Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2006/43/EG betreffende de wettelijke controles van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen, tot wijziging van de Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad en houdende intrekking van Richtlijn 84/253/EEG van de Raad
Artikel 36 Beroepsgeheim en regelgevende samenwerking tussen lidstaten
Geldend
Geldend vanaf 16-06-2014
- Bronpublicatie:
16-04-2014, PbEU 2014, L 158 (uitgifte: 27-05-2014, regelingnummer: 2014/56/EU)
- Inwerkingtreding
16-06-2014
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
16-04-2014, PbEU 2014, L 158 (uitgifte: 27-05-2014, regelingnummer: 2014/56/EU)
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht / Europees ondernemingsrecht
Ondernemingsrecht / Jaarrekeningenrecht
1.
De bevoegde autoriteiten van de lidstaten die belast zijn met toelating, registerinschrijving, kwaliteitsborging, toezicht en sancties, de bevoegde autoriteiten die zijn aangewezen overeenkomstig artikel 20 van Verordening (EU) nr. 537/2014 en de relevante Europese toezichthoudende autoriteiten werken samen wanneer dat nodig is om hun respectieve verantwoordelijkheden en taken uit hoofde van deze richtlijn en Verordening (EU) nr. 537/2014 uit te oefenen. De bevoegde autoriteiten in een lidstaat verlenen assistentie aan de bevoegde autoriteiten in andere lidstaten en de relevante Europese toezichthoudende autoriteiten. De bevoegde autoriteiten wisselen met name informatie uit en werken samen bij onderzoeken in verband met de uitvoering van wettelijke controles.
2.
Het beroepsgeheim geldt voor eenieder die bij de bevoegde autoriteiten werkzaam is of is geweest. Informatie die onder het beroepsgeheim valt, mag aan geen enkele persoon of autoriteit openbaar worden gemaakt, behalve wanneer dit wordt vereist door de wetgeving, regelgeving of administratieve procedures van een lidstaat.
3.
Lid 2 weerhoudt bevoegde autoriteiten niet van het uitwisselen van vertrouwelijke informatie. De aldus uitgewisselde informatie valt onder het beroepsgeheim waartoe eenieder gehouden is die bij de bevoegde autoriteiten werkzaam is of is geweest. Het beroepsgeheim geldt ook voor alle andere personen aan wie de bevoegde autoriteit taken heeft gedelegeerd die verband houden met de in deze richtlijn vermelde doelstellingen.
4.
De bevoegde autoriteiten verstrekken op verzoek en zonder onnodige vertraging alle informatie die voor het in lid 1 genoemde doel noodzakelijk zijn. Indien nodig, stelt de aangezochte bevoegde autoriteit zonder onnodige vertraging de maatregelen vast die vereist zijn om de gevraagde informatie te verzamelen. De aldus verstrekte informatie valt onder het beroepsgeheim waartoe eenieder gehouden is die bij de bevoegde autoriteiten die de informatie ontvangen, werkzaam is of is geweest.
Indien de aangezochte bevoegde autoriteit niet bij machte is de gevraagde informatie zonder onnodige vertraging te verstrekken, stelt zij de verzoekende bevoegde autoriteit van de redenen hiervan in kennis.
De bevoegde autoriteiten kunnen weigeren om aan een verzoek om informatie gevolg te geven indien:
- a)
het verstrekken van de inlichtingen gevaar zou kunnen opleveren voor de soevereiniteit, de veiligheid of de openbare orde van de aangezochte lidstaat of in strijd zou zijn met de nationale veiligheidsvoorschriften; of
- b)
met betrekking tot dezelfde handelingen en tegen dezelfde personen reeds een gerechtelijke procedure is ingeleid bij de autoriteiten van de aangezochte lidstaat, of
- c)
voor dezelfde handelingen en tegen dezelfde personen reeds een onherroepelijke uitspraak is gedaan door de bevoegde autoriteiten van de aangezochte lidstaat.
Onverminderd hun verplichtingen in het kader van gerechtelijke procedures mogen de bevoegde autoriteiten of de Europese toezichthoudende autoriteiten die op grond van lid 1 informatie ontvangen, deze uitsluitend gebruiken voor de uitoefening van hun functies in de zin van deze richtlijn of Verordening (EU) nr. 537/2014, alsmede in het kader van bestuursrechtelijke of gerechtelijke procedures die specifiek met de uitoefening van deze functies verband houden.
4 bis.
De lidstaten kunnen de bevoegde autoriteiten toestaan om voor de uitoefening van hun taak dienstige vertrouwelijke gegevens mee te delen aan de bevoegde autoriteiten die belast zijn met het toezicht op organisaties van openbaar belang, aan de centrale banken, aan het Europees Stelsel van centrale banken en aan de Europese Centrale Bank in hun hoedanigheid van monetaire autoriteit, en het Europees Comité voor systeemrisico's. Het wordt deze autoriteiten of organen niet belet om aan de bevoegde autoriteiten informatie te doen toekomen die de bevoegde autoriteiten voor het vervullen van hun bij Verordening (EU) nr. 537/2014 opgelegde taken nodig kunnen hebben.
5.
Wanneer een bevoegde autoriteit vaststelt dat er op het grondgebied van een andere lidstaat handelingen worden of zijn uitgevoerd die strijdig zijn met de bepalingen van deze richtlijn, geeft zij hiervan op zo specifiek mogelijke wijze kennis aan de bevoegde autoriteit van de andere lidstaat. De bevoegde autoriteit van de andere lidstaat neemt de nodige maatregelen en stelt de kennisgevende bevoegde autoriteit van het resultaat in kennis, alsmede, voorzover mogelijk, van belangrijke tussentijdse ontwikkelingen.
6.
Een bevoegde autoriteit van een lidstaat kan verzoeken dat een onderzoek wordt verricht door de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat op het grondgebied van die lidstaat.
Verder kan zij verzoeken dat aan een aantal leden van haar personeel toestemming wordt verleend om de leden van het personeel van de bevoegde autoriteit van de andere lidstaat gedurende het onderzoek te vergezellen.
Het onderzoek wordt evenwel verricht onder de eindverantwoordelijkheid van de lidstaat op het grondgebied waarvan het onderzoek plaatsvindt.
De bevoegde autoriteiten kunnen een verzoek om een onderzoek zoals bedoeld in de eerste alinea, of een verzoek dat leden van hun personeel worden vergezeld door leden van het personeel van de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat zoals bedoeld in de tweede alinea, van de hand wijzen indien:
- a)
een dergelijk onderzoek gevaar zou kunnen opleveren voor de soevereiniteit, de veiligheid of de openbare orde van de aangezochte staat, of in strijd zou zijn met de nationale veiligheidsvoorschriften; of
- b)
met betrekking tot dezelfde handelingen en tegen dezelfde personen reeds een gerechtelijke procedure is ingeleid bij de autoriteiten van de aangezochte staat, of
- c)
voor dezelfde handelingen en tegen dezelfde personen in de aangezochte lidstaat reeds een onherroepelijke uitspraak is gedaan.