HR, 27-02-2024, nr. 22/00312 P
ECLI:NL:HR:2024:269
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
27-02-2024
- Zaaknummer
22/00312 P
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2024:269, Uitspraak, Hoge Raad, 27‑02‑2024; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2024:10
ECLI:NL:PHR:2024:10, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 09‑01‑2024
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2024:269
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2024-0037
Uitspraak 27‑02‑2024
Inhoudsindicatie
Profijtontneming, w.v.v. uit hennepteelt. Art. 416.2 Sv. Moet adres dat is genoemd in “bevel schorsing overleveringsbewaring” van R-C, dat bij cassatieschriftuur is gevoegd, worden aangemerkt als verblijfplaats van betrokkene a.b.i. art. 36e.1.b.2 Sv? Oproeping voor tz. in hoger beroep is verzonden naar adres van betrokkene in België. O.g.v. de in cassatie overgelegde kopie van bevel van RC van 24-11-2021 (aan herkomst en betrouwbaarheid waarvan in redelijkheid niet hoeft te worden getwijfeld) moet ervan worden uitgegaan dat in deze zaak, toen oproeping voor tz. in h.b. van 24-1-2022 werd betekend, het daarin genoemde adres als verblijfplaats van betrokkene in de zin van art. 36e.1.b.2 Sv had te gelden en dat dus, achteraf bezien, de aanbieding van oproeping op dat in bevel van RC genoemde adres had moeten plaatsvinden. Die aanbieding heeft, gelet op stukken, echter niet plaatsgevonden. Gelet hierop is ’s-hofs oordeel dat oproeping voor tz. in h.b. rechtsgeldig is betekend, onjuist. HR verklaart betekening van oproeping in h.b. nietig.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 22/00312 P
Datum 27 februari 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het gerechtshof Den Haag van 24 januari 2022, nummer 22-001306-19, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste
van
[betrokkene ] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
hierna: de betrokkene.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft M.P.M. Balemans, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot nietigverklaring van de oproeping voor de terechtzitting in hoger beroep.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van het hof dat de oproeping van de betrokkene voor de terechtzitting in hoger beroep van 24 januari 2022 rechtsgeldig is betekend.
2.2.1
Het procesverloop is weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 6 tot en met 12. Voor de beoordeling in cassatie zijn in het bijzonder de volgende stukken van belang:a. een Informatiestaat SKDB-persoon van 2 december 2021 die inhoudt dat de betrokkene niet was gedetineerd en dat hij met ingang van 12 juni 2019 als niet-ingezetene in de basisregistratie personen is ingeschreven op het adres [a-straat 1] in [plaats] . Verder vermeldt deze Informatiestaat als laatst opgegeven woon- of verblijfplaats [b-straat 1] , [plaats] (registratiedatum: 23 november 2021);b. een oproeping van de betrokkene van 2 december 2021 met parketnummer 22-001306-19 om te verschijnen op de terechtzitting in hoger beroep van 24 januari 2022;c. een akte van uitreiking van 2 december 2021 die inhoudt dat de onder b. genoemde oproeping is uitgereikt aan een medewerker van het openbaar ministerie en dat een afschrift is verzonden naar het adres [a-straat 1] in [plaats] ;d. een kopie van de oproeping van de betrokkene van 2 december 2021 om te verschijnen ter terechtzitting in hoger beroep van 24 januari 2022 die is verzonden aan het adres [b-straat 2] , [plaats] .
2.2.2
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 24 januari 2022 houdt in dat de betrokkene en zijn raadsman niet zijn verschenen en dat het hof verstek heeft verleend tegen de betrokkene.
2.2.3
Het arrest van het hof houdt onder meer het volgende in:
“Het hof constateert dat de betrokkene niet ter terechtzitting in hoger beroep is verschenen, terwijl de oproeping rechtsgeldig is betekend. Er is evenmin een advocaat ter terechtzitting verschenen namens hem.
