Rb. Rotterdam (vzr.), 29-06-2007, nr. VBC07/1785-KRD
ECLI:NL:RBROT:2007:BA8601
- Instantie
Rechtbank Rotterdam (Voorzieningenrechter)
- Datum
29-06-2007
- Zaaknummer
VBC07/1785-KRD
- LJN
BA8601
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2007:BA8601, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 29‑06‑2007; (Voorlopige voorziening)
- Wetingang
- Vindplaatsen
JE 2007, 305
Uitspraak 29‑06‑2007
Inhoudsindicatie
Last onder dwangsom ten einde alsnog melding ongebruikelijke transactie te bewerkstelligen. Ten tijde van verzoek om voorlopige voorziening is begunstigingstermijn reeds verstreken.
Partij(en)
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector Bestuursrecht
Voorzieningenrechter
Reg.nr.: VBC 07/1785-KRD
Uitspraak naar aanleiding van het verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht
in het geding tussen
[Verzoeker], h.od.n. [X], te Zeist, verzoeker,
gemachtigde mr. D.C. van den Heuvel, advocaat te Zeist,
en
Bureau Financieel Toezicht, verweerder.
1. Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 26 april 2007 heeft verweerder eiser de last opgelegd onder verbeurte van een eenmalige dwangsom van € 3.000,- binnen drie weken te rekenen vanaf de dag na dagtekening van dit besluit alsnog melding te doen aan de Financial Intelligence Unit-Nederland (hierna: FIU-NL), voorheen het Meldpunt ongebruikelijke Transacties, van een ongebruikelijke transactie die naar voren is gekomen bij door verzoeker in 2005 ten behoeve van aan Cheung Holding B.V. en Chinatown B.V. verrichtte dienstverlening.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft verzoeker bij brief van 17 mei 2007 bezwaar gemaakt.
Voorts heeft de gemachtigde van verzoeker bij brief van 18 mei 2007 de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende schorsing van de last onder dwangsom.
2. Overwegingen
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt vast dat het bestreden besluit is gebaseerd op de artikelen 9 en 17c van de Wet melding ongebruikelijke transacties (hierna: Wet MOT). De voorzieningenrechter stelt voorts vast dat verweerder gelet op artikel 8a, tweede lid, onderdeel i, in verbinding met artikel 5a van de Uitvoeringsregeling Wet identificatie bij dienstregeling en Wet melding ongebruikelijke transacties een bestuursorgaan is dat is belast is met het toezicht op ondermeer de naleving van artikel 9 van de Wet MOT.
Ingevolge artikel 17s van de Wet MOT in verbinding met artikel 7:1, tweede lid, van de Awb zal de rechtbank Rotterdam bevoegd zijn kennis te nemen van een eventueel beroep tegen de te nemen beslissing op het bezwaar. Gelet op het hiervoor genoemde artikel 8:81, eerste lid, van de Awb is de voorzieningenrechter derhalve bevoegd kennis te nemen van het verzoek.
Met betrekking tot het verzoek merkt de voorzieningenrechter op dat de laatste dag van de in de last opgenomen begunstigingstermijn van drie weken viel op 17 mei 2007, terwijl [verzoeker] zich eerst nadien, namelijk bij schrijven van 18 mei 2007 (ontvangen op 21 mei 2007), tot de voorzieningenrechter heeft gewend. Nu de dwangsom reeds van rechtswege was verbeurd ten tijde van de indiening van het verzoek om voorlopige voorziening, kan een voorziening niet strekken tot hetgeen [verzoeker] beoogt. Slechts de burgerlijke rechter is bevoegd terzake de invordering van de verbeurde dwangsom. De voorzieningenrechter wijst in dit verband op de uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 april 2005 (LJN: AT3734).
Gelet hierop acht de voorzieningenrechter het verzoek niet spoedeisend.
Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond, zodat de voorzieningenrechter, gelet op artikel 8:83, derde lid, van de Awb, uitspraak kan doen zonder zitting.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter,
recht doende:
wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Aldus gedaan door mr. R. Kruisdijk, voorzieningenrechter, en door deze en mr. drs. R. Stijnen, griffier, ondertekend.
De griffier: De voorzieningenrechter:
Uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2007.
Afschrift verzonden op: