c .s. hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door [appellant] als gevolg van de uitzending geleden schade en SBS c .s. hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten van [appellant] .
2.18
In een rapport van psychiater A.M. van der Loo, opgemaakt op 11 maart 2016 ten behoeve van een medische beoordeling van [appellant] in het kader van een arbeidsongeschiktheidsprocdure, staat, voor zover van belang, het volgende:
“(…) Differentiaaldiagnostische beschouwing en conclusie:
De psychische klachten zijn tijdens de verscheidene medisch/psychiatrische onderzoeken bij twee instanties beschreven, waarbij problemen in concentratie, problemen met betrekking tot slapen, met gevoelens van spanning, stress en herbelevingen consistent worden genoemd. Ook worden de achterdocht in het wantrouwen genoemd. In zowel de verslagen van PsyQ als die van de vrijgevestigd psycholoog wordt gesteld dat er sprake is van een posttraumatisch –stresssyndroom en dat er psychotische symptomen zijn, zich uitend in achterdocht en wantrouwen, waardoor er ook een verstoord contact is met gedragsproblemen. Uit de documentatie is niet expliciet de nadruk gelegd op de depressieve klachten van betrokkene, terwijl uit de anamnese en onderzoek wel blijkt dat de symptomatologie ervan aanwezig is. Er is in het zorgtraject derhalve nog geen behandeling geweest specifiek gericht op de depressieve stoornis.
Met betrekking tot het functioneren van betrokkene, zowel in de privésituatie als in de werkomgeving, is het evident dat er sprake is van een knik in het functioneren.
Betrokkene functioneerde tot eind 2012 op normaal niveau. Dit blijkt uit de anamnese, heteroanamnese, biografie en geleverde informatie van twee behandelinstanties. Naar aanleiding van een luxerend moment (televisieprogramma) ontstonden er problemen in psychisch functioneren en gedrag, de gegevens hierover zijn consistent en er zijn hierin geen discrepanties. Het psychiatrisch beeld wordt bepaald door een combinatie van depressieve klachten, met psychotische kenmerken (wisselend van ernst) en symptomatologie van een posttraumatische stressstoornis. Deze symptomen zijn tegelijkertijd aanwezig. Hierbij zijn de depressieve symptomen het meest consistent aanwezig, en waarbij de psychotische verschijnselen gedeeltelijk in remissie zijn. De PTSS klachten lijken in ernst te fluctueren.
Verder kan afgevraagd worden in hoeverre persoonlijkheidsfactoren betrokkene belemmeren in het verwerken van de ervaring in 2012.
In de gesprekken blijkt dat betrokkene zich gekrenkt en vernederd voelt, er wordt gesproken over “gezichtsverlies”. Dit aspect speelt zeker een rol en dient in de behandeling expliciet aandacht te krijgen. Dit is echter niet mogelijk zolang betrokkene nog depressief is en niet met antidepressieve medicatie wordt behandeld. Tijdens een behandeling waarbij eerst de depressieve stoornis adequaat wordt behandeld, kan eventueel in een latere fase hier explicieter aandacht aan besteed worden. In het noodzakelijk proces naar herintegratie in een nieuwe arbeidssituatie zal verwerking van “het gevoel gezichtsverlies te hebben geleden” essentieel zijn.
Op dit ogenblik is er zeker sprake van een arbeidsongeschiktheid. (…)”.
3. Beoordeling
3.1
Inzet van de procedure is de vordering van [appellant] tot verkrijging van schadevergoeding van SBS c .s., te vermeerderen met rente en kosten. [appellant] heeft aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd dat hij in de uitzending ten onrechte als heler van gestolen sloten is neergezet. [appellant] stelt als gevolg van de uitzending schade te hebben geleden die SBS c .s. dienen te vergoeden. De schade bestaat - voor zover in hoger beroep nog van belang - uit medische kosten, verhuiskosten, verlies van arbeidsvermogen, verlies van zelfwerkzaamheid, kosten ex artikel 6:96 BW in verband met vaststelling van aansprakelijkheid en schade, en immateriële schade. [appellant] heeft tevens een schriftelijke belastinggarantie gevorderd en verwijzing naar de schadestaatprocedure in verband met de resterende schade, een en ander met veroordeling van SBS c .s. in de proceskosten.
3.2
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis SBS c .s. hoofdelijk veroordeeld tot betaling aan [appellant] van een bedrag groot € 2.500,- met wettelijke rente, als vergoeding van immateriële schade wegens de aantasting van de eer en goede naam van [appellant] , met veroordeling van SBS c .s. in de proceskosten, en heeft de overige vorderingen van [appellant] afgewezen. De rechtbank heeft geen grond aanwezig geacht om terug te komen van de bindende eindbeslissingen in de deelgeschilbeschikking inzake de onrechtmatigheid van het verweten handelen van SBS c .s. en de aanwezigheid van causaal verband tussen het onrechtmatig handelen van SBS c .s. en de geleden schade. Slechts de (immateriële) schade als gevolg van aantasting van de eer en goede naam van [appellant] is toerekenbaar in de zin van artikel 6:98 BW geacht. De rechtbank heeft deze schade begroot op € 2.500,-. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met tien grieven op. SBS c .s. bestrijden de grieven. In incidenteel appel zijn SBS c .s. met vijf grieven opgekomen die in de kern alle gericht zijn tegen de deelgeschilbeschikking. [appellant] heeft deze grieven bestreden. Ten aanzien van de grieven wordt het volgende overwogen.
Deelgeschilprocedure
3.3
Het hof zal allereerst beoordelen of, zoals SBS c .s. met de grieven III en IV in incidenteel appel betogen, de rechtbank ten onrechte het verzoek van [appellant] als deelgeschil heeft behandeld terwijl Noordkaap nooit bereid is geweest om met [appellant] te onderhandelen over een vaststellingsovereenkomst.
3.4
Gelet op het bepaalde in artikel 1019bb Rv, gelezen in samenhang met artikel 1019cc, lid 1 en lid 3 Rv kan in een procedure ten principale van een deelgeschilbeschikking uitsluitend hoger beroep worden ingesteld als van een tussenvonnis voor zover daarin uitdrukkelijk en zonder voorbehoud is beslist op een of meer geschilpunten tussen partijen betreffende hun materiële rechtsverhouding. De beslissing van de rechtbank om het verzoek van [appellant] als deelgeschil te behandelen, is niet een dergelijke beslissing. In HR 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:943, is beslist dat van alle typen deelgeschilbeschikkingen hoger beroep kan worden ingesteld onder aanvoering van één van de doorbrekingsgronden. Dat beëindiging van een deelgeschil niet kon bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst over de vordering, omdat - zoals SBS c .s. hebben gesteld - Noordkaap niet bereid was om te onderhandelen over een vaststellingsovereenkomst, is, zoals blijkt uit artikel 1019z Rv, een afwijzingsgrond. Dat de rechtbank het verzoek van [appellant] niet op die grond heeft afgewezen, vormt echter geen doorbrekingsgrond volgens de Hoge Raad. SBS c .s. hebben tijdens het pleidooi ook uitdrukkelijk gesteld dat zij zich niet beroepen op een doorbrekingsgrond. Tegen de beslissing van de rechtbank om het verzoek van [appellant] als deelgeschil te behandelen, stond derhalve geen hoger beroep open. Dit leidt tot de conclusie dat in dit hoger beroep slechts tegen de deelgeschilbeschikking kan worden opgekomen voorzover de rechtbank daarin heeft beslist over de onrechtmatigheid van het handelen van SBS c .s. en de aanwezigheid van causaal verband tussen het handelen van SBS c .s. en de geleden schade. De incidentele grieven III en IV slagen daarom niet.
Uitzending onrechtmatig?
3.5
Grief I in incidenteel appel is gericht tegen het oordeel van de rechtbank in de deelgeschilbeschikking dat SBS c .s. met de uitzending onrechtmatig heeft gehandeld jegens [appellant] . SBS c .s. betogen bij deze grief, kort samengevat, dat de programmamakers niet wisten en ook niet konden weten dat [appellant] en zijn echtgenote zijn gefilmd in hun directe woonomgeving. Zij hebben alles gedaan om [appellant] niet herkenbaar in beeld te brengen. Niet te verwachten was dat [appellant] door zijn werkgever herkend zou worden. Er was voldoende steun in het beschikbare feitenmateriaal voor de conclusie van de programmamakers dat [appellant] gestolen sloten te koop aanbood en [appellant] is zelf ook niet duidelijk geweest over de herkomst van de sloten. De omstandigheid dat de beelden zijn gemaakt met een verborgen camera maakt het handelen van SBS c .s. niet onrechtmatig, aldus SBS c .s.
3.6
Het hof stelt bij de beantwoording van de vraag of uitzending van de opnamen onrechtmatig was jegens [appellant] voorop dat het recht van SBS c .s. op vrijheid van meningsuiting ingevolge artikel 10 EVRM slechts kan worden beperkt indien dit bij wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving, bijvoorbeeld ter bescherming van de goede naam en de rechten van anderen. Van een dergelijke beperking is sprake indien uitzending van de opnamen onrechtmatig zou zijn jegens [appellant] in de zin van artikel 6:162 BW. Voor het antwoord op de vraag of dit het geval is, moeten alle wederzijdse belangen tegen elkaar worden afgewogen. Het belang van SBS c .s. is er met name in gelegen dat zij zich als televisiezender respectievelijk productiemaatschappij in een televisieprogramma kritisch, informerend, opiniërend en waarschuwend moeten kunnen uitlaten over misstanden die de samenleving raken, terwijl het belang van [appellant] in het bijzonder is dat hij niet lichtvaardig wordt blootgesteld aan verdachtmakingen en, wat in dit geval voorop staat, dat zijn privacy niet onnodig wordt geschonden. Bij deze belangenafweging dienen alle omstandigheden van het geval in ogenschouw te worden genomen. Ten aanzien van de door SBS c .s. aangedragen omstandigheden overweegt het hof het volgende.
3.7
Vast staat tussen partijen dat de opnamen van [appellant] en zijn echtgenote voor de uitzending op 21 oktober 2012 al in juni 2012 zijn gemaakt. De programmamakers hebben na het maken van de opnamen geen contact meer opgenomen met [appellant] . Anders dan SBS c .s. hebben betoogd, overweegt het hof dat de programmamakers een aanzienlijk risico op herkenning van [appellant] voor lief hebben genomen door allereerst na de opnamen niet te onderzoeken of [appellant] en zijn echtgenote in hun directe woonomgeving waren gefilmd. Overigens werd in de uitzending door de voice-over wel vermeld dat de programmamakers hen troffen in [plaats] , de woonplaats van [appellant] en zijn echtgenote. SBS c .s. hebben niet toegelicht waarom die informatie in de uitzending bekend werd gemaakt. Bovendien waren de gezichten van [appellant] en zijn echtgenote in de uitzending weliswaar ‘gewiped’, maar hun postuur en kleding kwamen wél in beeld en hun stemmen waren niet vervormd. Het risico op herkenning was op deze manier voorzienbaar en heeft zich ook gerealiseerd. Daarbij acht het hof van belang dat [appellant] geen bekende figuur was, of iemand tegen wie reële verdenkingen bestonden van een misstand, die zich meer publiciteit zal moeten laten welgevallen dan een willekeurige, andere persoon.
3.8
Er bestond ten tijde van de uitzending naar het oordeel van het hof voorts onvoldoende aanleiding in het beschikbare feitenmateriaal voor de conclusie van de programmamakers dat [appellant] gestolen sloten te koop aanbood. Het enige aanknopingspunt voor die conclusie bestond uit het feit dat [appellant] nieuwe, ongebruikte sloten, ook in grote(re) aantallen, voor een lage prijs te koop aanbood van hetzelfde merk als de sloten die gestolen waren bij Guard Lock Zaandam, terwijl dit de enige distributeur van dit merk sloten in Nederland was. De redactie van Undercover heeft na de opnamen van [appellant] navraag gedaan bij deze distributeur, die bij monde van [C] (hierna: [C] ), destijds werkzaam bij dit bedrijf, heeft laten weten dat er inderdaad een brand was geweest in een magazijn, maar dat de producten in dat magazijn als verloren werden beschouwd, zodat de sloten die [appellant] te koop aanbood niet afkomstig konden zijn uit een partij sloten met brandschade. SBS c .s. hebben gesteld dat zij vervolgens geen aanleiding hebben gezien tot nader onderzoek, allereerst omdat zij geen redenen hadden om te twijfelen aan de juistheid van deze verklaring en bovendien omdat het slot dat van [appellant] is gekocht, geen tekenen van brandschade vertoonde. Dat acht het hof onjuist. Van SBS c .s. had zorgvuldig onderzoek verwacht mag worden alvorens [appellant] in de uitzending in beeld te brengen. In ieder geval had het op hun weg gelegen om na de opnamen [appellant] met hun bevindingen naar aanleiding van het contact met [C] te confronteren alvorens de beelden uit te zenden, zodat [appellant] de gelegenheid gehad zou hebben om hierop te reageren. Dat [appellant] tijdens de opnamen zelf niet duidelijk zou zijn geweest over de herkomst van de sloten, wat daarvan zij, doet niet ter zake omdat niet valt in te zien op welke grond op [appellant] op dat moment, toen hij niet wist dat hij heimelijk gefilmd werd voor een televisieprogramma, een gedetailleerde mededelingsplicht rustte tegenover de programmamakers over de herkomst van de door hem te koop aangeboden sloten, en SBS c .s. hebben dit verweer ook niet nader toegelicht.
3.9
Aan SBS c .s. kan worden toegegeven dat de (enkele) omstandigheid dat de beelden zijn gemaakt met een verborgen camera het handelen van SBS c .s. niet zonder meer onrechtmatig maakt. De uitzending was - gedeeltelijk - gewijd aan de verduistering van een partij sloten door [A] en erop gericht om [A] te ontmaskeren. Op zichzelf vormt verduistering en diefstal door personeel een ernstige misstand die de samenleving raakt en die door SBS c .s. op een door hen gekozen wijze onder de aandacht van het publiek mag worden gebracht. Ook is juist, zoals SBS c .s. hebben aangevoerd, dat met behulp van een verborgen camera vaak informatie boven water kan komen die op andere, minder vergaande wijze niet verkregen zou kunnen worden. [appellant] heeft in de uitzending, ook volgens SBS c .s., echter uitsluitend een ondergeschikte bijrol gehad. De ontmoeting met [appellant] had slechts tot doel om aanwijzingen te krijgen over de herkomst van zijn handelswaar, [appellant] werd niet zelf beschuldigd van (enige betrokkenheid bij) de diefstal of verduistering van sloten. Niet valt in te zien dat de opnamen van [appellant] hebben bijgedragen aan de zeggingskracht van de uitzending, laat staan aan de ontmaskering van [A] [appellant] heeft immers tijdens de opnamen geen (stellige) uitspraken gedaan over de herkomst van de sloten die hij aanbood. Verder geldt dat, zoals hiervoor in r.o. 3.8 is overwogen, SBS c .s. onvoldoende aanleiding hadden op grond van de hun destijds ter beschikking staande informatie om te menen dat in het geval van [appellant] sprake was van handel in gestolen sloten. In de uitzending was het gebruik van de met een verborgen camera verkregen beelden derhalve geen noodzakelijk middel om tot ontmaskering van [A] te komen en hadden de beelden van [appellant] zonder bezwaar achterwege kunnen blijven. In de gegeven omstandigheden weegt het belang van [appellant] bij bescherming van zijn privacy zwaarder dan het belang van SBS c .s. bij het gebruik van een verborgen camera en het uitzenden van de aldus gemaakte beelden.
3.10
Het hof komt op grond van de hiervoor weergegeven omstandigheden tot de conclusie dat in dit geval het belang van [appellant] bij bescherming van zijn privacy dient te prevaleren boven het belang van SBS c .s. bij bescherming van hun recht op vrijheid van meningsuiting. Dit maakt dat SBS c .s. onrechtmatig hebben gehandeld jegens [appellant] door het uitzenden van de met de verborgen camera gemaakte beelden van [appellant] . Grief I in incidenteel appel faalt.
Condicio sine qua non-verband uitzending en gestelde schade
3.11
Grieven II en V in incidenteel appel zijn gericht tegen het oordeel van de rechtbank in de deelgeschilbeschikking dat causaal verband in de zin van condicio sine qua non-verband bestaat tussen de uitzending en de door [appellant] gestelde schade. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. [appellant] heeft volgens SBS c .s. onvoldoende gesteld en onderbouwd om het condicio sine qua non-verband tussen de uitzending en de gestelde schade aan te tonen. Niet de uitzending maar gebeurtenissen daarna zijn aanleiding geweest voor zijn werkgever tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst over te gaan. Ook met betrekking tot de overige schadeposten ontbreekt het vereiste causale verband met de uitzending, aldus SBS c .s.
3.12
Het hof stelt voorop dat [appellant] met het overleggen van de ontbindingsbeschikkingen voldoende heeft onderbouwd dat de problemen met zijn werkgever hun oorsprong danwel beginpunt vonden in de gewraakte uitzending van SBS c .s., vergelijk r.o. 5.3 van de beschikking van 12 juni 2013 (“In het onderhavige geval vinden de problemen die uiteindelijk hebben geleid tot het indienen van het onderhavige verzoek hun oorsprong in het “optreden” van [appellant] in het tv-programma Undercover in Nederland.”) en r.o. 5.4 van de beschikking van 7 februari 2014 ( (“Naar het oordeel van de kantonrechter moet als beginpunt van het tussen partijen bestaande conflict worden beschouwd het “optreden” van [appellant] in het tv-programma Undercover in Nederland.”). Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat [appellant] aldus heeft aangetoond dat hij niet in de problemen was geraakt waarin hij nu verkeert als de uitzending niet had plaatsgevonden. Met de in 2.18 gedeeltelijk geciteerde verklaring van psychiater
A.M. van der Loo heeft [appellant] eveneens voldoende onderbouwd dat hij tot eind 2012 zonder problemen heeft gefunctioneerd en pas naar aanleiding van de uitzending psychische klachten (geestelijk letsel) heeft gekregen. Ook wat betreft de gestelde schade die met deze klachten verband houdt, heeft [appellant] het condicio sine qua non-verband met de uitzending aangetoond, behoudens de kosten bestaande uit het eigen risico voor de Zorgverzekeringswet, omdat niet gesteld is en ook niet aannemelijk is dat [appellant] over de betreffende jaren in het geheel geen medische kosten zou hebben gehad zonder de uitzending. Het bedrag van € 11.711,74 wegens voorschot op de kosten ex artikel 6:96 BW in verband met vaststelling van aansprakelijkheid en schade heeft betrekking op de kosten van rechtsbijstand van [appellant] in verband met de onderhavige procedure gericht tegen SBS c .s. Tussen deze kosten en de uitzending bestaat eveneens condicio sine qua non-verband. Zonder de uitzending was [appellant] de onderhavige procedure immers niet gestart. Het condicio sine qua non-verband tussen de uitzending en het gevorderde voorschot op smartengeld, ten slotte, is door SBS c .s. niet bestreden en wordt derhalve als vaststaand aangenomen.
3.13
Voor de schade die [appellant] stelt te hebben geleden doordat hij zich enkele jaren na de uitzending gedwongen achtte om te verhuizen, ontbreekt het gestelde condico sine qua non-verband echter. [appellant] heeft in dit verband slechts gesteld dat hij in en rond zijn vroegere woning dagelijks pijnlijk werd herinnerd aan de uitzending, wat zijn herstel niet ten goede kwam. Bovendien bleek de eerst aan hem toegewezen andere woning vlak bij de woning van een voormalige collega te zijn gelegen. De dagelijkse confrontatie met die collega zou [appellant] steeds hebben herinnerd aan de situatie bij zijn voormalig werkgever en die woning was daarom voor hem ook niet geschikt, aldus [appellant] . Met deze niet-nader onderbouwde stellingen heeft [appellant] geenszins aangetoond dat hij als gevolg van de uitzending genoodzaakt was om te verhuizen, terwijl ook niet vaststaat dat hij zonder de uitzending niet verhuisd zou zijn. Ook het condicio sine qua non-verband tussen de uitzending en het gestelde verlies aan zelfwerkzaamheid en de gestelde kosten voor huishoudelijke hulp en verzorging is niet aangetoond omdat [appellant] niet, althans onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat zijn gestelde beperkingen niet zouden hebben bestaan zonder de uitzending.
3.14
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat grief II in incidenteel appel gedeeltelijk slaagt en grief V in incidenteel appel faalt.
Toerekenbaarheid van de gestelde schade in de zin van artikel 6:98 BW
3.15
De grieven in principaal appel strekken ten betoge dat de rechtbank de schade van [appellant] te beperkt heeft toegerekend aan SBS c .s. en ten onrechte SBS c .s. slechts (hoofdelijk) heeft veroordeeld tot betaling aan [appellant] van een bedrag groot
€ 2.500,- aan schadevergoeding wegens aantasting van zijn eer en goede naam, en diens vordering met betrekking tot de overige schadeposten heeft afgewezen. De grieven lenen zich derhalve voor een gezamenlijke behandeling.
3.16
Het hof overweegt allereerst dat de vordering, voor zover deze betrekking heeft op de gestelde schade als gevolg van de verhuizing, het verlies aan zelfredzaamheid en kosten voor huishoudelijke hulp en verzorging, niet toewijsbaar is op de grond als vermeld in r.o. 3.13. Daaruit volgt dat thans alleen nog dient te worden beoordeeld of en zo ja, in hoeverre de overige, gestelde schadeposten, bestaande uit verlies van arbeidsvermogen, medische kosten (met uitzondering van de kosten ter zake van het eigen risico voor de Zorgverzekeringswet), (voorschot op) kosten ex artikel 6:96 BW en (voorschot op) smartengeld, toerekenbaar en toewijsbaar zijn.
3.17
Het hof stelt voorop dat voor het vaststellen van de omvang van de aansprakelijkheid van de schuldenaar in artikel 6:98 BW niet-limitatief de aard van de aansprakelijkheid en de aard van de schade als gezichtspunten worden genoemd. Artikel 6:98 BW biedt de ruimte om, naast de voorzienbaarheid van de schade ten tijde van de normschending, ook aan andere gezichtspunten die voor ruime of minder ruime toerekening pleiten, zoals de ernst van het verwijt dat aan de schuldenaar kan worden gemaakt, een plaats te geven.
3.18
Het gaat hier om overtreding door SBS c .s. van een zorgvuldigheidsnorm die heeft geresulteerd in een inbreuk op de privacy van [appellant] . Hoewel sprake is van schuldaansprakelijkheid van SBS c .s. is hun mate van schuld niet heel groot te noemen te meer omdat SBS c .s. wel enigermate getracht hebben om herkenning van [appellant] te voorkomen door zijn gezicht onherkenbaar te maken, en van opzet om hem ten onrechte in de uitzending als heler af te schilderen geen sprake is geweest. De gestelde schade bestaat uit zowel materiële (inkomensderving, medische kosten, kosten van rechtsbijstand) als immateriële (smartengeld) componenten. Dat het tonen van de beelden van [appellant] in de uitzending tot herkenning door zijn werkgever kon leiden, met alle gevolgen vandien, was naar het oordeel van het hof wellicht niet voor de hand liggend maar ook bepaald niet onwaarschijnlijk en dus voor SBS c .s. voorzienbaar te achten, zoals in r.o. 3.7 reeds is overwogen. Zoals [appellant] heeft bepleit, acht het hof in deze zaak het commercieel belang van SBS c .s. bij het televisieprogramma Undercover in Nederland niet zonder belang, maar het hof neemt ook in ogenschouw de rol van SBS c .s. als ‘public watchdog’, die SBS c .s. hebben benadrukt. De proceshouding van SBS c .s., die [appellant] als frustrerend en belemmerend voor zijn genezing heeft ervaren, acht het hof niet relevant in het kader van de vaststelling van de omvang van de aansprakelijkheid van SBS c .s. Deze gezichtspunten, in verband bezien, leiden het hof tot de volgende overwegingen.
Verlies van arbeidsvermogen
3.19
Het inkomensverlies dat het gevolg is geweest van het ontslag van [appellant] , is in beginsel als aan SBS c .s. toerekenbare schade te beschouwen. [appellant] heeft echter reeds een vergoeding naar billijkheid van € 12.000,- bruto ontvangen bij de ontbinding van de arbeidsovereenkomst met zijn werkgever en kon vervolgens een beroep doen op sociale uitkeringen. Daarmee zijn de financiële gevolgen van het verlies van zijn baan naar het oordeel van het hof reeds in voldoende mate gecompenseerd, waarbij bovendien dient te worden meegewogen dat niet kan worden uitgesloten dat [appellant] zonder de uitzending zijn baan in de jaren na 2012 ook, maar dan om andere redenen, zou hebben verloren. Het hof neemt daarbij aan dat [appellant] , gezien zijn leeftijd, opleiding en werkervaring, er dan binnen redelijke tijd in geslaagd had kunnen zijn om een vergelijkbaar inkomen uit ander werk te verwerven.
3.20
Dat [appellant] tevens als gevolg van de uitzending langdurig en volledig arbeidsongeschikt wegens psychische klachten zou raken, acht het hof evenwel geenszins voorzienbaar voor SBS c .s. De reactie van [appellant] op het voorval is extreem heftig en langdurig. Het hof laat daarbij in het midden of bij [appellant] al dan niet sprake is geweest van een bijzondere psychische gesteldheid en een psychische stoornis al latent aanwezig was, omdat deze gesteldheid, als daar al sprake van is geweest, SBS c .s. in ieder geval niet bekend heeft kunnen zijn. Het verlies van arbeidsvermogen door de voortdurende arbeidsongeschiktheid van [appellant] , voor zover dat het inkomensverlies als gevolg van werkloosheid gedurende enige tijd overtreft, acht het hof daarom niet toerekenbaar aan SBS c .s. Hetzelfde geldt voor de medische kosten die door zijn psychische klachten zijn veroorzaakt, bestaande uit de kosten van psychologische hulp, en de immateriële schade die [appellant] stelt te hebben geleden en nog te lijden in verband met zijn psychische klachten.
(Voorschot op) kosten ex artikel 6:96 BW
3.21
De post (voorschot op) kosten ex artikel 6:96 BW bestaat uit de werkelijke, door [appellant] gemaakte advocatenkosten in de periode na de deelgeschilbeschikking. [appellant] heeft ter toelichting op deze schadepost gesteld dat er overleg is gevoerd met [appellant] zelf, dat medische en financiële stukken zijn verzameld en dat een arbeidsvermogensschadeberekening is gemaakt. Niet gesteld of gebleken is dat deze kosten betrekking hebben op andere (buitengerechtelijke) verrichtingen dan die ter voorbereiding van gedingstukken en ter instructie van de zaak als bedoeld in artikel 241 Rv. Deze kosten komen niet voor vergoeding door SBS c .s. in aanmerking aangezien aangezien deze werkzaamheden niet zien op de verkrijging van voldoening van een vordering buiten rechte en de proceskostenveroordeling op basis van het liquidatietarief geacht wordt in dergelijke kosten te voorzien, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen.
(Voorschot op) smartengeld
3.22
De aantasting van de eer en goede naam van [appellant] ten slotte was in dit geval een te verwachten gevolg van het onrechtmatig handelen van SBS c .s. en is als schade aan SBS c .s. toe te rekenen. SBS c .s. hebben dit op zichzelf ook niet bestreden. [appellant] heeft met grief IX betoogd dat hij ook aanspraak heeft op smartengeld omdat hij geestelijk letsel in de vorm van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld heeft opgelopen door het onrechtmatig handelen van SBS c .s. [appellant] vordert met verwijzing naar andere, vergelijkbare gevallen een bedrag van € 5.000,- als (voorschot op) smartengeld.
3.23
Deze grief slaagt. De ongegronde beschuldiging van heling in een televisieprogramma op een zender met een groot bereik onder het publiek heeft voor [appellant] geleid tot het verlies van zijn baan en inkomen, en vast staat dat [appellant] hier ernstig onder heeft geleden en lijdt. Deze omstandigheden, daarbij in aanmerking genomen de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, maken dat het hof de immateriële schade wegens aantasting van de eer en goede naam van [appellant] zal begroten op het gevorderde bedrag aan immateriële schadevergoeding.
3.24
SBS c .s. hebben in eerste aanleg aangevoerd dat het toekennen van de gevorderde schadevergoeding een ‘chilling effect’ zal hebben op de bereidheid van onderzoeksjournalisten om hun werk te verrichten, niet alleen wegens de hoogte ervan maar met name wegens de aard van de gevorderde schadeposten, waaronder inkomstenderving gedurende minimaal vijf jaar. Het hof acht echter niet aannemelijk dat het door SBS c .s. gevreesde ‘chilling effect’ zich zal voordoen omdat uitsluitend een bedrag van € 5.000,- als immateriële schadevergoeding zal worden toegewezen.
Schriftelijke belastinggarantie
3.25
Omdat uit het vorenstaande volgt dat alleen een bedrag aan smartengeld zal worden toegewezen, heeft [appellant] geen belang bij de gevorderde schriftelijke belastinggarantie en zal de vordering ook in zoverre worden afgewezen.
Schadestaatprocedure
3.26
[appellant] heeft wegens overige schadeposten die verband houden met de uitzending, waaronder arbeids- en vermogensschade, en pensioenschade, verwijzing naar de schadestaatprocedure gevorderd. Wat daarvan zij, dat [appellant] dergelijke schade als gevolg van de uitzending zou leiden, acht het hof evenmin voorzienbaar en daarom niet toerekenbaar aan SBS c .s. , zodat de gevorderde verwijzing naar de schadestaatprocedure eveneens zal worden afgewezen.
Proceskosten
3.27
[appellant] heeft met een beroep op HR 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:943, aanspraak gemaakt op vergoeding van de kosten gemoeid met zijn verweer tegen het door SBS c .s. ingestelde hoger beroep tegen de deelgeschilbeschikking, voor zover daarbij met een beroep op een doorbrekingsgrond is opgekomen tegen de beslissing van de rechtbank om het verzoek van [appellant] te behandelen als deelgeschil ex artikel 1019aa Rv, en deze kosten geschat op € 923,47 inclusief btw. SBS c .s. hebben zich echter niet beroepen op een doorbrekingsgrond. Artikel 1019aa is niet van toepassing in een bodemprocedure als de onderhavige waarin op grond van artikel 1019cc lid 3 Rv wordt opgekomen tegen de deelgeschilbeschikking (ECLI:NL:HR:2015:1689). De gevorderde procerskostenvergoeding zal derhalve worden afgewezen.
3.28
De grieven in principaal appel falen, behoudens grief IX. De grieven in incidenteel appel falen eveneens behoudens grief II (gedeeltelijk). [appellant] heeft geen feiten gesteld en te bewijzen aangeboden die, bij bewezenverklaring, tot een andere beoordeling kunnen leiden dan hierboven gegeven. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd voor zover daarbij SBS c .s. hoofdelijk zijn veroordeeld tot betaling aan [appellant] van een bedrag van € 2.500,-, met wettelijke rente, en SBS c .s. zullen veroordeeld worden tot betaling aan [appellant] van een bedrag van € 5.000,-. SBS c .s. zullen als (de overwegend) in het ongelijk te stellen partij worden verwezen in de kosten van de procedure in principaal en incidenteel appel.
4. Beslissing
Het hof:
rechtdoende in principaal en incidenteel appel:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover daarbij SBS c .s. hoofdelijk is veroordeeld tot betaling aan [appellant] van een bedrag van € 2.500,-, met wettelijke rente,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt SBS c .s. hoofdelijk tot betaling aan [appellant] van een bedrag van
€ 5.000,-;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
veroordeelt SBS c .s. in de kosten van de procedure in principaal hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [appellant] begroot op € 416,01 aan verschotten en € 5.877,- voor salaris;
veroordeelt SBS c .s. in de kosten van het geding in incidenteel hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [appellant] begroot op € 2.938,50 voor salaris;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. F.J. Verbeek, G.C. Boot en R.M. de Winter en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 18 augustus 2020.
Uitspraak 23‑10‑2018
Inhoudsindicatie
Tussenarrest. Zie ECLI:NL:GHAMS:2020:2301
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.247.222/01
zaaknummer rechtbank : C/13/633273 HA ZA 17-76i
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 23 oktober 2018
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. M.H.M. Verbeemen te Utrecht,
tegen
TALPA TV B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
NOORDKAAP TV PRODUCTIES BV,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerden,
advocaat: mr. J.A.K. van den Berg te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
Appellant heeft bij exploot geïntimeerde aangezegd in hoger beroep te komen van een of meer tussen partijen in de onderhavige zaak gewezen vonnissen, met dagvaarding van geïntimeerde voor dit hof.
De zaak is op de rol ingeschreven en geïntimeerde is bij advocaat verschenen.
2. Beoordeling
Het hof ziet aanleiding om een comparitie van partijen te gelasten. Het doel is het verkrijgen van inlichtingen, het beproeven van een minnelijke regeling en/of het bespreken van het verdere verloop van het hoger beroep, waarbij onder meer mediation, bewijsvoering en/of rapportage door deskundigen aan de orde kunnen komen. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
3. Beslissing
Het hof:
bepaalt dat partijen in persoon respectievelijk, voor zover partijen rechtspersoon zijn, vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte en tot het geven van de verlangde inlichtingen in staat is en die bevoegd is (door schriftelijke machtiging of anderszins) tot het aangaan van een schikking, tezamen met hun advocaten zullen verschijnen voor het tot raadsheercommissaris benoemde lid van het hof mr. H.M.M. Steenberghe, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie, IJdok 20 te Amsterdam, op een nader te bepalen tijdstip, tot het hiervoor onder 2 omschreven doel;
bepaalt dat partijen binnen 2 weken na heden op de rol van 6 november 2018 hun verhinderdagen en die van hun advocaten voor de eerstkomende 4 maanden kunnen opgeven, waarna het hof de dag en het tijdstip van de comparitie zal vaststellen, in welk geval behoudens klemmende redenen of overmacht geen uitstel van de comparitie meer zal worden verleend;
bepaalt dat de datum van de comparitie na aanbrengen in het roljournaal vermeld zal worden;
bepaalt dat appellant uiterlijk 4 weken na heden een kopie van het volledige procesdossier (de stukken van de eerste aanleg met inbegrip van de producties en de appeldagvaarding) in tweevoud zal indienen bij het hof (roladministratie – team handel);
bepaalt dat partijen uiterlijk 2 weken vóór de dag van de comparitie de stukken waarop zij voor het overige een beroep zouden willen doen, in kopie over zullen leggen door toezending aan het hof (roladministratie – team handel) en de wederpartij;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door J.C.W. Rang, J.W. Hoekzema en A.R. Sturhoofd en in het openbaar uitgesproken op 23 oktober 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.