HR, 19-05-2009, nr. S 08/04460H
ECLI:NL:PHR:2009:BI4705
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
19-05-2009
- Zaaknummer
S 08/04460H
- Conclusie
Mr. Jörg
- LJN
BI4705
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2009:BI4705, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑05‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BI4705
Conclusie 19‑05‑2009
Mr. Jörg
Partij(en)
Conclusie inzake:
Zitting 19 mei 2009
[Aanvrager]
1.
De rechtbank te Dordrecht heeft verzoeker bij vonnis van 12 maart 2002 wegens
- 1.
valsheid in geschrift, meermalen gepleegd, en
- 2.
overtreding van de artikelen 84 en 94 van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet,
telkens meermalen gepleegd, veroordeeld tot 240 uren werkstraf, subsidiair 120 dagen hechtenis en tot een voorwaardelijke gevangenisstraf gedurende zes maanden, met als bijzondere voorwaarde dat verzoeker zich gedurende de proeftijd van twee jaren zal gedragen naar aanwijzingen van de reclassering.
2.
Blijkens een brief d.d. 12 november 2008 van de griffier van de rechtbank is tegen het gewezen vonnis geen hogere voorziening ingesteld, zodat de zaak op 26 maart 2002 onherroepelijk is geworden.
3.
De herzieningsaanvraag is ingediend door mr. R. Zwiers, advocaat te Rotterdam.
4.
Het verzoek tot herziening heeft slechts betrekking op het door de rechtbank ten laste van verzoeker bewezen verklaarde feit 2, te weten dat hij:
‘in de periode van 01 augustus 1996 tot en met 24 april 1998 te Dordrecht, meermalen, telkens als degene die op grond van bij of krachtens de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet en de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering vastgestelde bepalingen was gehouden inlichtingen of gegevens te verstrekken, een aangifte of een mededeling te doen of een verklaring af te leggen, opzettelijk in strijd met bedoelde gehoudenheid iets heeft verzwegen, hebbende hij, verdachte, toen daar meermalen, telkens opzettelijk als degene die aanspraak maakte op of in het genot was van een arbeidsongeschiktheidsuitkering niet aan zijn verplichting voldaan aan de Uitvoeringsinstelling Sociale Zekerheid voor Overheid en onderwijs (USZO) en/of het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv) en/of het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds Heerlen, die bevoegd was tot toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering, onverwijld uit eigener beweging mede te delen dat hij, verdachte, in bovengenoemde periode werkzaamheden heeft verricht voor het Openbaar Lichaam Sociale Werkvoorziening Drechtsteden, en uit dien hoofde inkomsten had, dan wel tegoed had, zijnde dit feiten of omstandigheden waarvan het hem, verdachte, redelijkerwijs duidelijk was dat deze van invloed konden zijn op het recht of op de hoogte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering of het bedrag dat daarvan werd uitbetaald.’
5.
De herzieningsaanvraag berust op de stelling dat verzoeker destijds wel aan bedoelde verplichting heeft voldaan door aan het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds Heerlen (hierna: ABP) mede te delen dat hij in de tenlastegelegde periode werkzaamheden heeft verricht voor het Openbaar Lichaam Sociale Werkvoorziening Drechtsteden (hierna: Drechtwerk) en uit dien hoofde inkomsten had. Ter staving van deze stelling zijn bijgevoegd kopieën van twee brieven (gedateerd op 11 augustus 1996 en 30 oktober 1996) van verzoeker aan het ABP te Heerlen met de mededeling dat hij met ingang van 5 augustus 1996 in (vaste) dienst is getreden van Drechtwerk te Dordrecht en een kopie van een door Drechtwerk (als werkgever) en verzoeker (als werknemer) ingevuld mutatieformulier waarin onder meer het pensioengevend loon van verzoeker en de datum van indiensttreding staan vermeld.
6.
Gelet hierop heb ik een nader onderzoek ingesteld. Uit bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (hierna: UWV) verkregen informatie, om precies te zijn bij de opsporingsfunctionaris van het voormalige USZO die destijds in casu het opsporingsonderzoek heeft uitgevoerd, is gebleken dat niet is vast te stellen of de desbetreffende brieven daadwerkelijk zijn verstuurd dan wel ontvangen. Hoewel dus niet (meer) is te achterhalen of verzoeker toen met het ABP heeft gecorrespondeerd over zijn werkzaamheden bij Drechtwerk, is uit de door het UWV verstrekte informatie wel (nog) gebleken dat: a. verzoeker ook later meermalen de gelegenheid heeft gehad (o.m. bij het onderzoek door de verzekeringsarts van het USZO en bij het invullen van de formulieren opgave jaarinkomsten 1998 en 1999) om mededeling te doen van zijn werkzaamheden bij Drechtwerk maar dat hij dat heeft nagelaten, en b. verzoeker in zijn bezwaarschrift aan het USZO/ABP d.d. 10 november 2000 en tijdens zijn verhoor door bovenbedoelde opsporingsfunctionaris d.d. 20 november 2000 met geen woord heeft gerept van de brieven die hij zelf in 1996 naar het ABP zou hebben verzonden.
7.
Vooropgesteld wordt dat verzoeker als uitkeringsgerechtigde verplicht was om de uitkerende instantie (in casu het USZO/ABP) onverwijld eigener beweging mededeling te doen van alle feiten of omstandigheden waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk was dat deze van invloed konden zijn op het recht of op de hoogte van zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering of het bedrag dat daarvan werd uitbetaald (ex art. 80 WAO). Op grond van het voorgaande moet daarom worden aangenomen dat verzoeker niet aan deze mededelingsplicht heeft voldaan, nu hij — ook nadat hij zijn vermeende brieven aan het ABP zou hebben verstuurd (hetgeen door mijn onderzoek niet is komen vast te staan) — meermalen heeft verzuimd mededeling te doen van de werkzaamheden die hij op dat moment verrichtte bij Drechtwerk en ook nooit heeft gesproken over zijn eerdere correspondentie met het ABP, terwijl daar alle gelegenheid en aanleiding toe was. Tegen deze achtergrond bezien kan dan ook niet het ernstig vermoeden ontstaan dat indien de rechter met deze feiten bekend zou zijn geweest, verzoeker van feit 2 zou zijn vrijgesproken.
8.
Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad de herzieningsaanvraag ongegrond zal verklaren en deze zal afwijzen.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G