Kort voor aanvang van de terechtzitting van 24 januari 2022 is de betrokkene (kennelijk) gewisseld van advocaat, blijkens een emailbericht van de toenmalige raadsvrouw. Die (nieuwe) raadsman heeft vervolgens geen stelbrief aan het hof verzonden. Ter terechtzitting van het hof is telefonisch contact geweest met deze raadsman die meedeelde niet op de hoogte te zijn van de zitting.
Het hof is van oordeel dat het - mede in aanmerking genomen dat op de betrokkene de verantwoordelijkheid rust om het door hem ingestelde rechtsmiddel daadwerkelijk te effectueren - op de weg van de betrokkene ligt, en had gelegen, om contact op te nemen met zijn nieuwe advocaat en dat het in de invloed- en risicosfeer van de betrokkene ligt dat de overdracht van de verdediging goed verloopt.
Het hof neemt voorts in overweging dat de zaak eerder op zitting heeft gestaan op 13 juli 2021 en dat de inhoudelijke behandeling van de zaak destijds op verzoek van de verdediging is aangehouden, aangezien de vorige advocaat van de betrokkene de verdediging had overgenomen van haar kantoorgenoot en zij niet beschikte over de stukken en de contactgegevens van de betrokkene.
Uit de administratie van het hof is gebleken dat op 14 september 2021 de advocaatstukken zijn verstrekt aan de vorige advocaat van de betrokkene. Op 13 oktober 2021 is de vorige advocaat van de betrokkene akkoord gegaan met de inhoudelijke behandeling ter terechtzitting van heden.
Het hof constateert dat de oproepingen op rechtsgeldige wijze zijn gedaan.”
2.2.4
Bij de cassatieschriftuur is een kopie gevoegd van het ‘bevel schorsing overleveringsbewaring’ van 24 november 2021, van de rechter-commissaris in de rechtbank Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/752298-21. Dit bevel houdt onder meer in:
“Naam: [betrokkene ]Voornamen: [betrokkene ]
Geboren op: [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats]
Woonplaats: ZVW
(...)
De rechter-commissaris heeft op 24 november 2021 de inbewaringstelling van de opgeëiste persoon bevolen.
(...)
De rechter-commissaris acht termen aanwezig om de overleveringsbewaring te schorsen nu de opgeëiste persoon zich bereid heeft verklaard tot nakoming van de na te melden voorwaarden;
BESCHIKKENDE:
De rechter-commissaris beveelt de schorsing van de overleveringsbewaring van de opgeëiste persoon met ingang van 24 november 2021, tot het moment waarop de rechtbank over de gevangenhouding heeft beslist, maar niet voordat hij zijn Hongarije paspoort en/of ieder (...) ander reisdocument [heeft] ingeleverd bij de officier van justitie. Aan de schorsing zijn de volgende voorwaarden verbonden:
(...)
3. de opgeëiste persoon zal verblijven op het adres [c-staat 1] , te [plaats] ;
4. de opgeëiste persoon zal de rechter-commissaris en de officier van justitie schriftelijk van iedere adreswijziging op de hoogte stellen;
5. de opgeëiste persoon zal Nederland niet verlaten.”
2.3
Artikel 36e lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) luidt:
“De uitreiking van de gerechtelijke mededeling, bedoeld in artikel 36b, tweede lid, geschiedt:
(...)
b. aan alle anderen: in persoon of indien betekening in persoon niet is voorgeschreven en de mededeling in Nederland wordt aangeboden:
1°. aan het adres waar de geadresseerde als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen, dan wel,
2°. indien de geadresseerde niet als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen, aan de woon- of verblijfplaats van de geadresseerde.”
2.4
Op grond van de in cassatie overgelegde kopie van het bevel van de rechter-commissaris van 24 november 2021 – aan de herkomst en betrouwbaarheid waarvan in redelijkheid niet hoeft te worden getwijfeld – moet bij de beoordeling van het cassatiemiddel ervan worden uitgegaan dat in deze zaak, toen de oproeping voor de terechtzitting in hoger beroep van 24 januari 2022 werd betekend, het adres [c-staat 1] in [plaats] als verblijfplaats van de betrokkene in de zin van artikel 36e lid 1, aanhef en onder b sub 2°, Sv had te gelden en dat dus, achteraf bezien, de aanbieding van de oproeping op dat in het bevel van de rechter-commissaris genoemde adres had moeten plaatsvinden. Die aanbieding heeft, gelet op de onder 2.2.1 weergegeven stukken, echter niet plaatsgevonden. Gelet hierop is het oordeel van het hof dat de oproeping van de betrokkene voor de terechtzitting in hoger beroep van 24 januari 2022 rechtsgeldig is betekend, onjuist.
2.5
Het cassatiemiddel slaagt.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- verklaart de betekening van de oproeping van de betrokkene in hoger beroep om te verschijnen op de terechtzitting van het hof van 24 januari 2022 nietig.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren M. Kuijer en F. Posthumus, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 februari 2024.
Conclusie 09‑01‑2024
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Profijtontneming. Had betekening van oproeping (ook) moeten plaatsvinden op feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland waarvan justitie in een andere zaak bekend is? Slagend middel met conclusie die strekt tot terugwijzing.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer22/00312 P
Zitting 9 januari 2024
CONCLUSIE
D.J.C. Aben
In de zaak
[betrokkene],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
hierna: de betrokkene
Inleiding
1. De betrokkene is bij arrest van 24 januari 2022 door het gerechtshof Den Haag niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 26 maart 2019, waarin de rechtbank het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel had vastgesteld op een bedrag van € 128.148,30 en (wegens overschrijving van de redelijke termijn) aan de betrokkene ter ontneming van dat wederrechtelijk verkregen voordeel de verplichting had opgelegd tot betaling van een bedrag van € 123.000,- aan de staat en waarin de rechtbank de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd in het geval van niet-betaling had bepaald op 365 dagen.
2. Het cassatieberoep is ingesteld namens de betrokkene. M.P.M. Balemans, advocaat te Amsterdam, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel
3. Het middel klaagt over 's hofs oordeel dat de oproeping in hoger beroep voor de zitting van 24 januari 2022 rechtsgeldig is betekend.
De hoofdzaak
4. In de met deze ontnemingszaak samenhangende strafzaak heeft het gerechtshof Den Haag op 5 oktober 2016 het vonnis van de rechtbank Den Haag van 4 april 2016, met overneming van gronden bevestigd, behalve voor wat betreft de opgelegde gevangenisstraf en de motivering daarvan.
5. De rechtbank had de betrokkene onder meer veroordeeld wegens:
- dagvaarding I, feit 1 en dagvaarding II, feit 1 “telkens: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod”,
- dagvaarding I, feit 2 en dagvaarding II, feit 2 “telkens: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumweg gegeven verbod”.
Het procesverloop
6. Het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg d.d. 12 maart 2019 houdt – onder meer – in:
“De veroordeelde:
[betrokkene],
geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats],
thans: zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
laatst bekende adres in het buitenland: [a-straat 1], [postcode] te [plaats] (België).
is niet verschenen.
Als raadsvrouw van veroordeelde is ter terechtzitting aanwezig mr. I.A. Groenendijk. De raadsvrouw verklaart uitdrukkelijk gemachtigd te zijn de veroordeelde ter terechtzitting te verdedigen.”
7. Uit het vonnis van de rechtbank van 26 maart 2019 blijkt (zoals gezegd) dat de rechtbank het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel had vastgesteld op een bedrag van € 128.148,30 en (wegens overschrijving van de redelijke termijn) aan de betrokkene ter ontneming van dat wederrechtelijk verkregen voordeel de verplichting had opgelegd tot betaling van een bedrag van € 123.000,- aan de staat en de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd in het geval van niet-betaling had bepaald op 365 dagen.
8. Namens de betrokkene is hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. De akte instellen hoger beroep van 5 april 2019 vermeldt als (Nederlands) adres van de betrokkene: [a-straat 1], [plaats]. De aan de akte gehechte bijzondere volmacht van de raadsvrouw van de betrokkene (mr. Groenendijk) van 5 april 2019 houdt onder meer in:
“Hierbij verleen ik aan de griffiemedewerk(st)er van de strafgriffie van Uw Rechtbank een schriftelijke volmacht om namens cliënt het volgende rechtsmiddel in te stellen. Cliënt heeft mij bepaaldelijk gevolmachtigd om op grond van artikel 450 lid 1 Sv tegen de uitspraak van 26 maart 2019 in de zaak bekend met parketnummers: 09/842817-15 en 09/755002-15 (ontnemingsvonnis) Hoger Beroep in te stellen. Cliënt stemt in met het door de griffiemedewerk(st)er aanstonds in ontvangst nemen van de oproeping voor de terechtzitting in Hoger Beroep. Cliënt verzoekt u om het afschrift appeldagvaarding naar ondergetekende toe te zenden. Bezuidenhoutseweg 195, 2594 AJ 's-Gravenhage, alsmede naar cliënt. De akte zie ik gaarne voor afloop der termijn tegemoet.”
9. Bij de processtukken bevinden zich verder onder meer:
- Een Informatiestaat SKDB-persoon van 18 mei 2021, die onder meer inhoudt dat de betrokkene niet-ingezetene is, dat hij met ingang van 12 juni 2019 als BRP-adres heeft [b-straat 1], [postcode], [plaats] (België), dat als zijn laatst opgegeven woon- of verblijfplaats (datum registratie: 8 mei 2017) is vermeld: [a-straat 1], [plaats], en dat de betrokkene niet is gedetineerd;
- Een akte van uitreiking d.d. 18 mei 2021 die inhoudt dat van de betrokkene geen woon- of verblijfplaats bekend is en dat de oproeping (voor de terechtzitting in hoger beroep van 13 juli 2021, met parketnummer 22-001306-19) is uitgereikt aan een medewerker van het OM en is verzonden naar het adres [b-straat 1], [postcode], [plaats] (België);
- Een akte van uitreiking d.d. 26 mei 2021 die inhoudt dat de oproeping tevergeefs is aangeboden op het adres [a-straat 1], [postcode], [plaats];
- Een akte van uitreiking die inhoudt dat voornoemde oproeping op 8 juni 2021 is uitgereikt aan een medeweker van het OM, onder toezending van een afschrift van de oproeping naar het adres [a-straat 1], [postcode], [plaats].
10. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 13 juli 2021 houdt in dat de betrokkene niet is verschenen. Dit proces-verbaal houdt verder onder meer in:
“De voorzitter doet mededeling van:
- een dagvaarding in hoger beroep, welke op 26 mei 2021 tevergeefs is getracht uit te reiken aan het op de akte rechtsmiddel vermelde (laatst opgegeven) adres van de betrokkene, vervolgens op 8 juni 2021 is uitgereikt aan een medewerker van het Openbaar Ministerie waarna op diezelfde datum een afschrift is verzonden naar het op de akte rechtsmiddel vermelde adres;
- een afschrift van de dagvaarding in hoger beroep welke op 18 mei 2021 is verzonden naar het gba-adres van de betrokkene in België;
- een akte rechtsmiddel waaruit volgt dat namens de betrokkene, door mr. I.A. Groenendijk, hoger beroep is ingesteld op 5 april 2019. Uit de bijgevoegde schriftelijke machtiging volgt voorts dat zij heeft verzocht om een afschrift van de dagvaarding in hoger beroep naar haar kantooradres te verzenden. Uit de stukken in hoger beroep en de behandeling ter terechtzitting is niet gebleken dat zulks is geschied;
- een e-mail d.d. 12 juli 2021 gericht aan het hof, afkomstig van mr. A.B.M. Nohl, advocaat te Den Haag, inhoudende dat zij contact heeft opgenomen met mr. I.A. Groenendijk voor het verkrijgen van de contactgegevens van betrokkene, dat mr. Groenendijk haar heeft bericht niet over dergelijke gegevens te beschikken en dat zij de betrokkene derhalve niet heeft kunnen bereiken. Mr. Nohl heeft verder medegedeeld dat zij betrokkene graag als raadsvrouw wenst bij te staan in hoger beroep, maar dat zij daarvoor eerst contact dient te krijgen met betrokkene. Tot slot heeft zij medegedeeld niet over de stukken te beschikken.
De advocaat-generaal deelt hierop mede dat het haar bevreemdt dat mr. Nohl niet beschikt over de stukken van haar voormalig kantoorgenoot mr. Groenendijk, die haar werkzaamheden als advocaat heeft neergelegd. Desalniettemin concludeert de advocaat-generaal tot aanhouding van de behandeling van de zaak in hoger beroep teneinde mr. Nohl in de gelegenheid te stellen om betrokkene in rechte bij te staan.
Het gerechtshof, gehoord de advocaat-generaal, schorst hierop het onderzoek voor onbepaalde tijd;
beveelt de oproeping van de betrokkene voor de nadere terechtzitting;
stelt de stukken daartoe in handen van de advocaat-generaal , en verzoekt de advocaat-generaal de stukken naar mr. A.B.M. Nohl, advocaat te Den Haag, te zenden nadat zij zich als raadsvrouw van betrokkene heeft gesteld.”
11. Bij de processtukken bevinden zich verder onder meer:
- Een Informatiestaat SKDB-persoon van 2 december 2021, die onder meer inhoudt dat de betrokkene niet-ingezetene is, dat hij met ingang van 12 juni 2019 als BRP-adres heeft [b-straat 1], [postcode], [plaats], België, dat als zijn laatst opgegeven woon- of verblijfplaats (datum registratie: 23 november 2021) is vermeld: [a-straat 1], [plaats], en dat de betrokkene niet is gedetineerd;
- Een oproeping van de betrokkene d.d. 2 december 2021 met parketnummer 22-001306-19 om te verschijnen ter terechtzitting in hoger beroep van 24 januari 2022;
- Een akte van uitreiking d.d. 2 december 2021 die inhoudt dat de genoemde oproeping is uitgereikt aan een medewerker van het OM, onder toezending van een afschrift van de oproeping naar het adres [b-straat 1], [postcode], [plaats] (België);
- Een akte van uitreiking d.d. 2 december 2021 die inhoudt dat genoemde oproeping is verzonden aan het adres [a-straat 1], [postcode], [plaats];
- Een aan de raadsman van de betrokkene (mr. Nohl) geadresseerd stuk met het opschrift “Oproeping van veroordeelde in hoger beroep (art. 36e WvSr)” d.d. 2 december 2021, dat onder meer onder vermelding van parketnummer 22-001306-19 inhoudt dat op 24 januari 2022 op de rolzitting bij het gerechtshof Den Haag de ontnemingszaak wordt behandeld tegen de betrokkene die in hoger beroep tegenwoordig moet zijn bij de nadere behandeling van deze tegen hem aanhangige ontnemingszaak, waarin het onderzoek eerder voor (on)bepaalde tijd werd geschorst.
12. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 24 januari 2022 houdt in dat de betrokkene niet is verschenen. Het proces-verbaal houdt verder onder meer in:
“De raadsman van de betrokkene, mr. M.P.M. Balemans, advocaat te Amsterdam, is evenmin ter terechtzitting verschenen.
Alle verklaringen zijn zakelijk weergegeven, tenzij anders vermeld.
De voorzitter maakt melding van een e-mailbericht van mr. A.B.M. Nohl, advocaat te Den Haag, d.d. 18 januari 2022 inhoudende dat mr. Balemans de betrokkene zal bijstaan.
De voorzitter merkt op dat zich in het dossier geen stelbrief van mr. Balemans bevindt.
De griffier neemt telefonisch contact op met mr. Balemans. De griffier deelt mede dat mr. Balemans te kennen heeft gegeven dat mr. Nohl de zaak aan hem heeft overgedragen en dat hij niet op de hoogte was van de zitting van heden. De griffier deelt mede dat mr. Balemans voorts heeft aangegeven dat hij geen stukken heeft ontvangen, dat mr. Nohl hem niet heeft verteld dat de inhoudelijke behandeling van de zaak vandaag zou plaatsvinden en dat het contact met mr. Nohl niet soepel verliep. De voorzitter merkt op dat uit de administratie van het hof blijkt dat mr. Nohl op 13 oktober 2021 akkoord is gegaan met de inhoudelijke behandeling van heden.
De voorzitter deelt mede dat de oproeping van de betrokkene rechtsgeldig is betekend en dat ook mr. Nohl rechtsgeldig is opgeroepen.
Het gerechtshof verleent verstek tegen de niet-verschenen betrokkene.”
13. Bij het verstek gewezen arrest van 24 januari 2022 heeft het hof de betrokkene niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep op grond van artikel 416 lid 2 Sv. Het arrest houdt verder onder meer in:
“Het hof constateert dat de betrokkene niet ter terechtzitting in hoger beroep is verschenen, terwijl de oproeping rechtsgeldig is betekend. Er is evenmin een advocaat ter terechtzitting verschenen namens hem.
Kort voor aanvang van de terechtzitting van 24 januari 2022 is de betrokkene (kennelijk) gewisseld van advocaat, blijkens een emailbericht van de toenmalige raadsvrouw. Die (nieuwe) raadsman heeft vervolgens geen stelbrief aan het hof verzonden. Ter terechtzitting van het hof is telefonisch contact geweest met deze raadsman die meedeelde niet op de hoogte te zijn van de zitting. Het hof is van oordeel dat het - mede in aanmerking genomen dat op de betrokkene de verantwoordelijkheid rust om het door hem ingestelde rechtsmiddel daadwerkelijk te effectueren - op de weg van de betrokkene ligt, en had gelegen, om contact op te nemen met zijn nieuwe advocaat en dat het in de invloed- en risicosfeer van de betrokkene ligt dat de overdracht van de verdediging goed verloopt.
Het hof neemt voorts in overweging dat de zaak eerder op zitting heeft gestaan op 13 juli 2021 en dat de inhoudelijke behandeling van de zaak destijds op verzoek van de verdediging is aangehouden, aangezien de vorige advocaat van de betrokkene de verdediging had overgenomen van haar kantoorgenoot en zij niet beschikte over de stukken en de contactgegevens van de betrokkene.
Uit de administratie van het hof is gebleken dat op 14 september 2021 de advocaatstukken zijn verstrekt aan de vorige advocaat van de betrokkene. Op 13 oktober 2021 is de vorige advocaat van de betrokkene akkoord gegaan met de inhoudelijke behandeling ter terechtzitting van heden.
Het hof constateert dat de oproepingen op rechtsgeldige wijze zijn gedaan.
Gelet op de hiervoor beschreven omstandigheden ziet het hof geen reden om uit eigen beweging de zaak opnieuw aan te houden. Het hof voegt hieraan toe dat ook indien wel was verzocht om aanhouding het hof bij afweging van alle betrokken belangen het belang van een doelmatige organisatie van de rechtspraak en voortvarende afdoening zwaarder zou laten wegen dan het belang van de betrokkene bij aanhouding van de zaak.
Het hof constateert dat de verdachte geen schriftuur met grieven tegen het vonnis heeft ingediend. Evenmin zijn door of namens de verdachte zijn ter terechtzitting in hoger, beroep mondeling bezwaren tegen het vonnis opgegeven. Het hof ziet ambtshalve geen redenen voor een inhoudelijke behandeling van de zaak in hoger beroep. Daarom zal de betrokkene, gelet op het bepaalde in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, niet-ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep.”
De toelichting op het middel
14. Aan het middel wordt ten grondslag gelegd dat de oproepingen van de betrokkene, voor de zitting in hoger beroep van 24 januari 2022, op 2 december 2021 zijn gedaan aan het BRP-adres en aan de laatst opgegeven woon- of verblijfplaats van de betrokkene, maar dat de betrokkene ten tijde van de oproepingen verbleef op het adres [c-straat 1], te [plaats]. Volgens de steller van het middel was ook het OM daarvan op de hoogte aangezien het verblijf van de betrokkene op voornoemd adres een van de aan hem opgelegde schorsingsvoorwaarden betrof in een andere, tegen hem aanhangige zaak.
15. Een en ander brengt mee dat de betrokkene, in strijd met het bepaalde in artikel 36e lid 1 sub b, onder 2, Sv, niet is opgeroepen op zijn verblijfplaats. Het oordeel van het hof dat de oproeping van de betrokkene voor de zitting van 24 januari 2022 op rechtsgeldige wijze is geschied, getuigt dan ook van een misslag.
De bespreking van het middel
16. In cassatie is – door middel van aanhechting aan de schriftuur – overgelegd een “Bevel schorsing overleveringsbewaring” d.d. 24 november 2021. In dit stuk staat – onder meer – vermeld dat de rechter-commissaris kennis heeft genomen van de stukken in de overleveringszaak met (parketnummer 13/752298-21) tegen de opgeëiste persoon (in casu de betrokkene) en dat de rechter-commissaris termen aanwezig acht om de reeds bevolen overleveringsbewaring te schorsen nu de opgeëiste persoon heeft verklaard dat hij de aan die schorsing te verbinden voorwaarden zal nakomen. Uit het stuk blijkt voorts dat de rechter-commissaris de schorsing van de overleveringsbewaring van de opgeëiste persoon met ingang van 24 november 2021 beveelt, tot het moment waarop de rechtbank over de gevangenhouding heeft beslist, en daaraan onder meer als voorwaarde verbindt dat de opgeëiste persoon zal verblijven op het adres [c-straat 1], te [plaats].
17. Uit het hiervoor onder randnummer 16 vermelde stuk – aan de herkomst en betrouwbaarheid waarvan in redelijkheid niet behoeft te worden getwijfeld – moet worden afgeleid dat de rechter-commissaris op 24 november 2021 in een andere tegen de betrokkene aanhangige zaak de overleveringsbewaring heeft geschorst en daaraan (onder meer) de voorwaarde heeft verbonden dat de betrokkene met ingang van voornoemde datum zal verblijven op het adres [c-straat 1], te [plaats].
18. Hoewel op grond van dit stuk niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat de betrokkene daadwerkelijk op voornoemd adres heeft verbleven en dat hij, aangenomen dat dat wel het geval is geweest, daar ten tijde van de oproeping nog steeds verbleef, doet het stuk wel twijfel rijzen over de vraag of de beslissing van het hof om de oproeping van de betrokkene voor de terechtzitting in hoger beroep rechtsgeldig te verklaren, achteraf bezien juist is geweest. Ofschoon ik mij realiseer dat ook van de betrokkene, die hoger beroep heeft ingesteld, mag worden verwacht dat hij zich in deze ontnemingszaak (waarvan de behandeling al tweemaal is aangehouden) bereikbaar houdt, dient, naar het mij voorkomt, bij twijfel in het voordeel van de betrokkene te worden beslist. Het middel is dus terecht voorgesteld.
Slotsom
19. Het middel slaagt.
20. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
21. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot nietigverklaring van de oproeping voor de terechtzitting in hoger beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG