Rb. Rotterdam (vzr.), 18-10-2005, nr. VBC05/4445-KRD, nr. VBC05/4446-KRD
ECLI:NL:RBROT:2005:AU5259
- Instantie
Rechtbank Rotterdam (Voorzieningenrechter)
- Datum
18-10-2005
- Zaaknummer
VBC05/4445-KRD
VBC05/4446-KRD
- LJN
AU5259
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2005:AU5259, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 18‑10‑2005; (Voorlopige voorziening)
- Vindplaatsen
Gst. 2006, 152 met annotatie van L.J.J. Rogier
Uitspraak 18‑10‑2005
Inhoudsindicatie
De voorzieningenrechter is niet bevoegd om in het kader van art. 8:81 Awb een voorziening te treffen die eruit bestaat dat de handhavingspraktijk in het kader van de Tabakswet jegens verzoeksters wordt gestaakt voor wat betreft het door hen op vakbeurzen gratis uitdelen van sigaren.
Partij(en)
RECHTBANK TE ROTTERDAM
Voorzieningenrechter
Reg.nrs.: VBC 05/4445-KRD en VBC 05/4446-KRD
Uitspraak
naar aanleiding van het verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met de procedure tussen
1. P.G.C. Hajenius B.V., gevestigd te Amsterdam (hierna ook: Hajenius),
2. Ritmeester B.V., gevestigd te Veenendaal (hierna ook: Ritmeester),
gezamenlijk te noemen: verzoeksters,
gemachtigde mr. K.D. Defares, advocaat te Amsterdam
en
de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verweerder.
1. Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 22 november 2004 heeft verweerder het bezwaar van Hajenius tegen het besluit van 16 juli 2004, houdende de oplegging aan haar van een boete van € 45.000,- wegens overtreding van artikel 5, vierde lid (oud), van de Tabakswet, ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: besluit I) heeft Hajenius bij brief van 29 december 2004, aangevuld bij brieven van 15 februari 2005 en 22 september 2005, beroep ingesteld.
Bij besluit van 22 november 2004 heeft verweerder het bezwaar van Ritmeester tegen het besluit van 16 juli 2004, houdende de oplegging aan haar van een boete van € 45.000,- wegens overtreding van artikel 5, vierde lid (oud), van de Tabakswet, ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: besluit II) heeft Ritmeester bij brief van 29 december 2004, aangevuld bij brieven van 15 februari 2005 en 22 september 2005, beroep ingesteld.
Voorts hebben verzoeksters bij die laatste brief van 22 september 2005 de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, bestaande uit het (deels) jegens verzoeksters buiten werking stellen van verweerders handhavingspraktijk. Ook in de hoofdzaken is de rechtbank verzocht een dergelijke uitspraak te doen.
De bijlagen 9 en 10 bij de brief van 22 september 2005 bevatten een tweetal nieuwe primaire boetebesluiten van 5 augustus 2005, gericht aan respectievelijk Hajenius en Ritmeester. Die besluiten zien eveneens op één of meer overtredingen van de Tabakswet. De bijlagen 13 en 14 bevatten de door verzoeksters tegen die besluiten ingediende bezwaarschriften.
2. Overwegingen
2.1.
Wettelijk kader
Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank.
Ingevolge artikel 8:2, aanhef en onder a, van de Awb kan geen beroep worden ingesteld tegen een besluit, inhoudende een algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel.
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voorzover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing op bezwaar of eventueel in de hoofdzaak.
Ingevolge artikel 5, vierde lid (oud), van de Tabakswet is verboden iedere uitreiking om niet of tegen een symbolische vergoeding, die het aanprijzen van een tabaksproduct ten doel of tot rechtstreeks of onrechtstreeks gevolg heeft. Deze bepaling is met ingang van 1 februari 2005 vernummerd tot het vijfde lid.
Ingevolge artikel 11b, eerste lid, van de Tabakswet kan verweerder ter zake van de in de bijlage omschreven overtredingen een boete opleggen aan de natuurlijke of rechtspersoon aan welke de overtreding kan worden toegerekend. Blijkens de bijlage worden overtredingen door fabrikanten, groothandelaren en importeurs van tabaksproducten van de verboden neergelegd in de artikelen 5 en 5a bestraft met een boete van € 45.000,- (voor zover geen sprake is van recidive).
Ingevolge artikel 11h van de Tabakswet wordt de werking van een boetebeschikking als bedoeld in artikel 11g opgeschort totdat op het beroep is beslist.
2.2.
