Hof Den Haag, 29-01-2015, nr. 22-000443-14
ECLI:NL:GHDHA:2015:258
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
29-01-2015
- Zaaknummer
22-000443-14
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2015:258, Uitspraak, Hof Den Haag, 29‑01‑2015; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:614, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 29‑01‑2015
Inhoudsindicatie
Aan de verdachte, aan wie door de KNVB eerder een stadionverbod was opgelegd, wordt door de KNVB op grond van een civielrechtelijke overeenkomst tussen de KNVB en de verdachte, ivm overtreding van dat stadionverbod een verlenging van het stadionverbod opgelegd alsmede een geldboete. De verdachte wordt voor overtreding van het stadionverbod gelijktijdig strafrechtelijk vervolgd ter zake van lokaalvredebreuk. Geen schending van het ‘ne bis in idem’ beginsel.
Rolnummer: 22-000443-14
Parketnummer: 10-197602-13
Datum uitspraak: 29 januari 2015
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 23 januari 2014 in de strafzaak tegen de verdachte:
[Verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [straatnaam] te [postcode] [Woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 15 januari 2015.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren onder algemene en bijzondere voorwaarden als nader vermeld in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:hij op of omstreeks 26 september 2013 te Rotterdam wederrechtelijk is binnengedrongen in een besloten lokaal gelegen op/aan het Van Zandvlietplein 1/Olympiaweg (de Kuip, derde sector) en in gebruik bij Feyenoord Rotterdam, althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, welk binnendringen daarin bestond dat hij, verdachte, toen aldaar opzettelijk voronoemd lokaal is binnengegaan, althans daar heeft vertoefd, terwijl aan hem, verdachte door of namens rechthebben de toegang tot voornoemd lokaal (schriftelijk) was ontzegd 1,5 jaar, van 22 september 2013 tot en met 22 maart 2015;
2:hij op of omstreeks 29 september 2013 te Rotterdam wederrechtelijk is binnengedrongen in een besloten lokaal gelegen op/aan het Van Zandvlietplein 1/Olympiaweg (de Kuip, derde sector) en in gebruik bij Feyenoord Rotterdam, althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, welk binnendringen daarin bestond dat hij, verdachte, toen aldaar opzettelijk voronoemd lokaal is binnengegaan, althans daar heeft vertoefd, terwijl aan hem, verdachte door of namens rechthebben de toegang tot voornoemd lokaal (schriftelijk) was ontzegd 1,5 jaar, van 22 september 2013 tot en met 22 maart 2015;
3:hij op of omstreeks 30 oktober 2013 te Rotterdam wederrechtelijk is binnengedrongen in een besloten lokaal gelegen op/aan het Van Zandvlietplein 1/Olympiaweg (de Kuip, derde sector) en in gebruik bij Feyenoord Rotterdam, althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, welk binnendringen daarin bestond dat hij, verdachte, toen aldaar opzettelijk voronoemd lokaal is binnengegaan, althans daar heeft vertoefd, terwijl aan hem, verdachte door of namens rechthebben de toegang tot voornoemd lokaal (schriftelijk) was ontzegd 1,5 jaar, van 22 september 2013 tot en met 22 maart 2015.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep primair betoogd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard nu de strafrechtelijke vervolging in strijd is met het “ne bis in idem” beginsel.
In de (inmiddels onherroepelijke) procedure van de KNVB, is het oorspronkelijke stadionverbod van de verdachte verlengd en zijn hem (aanzienlijke) geldboetes opgelegd. Deze procedure is – aldus de raadsman- gelijk te stellen aan een “criminal charge” in de zin van artikel 6 eerste lid van het EVRM. In zijn verweer - zoals nader omschreven in zijn pleitnota – heeft de raadsman in het bijzonder verwezen naar de recente jurisprudentie onder andere van dit Hof in de zogenaamde ‘Alcoholslot’ zaken.
Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat het beginsel van redelijke en billijke belangenafweging is geschonden, in die zin dat niet van een door de Aanwijzing bestrijding van voetbalvandalisme en –geweld vereiste, belangenafweging met betrekking tot de vervolging van de verdachte kan blijken.
Feiten
Het hof stelt allereerst op grond van de stukken (daaronder het op verzoek van de verdediging door de advocaat-generaal aan het dossier toegevoegde Convenant Betaald Voetbal Feyenoord seizoen 2012-2013 en het Actieplan Seizoen 2012-2013 Gemeente Rotterdam BVO Feyenoord), het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep en de aan de pleitnota gehechte Beslissing commissie stadionverboden d.d. 28 januari 2014 van de KNVB het volgende vast.
Aan de verdachte zijn eerder in 2013 door de KNVB een boete en een stadionverbod opgelegd vanwege het afsteken van een rookpot tijdens de wedstrijd Ajax-Feyenoord.
Het stadionverbod is aan verdachte bij deurwaardersexploot op 20 september 2013 aangezegd.
Dit stadionverbod betreft de periode 22 september 2013 tot 22 maart 2015.
In het onderdeel ‘C. Inhoud stadionverbod’ is opgenomen de mededeling dat het wederrechtelijk binnendringen in en/of vertoeven op de in artikel 138 van het Wetboek van Strafrecht aangegeven plaatsen rechtens is gekwalificeerd als een misdrijf waarop een gevangenisstraf van zes maanden als sanctie staat.
De verdachte heeft op de terechtzitting in hoger beroep van de strafzaak erkend dat hij - ondanks dat hij wetenschap had van het hem opgelegde stadionverbod - toch dit verbod tot drie keer toe heeft overtreden.
Door het Openbaar Ministerie zijn aan de KNVB de relevante strafvorderlijke gegevens verstrekt.
De strafrechtelijke procedure is gebaseerd op diezelfde gegevens.
Naar aanleiding van deze drie verbodsovertredingen heeft de KNVB het aan de verdachte opgelegde stadionverbod (driemaal) verlengd en ook drie boetes opgelegd.
De verdachte is op 23 januari 2014 door de politierechter veroordeeld wegens lokaalvredebreuk meermalen gepleegd.
Bij beslissing op beroep van 28 januari 2014 heeft de KNVB het oorspronkelijke boetebedrag gematigd tot een bedrag van € 2700,- waarvan € 1350,- voorwaardelijk en ook het stadionverbod is in die zin gematigd dat het laatste deel daarvan (de periode vanaf 22 september 2019 tot 22 maart 2024) voorwaardelijk is opgelegd.
Beoordeling van het primaire verweer: vervolging is in strijd met het “ne bis in idem” beginsel
Allereerst stelt het hof op grond van de stukken vast dat de geldboete en het stadionverbod die door de KNVB aan de verdachte zijn opgelegd, voortvloeien uit een civielrechtelijke overeenkomst tussen de KNVB en de verdachte. Deze maatregelen zijn opgelegd voor wangedrag waarbij van het aanwezig hebben en afsteken van vuurwerk (een rookpot) sprake was. Naar het oordeel van het hof is - anders dan door de verdediging bepleit - de KNVB geen zelfstandig bestuursorgaan zodat enige door de KNVB opgelegde maatregel niet om die reden een administratiefrechtelijke maatregel is of kan zijn.
Dat de KNVB deel uitmaakt van een overlegstructuur waarbinnen ook de gemeente Rotterdam en het openbaar ministerie deelnemen, maakt dat niet anders.
Uit het voornoemde Convenant en het Actieplan blijkt daarenboven dat de oplegging van civielrechtelijke-, bestuursrechtelijke en/of strafrechtelijke maatregelen aan zich misdragende supporters conform een “sanctiemenukaart” plaatsvindt, waarbij bij wangedrag eerst door de KNVB maatregelen worden beproefd. Zowel de civielrechtelijke sanctie als de strafrechtelijke sanctie maken onderdeel uit van het sanctiepakket voor voetbal gerelateerd wangedrag.
Het hof overweegt vervolgens dat waar het de vraag betreft of de maatregelen die door de KNVB aan de verdachte zijn opgelegd als een “criminal charge” in de zin van artikel 6, eerste lid van het EVRM zijn aan te merken, in beginsel de volgende zogenaamde Engel-criteria (EHRM, Engel tegen Nederland, 8 juni 1976, NJ 1978, 223) moeten worden aangelegd:
Is de handhaving van de overtreden norm als strafrechtelijk aan te merken naar geldend recht?
Wat is de aard van het verweten handelen?
Wat is de aard en zwaarte van de maatregel die met de overtreding wordt geriskeerd?
Gelet op hetgeen hierboven reeds is overwogen is het antwoord op de eerste vraag ontkennend. Hetgeen door de verdediging overigens is betoogd voor wat betreft de twee parallelle procedures waarvan sprake was in de zaak Lucky Dev tegen Zweden (EVRM 27 november 2014, 7356/10)gaat niet op nu het in die zaak - anders dan in de onderhavige - wel twee publiekrechtelijke procedures betrof. Bovendien wordt in de KNVB procedure wel degelijk rekening wordt gehouden met de uitkomsten van de strafrechtelijke procedure. Immers uit paragraaf 2.8 (onderdeel Informatieverstrekking, Civielrechtelijke uitsluiting door de KNVB; informatieverstrekking door OM) van de Aanwijzing bestrijding van voetbalvandalisme en –geweld volgt dat bij vrijspraak of ontslag van alle rechtsvervolging door de KNVB alsnog de civielrechtelijke maatregelen bij exploot worden ingetrokken.
Het hof komt niet toe aan de overige vragen.
Dit nu het tot niet-ontvankelijkverklaring strekkende verweer dat op grond van het ne bis in idem-beginsel de strafvorderlijke vervolging wordt geblokkeerd na oplegging van sancties door de KNVB, hoe dan ook niet kan slagen.
Immers, zelfs indien – bij wijze van hypothese - bij de oplegging door de KNVB van de civielrechtelijke maatregelen van een stadionverbod en een boete sprake zou zijn van sanctionering die zou kunnen worden beschouwd als “determination of a criminal charge” in de zin van artikel 6 EVRM,
en indien ook zou worden aangenomen dat het - materieel toetsend - gaat om hetzelfde feit (een “idem”) nu het in beide trajecten handelt om de bestraffing van de ongewenste aanwezigheid in het voetbalstadion ter preventie van nieuwe overtredingen,
dan nog rijst vervolgens de vraag of een strafvervolging wegens “lokaalvredebreuk” die daarna wordt ingesteld als een nieuwe vervolging (als een “bis”) moet worden aangemerkt.
Anders dan de verdediging onder verwijzing naar jurisprudentie heeft betoogd, dient deze laatste vraag naar het oordeel van het hof ontkennend te worden beantwoord, nu gelet op de jurisprudentie van het EHRM – daaronder de zaak Nilsson tegen Zweden (EHRM 13 december 2005, 73661/01 (en nader geduid in de zaak Nykänen tegen Finland, EHRM 20 mei 2014, 11828/11) – zich in deze de situatie voordoet zoals in die jurisprudentie bedoeld, te weten de situatie waarbij voldoende verband zit (“a sufficiently close connection between them, in substance and in time”) tussen civielrechtelijke sanctionering en strafrechtelijke vervolging.
Van een schending van het “ne bis in idem” beginsel is derhalve geen sprake. Het primaire verweer strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie wordt verworpen.
Beoordeling van het subsidiaire verweer: geen redelijke en billijke belangenafweging door het openbaar ministerie
Het hof volgt de verdediging evenmin in het subsidiair gevoerde verweer dat het ontbreken van een redelijke belangenafweging aan de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de weg staat.
Aanvullend op hetgeen hierboven onder het kopje ‘Beoordeling van het primaire verweer’ reeds is gesteld, wordt overwogen dat in het Convenant en de Aanwijzing cumulatie van sancties op grond van het civiel-, straf- en bestuursrecht juist nadrukkelijk is afgesproken.
Het strafrechtelijk traject is als sluitstuk van het samenhangend pakket maatregelen beoogd om voetbal gerelateerd wangedrag te bestrijden.
Tegen die achtergrond kan het lid van het openbaar ministerie dat vervolgens uitvoering geeft aan dat (vervolgings)beleid geen willekeur worden verweten.
Daarom kan niet met recht worden gezegd dat geen redelijk handelend lid van het openbaar ministerie heeft kunnen oordelen dat met de vervolging wegens lokaalvredebreuk enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn.
Het opportuniteitsbeginsel staat ook overigens niet in de weg aan vervolging voor lokaalvredebreuk, los van de vraag of de verdachte in 2013 al dan niet vervolgd is voor het verboden vuurwerkbezit.
Het subsidiaire verweer wordt verworpen.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1: hij op of omstreeks 26 september 2013 te Rotterdam wederrechtelijk is binnengedrongen in een besloten lokaal gelegen op/aan het Van Zandvlietplein 1/Olympiaweg (de Kuip, derde sector) en in gebruik bij Feyenoord Rotterdam, althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, welk binnendringen daarin bestond dat hij, verdachte, toen aldaar opzettelijk voornoemd lokaal is binnengegaan, althans daar heeft vertoefd, terwijl aan hem, verdachte door of namens rechthebbende de toegang tot voornoemd lokaal (schriftelijk) was ontzegd 1,5 jaar, van 22 september 2013 tot en met 22 maart 2015;
2: hij op of omstreeks 29 september 2013 te Rotterdam wederrechtelijk is binnengedrongen in een besloten lokaal gelegen op/aan het Van Zandvlietplein 1/Olympiaweg (de Kuip, derde sector) en in gebruik bij Feyenoord Rotterdam, althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, welk binnendringen daarin bestond dat hij, verdachte, toen aldaar opzettelijk voornoemd lokaal is binnengegaan, althans daar heeft vertoefd, terwijl aan hem, verdachte door of namens rechthebbende de toegang tot voornoemd lokaal (schriftelijk) was ontzegd 1,5 jaar, van 22 september 2013 tot en met 22 maart 2015;
3: hij op of omstreeks 30 oktober 2013 te Rotterdam wederrechtelijk is binnengedrongen in een besloten lokaal gelegen op/aan het Van Zandvlietplein 1/Olympiaweg (de Kuip, derde sector) en in gebruik bij Feyenoord Rotterdam, althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, welk binnendringen daarin bestond dat hij, verdachte, toen aldaar opzettelijk voornoemd lokaal is binnengegaan, althans daar heeft vertoefd, terwijl aan hem, verdachte door of namens rechthebbende de toegang tot voornoemd lokaal (schriftelijk) was ontzegd 1,5 jaar, van 22 september 2013 tot en met 22 maart 2015.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
in het besloten erf bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
in het besloten erf bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
in het besloten erf bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd van 2 jaren houdt aan een stadionverbod conform de eisen van de KNVB en aan een stadion-omgevingsverbod voor Feyenoord tijdens de wedstrijden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de sancties die de KNVB reeds heeft getroffen meebrengen dat de verdachte materieel reeds zodanig voor de onderhavige feiten is gestraft dat toepassing dient te worden gegeven aan artikel 9a Wetboek van Strafrecht, dan wel slechts een geheel voorwaardelijke straf zonder bijzondere voorwaarden dient te worden opgelegd.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf en maatregelen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich meermalen schuldig gemaakt aan lokaalvredebreuk. De verdachte had eerder tijdens een wedstrijd een rookpot afgestoken met als gevolg dat hij een stadionverbod opgelegd heeft gekregen door de KNVB. De verdachte heeft zich van dit verbod kennelijk niets aangetrokken en heeft dit vervolgens driemaal overtreden door bij voetbalwedstrijden in de Kuip aanwezig te zijn. Dit is een ergerlijk feit en het zorgt voor overlast.
Het hof heeft acht geslagen op het feit dat de verdachte niet eerder voor een soortgelijke feit met politie en justitie in aanraking is geweest.
Voorts is in strafmatigende zin rekening gehouden met de omstandigheid dat aan de verdachte in het KNVB-traject reeds forse sancties zijn opgelegd.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur in combinatie met hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden een passende en geboden reactie vormt. Voor het rechterlijk pardon zoals bedoeld in artikel 9a Wetboek van Strafrecht acht het hof geen termen aanwezig.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 138 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt
of ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden
of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat het de veroordeelde bovendien verboden is zich op te houden op het grondgebied in en rondom het Stadion Feijenoord (De Kuip) begrensd door de wegen Stadionweg, Coen Moulijnweg en Olympiaweg in de periode tussen twee uur vóór aanvang en twee uur na afloop van de wedstrijden van Feijenoord.
Dit arrest is gewezen door mr. A.M.P. Gaakeer, mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst en mr. T.B. Trotman, in bijzijn van de griffier mr. M. Ter Riet.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 29 januari 2015.
De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.