Het verzoek
De brief van 22 september 2005 is ingediend in het kader van het aanhangige beroep tegen de besluiten I en II. De lopende bezwaarprocedures tegen de nadere boetebesluiten van 5 augustus 2005 zijn in dat schrijven aangehaald om het spoedeisend belang bij het treffen van een voorziening te benadrukken. Bij telefonische navraag door de griffie op 26 september 2005, heeft de gemachtigde van verzoeksters bevestigd dat het verzoek zich uitsluitend richt tot het beroep tegen de besluiten I en II en dat derhalve geen aparte voorziening wordt verzocht ten aanzien van de besluiten van 5 augustus 2005.
In die brief is met het oog op het spoedeisend belang van de verzochte voorziening jegens verzoeksters vooropgesteld dat de schorsing als bedoeld in artikel 11h van de Tabakswet uitsluitend ziet op de betaling van de boeten, zodat de voortdurende toezichtsactiviteiten van verweerder daar niet door geraakt worden. Met het oog op editie 2006 van de European Fine Food Fair, die begin 2006 plaats heeft, hebben verzoeksters er groot belang bij dat zij, totdat onherroepelijk is beslist over verweerders handhavingspraktijk, niet met herhaalde boeteoplegging wegens het aldaar gratis uitdelen van sigaren worden geconfronteerd.
De voorzieningenrechter wordt in die brief verzocht verweerders handhavingspraktijk, voorzover die praktijk er op neerkomt dat aan eiseressen niet wordt toegestaan op beurzen bestemd voor professionele afnemers van tabaksproducten gratis tabaksproducten uit te reiken, buiten werking te stellen totdat daarover op enigerlei wijze onherroepelijk is beslist. Eén en ander onder verbeurte van een dwangsom voorzover verweerder zich gedraagt in strijd met deze schorsing of dit bevel.
Het verzoek is gegrond op de stelling dat de uitleg die verweerder geeft aan artikel 5, vierde lid (oud), thans het vijfde lid, van de Tabakswet onjuist is.
Een en ander heeft verzoeksters er voorts toe gebracht de Staat der Nederlanden op 4 februari 2005 te dagvaarden bij de rechtbank Den Haag.
2.3.
Beoordeling bevoegdheid
De voorzieningenrechter stelt voorop dat hoewel er procedureel gezien enige connexiteit lijkt te zijn met twee aanhangige hoofdzaken, namelijk het beroep tegen de besluiten I en II, het verzoek van verzoeksters tot het buiten werking stellen van verweerders handhavingsprakijk jegens verzoeksters niet ziet op het treffen van een voorlopige voorziening met betrekking tot die besluiten.
De voorzieningenrechter overweegt in dit verband het volgende.
Het door de wetgever gekozen systeem van bestuursrechtelijke rechtsbescherming, zoals neergelegd in de artikelen 8:1 en 8:2 van de Awb, brengt met zich dat - hier niet van belang zijnde uitzonderingen daargelaten - uitsluitend over de band van een beroep tegen een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, daaraan ten grondslag liggende feitelijke gedragingen en algemeen verbindende voorschriften indirect ter toetsing voor kunnen liggen, namelijk bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit als bedoeld in artikel 7:1, tweede lid, van de Awb.
Dit betekent enerzijds dat in de hoofdzaken weliswaar het toezichtshandelen dat heeft geleid tot de besluiten van 16 juli 2004, die zijn gehandhaafd met de besluiten I en II, in de hoofdzaken beoordeeld kan worden en dat daarbij voorts dient te worden beoordeeld of de aan die besluiten ten grondslag gelegde regelgeving al dan niet buiten toepassing dient te blijven. Anderzijds volgt hieruit dat die toetsing zich niet kan voltrekken buiten de besluiten I en II en dat het resultaat van die toetsing ook uitsluitend gevolgen kan hebben voor die besluiten en de gehandhaafde primaire besluiten van 16 juli 2004.
Net zoals de rechtbank in de hoofdzaken niet bevoegd zal zijn om de toekomstige op verzoeksters gerichte handhaving van de Tabakswet door verweerder buiten werking te stellen, heeft ook voor de voorzieningenrechter te gelden dat hij niet bevoegd is enige voorziening te treffen die niet betrekking heeft op de besluiten I en II en de met die besluiten gehandhaafde boeten.
Nu met betrekking tot hetgeen is verzocht de rechtbank in de hoofdzaken niet bevoegd zal zijn, is de voorzieningenrechter ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb eveneens onbevoegd. Nu naar het oordeel van de voorzieningenrechter die onbevoegdheid een kennelijke is, ziet hij - gelet op artikel 8:83, derde lid, van de Awb - aanleiding uitspraak te doen zonder zitting.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding.
Gelet op het voorgaande wordt als volgt beslist.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter,
recht doende:
verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van hetgeen door verzoeksters is verzocht.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Kruisdijk als voorzieningenrechter.
De beslissing is, in tegenwoordigheid van mr. drs. R. Stijnen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2005.
De griffier: De voorzieningenrechter:
Afschrift verzonden op: