HR, 10-02-2012, nr. 11/01007
ECLI:NL:HR:2012:BU5723
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
10-02-2012
- Zaaknummer
11/01007
- LJN
BU5723
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2012:BU5723, Uitspraak, Hoge Raad, 10‑02‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BU5723
In cassatie op: ECLI:NL:GHSGR:2010:BO2079, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:PHR:2012:BU5723, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 18‑11‑2011
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHSGR:2010:BO2079
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BU5723
- Wetingang
- Vindplaatsen
Uitspraak 10‑02‑2012
Inhoudsindicatie
Art. 81 RO. Executiegeschil. Vordering tot staking executie van onherroepelijke uitspraak waarbij werkgever is veroordeeld tot loondoorbetaling. Beroep werkgever op omstandigheid die loondoorbetalingsverplichting heeft doen eindigen.
10 februari 2012
Eerste Kamer
11/01007
EE/LZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. A.J. Fontijn,
t e g e n
1. [Verweerster 1],
gevestigd te [vestigingsplaats],
2. [Verweerder 2],
3. [Verweerster 3],
beiden wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en [verweerder].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 320271/HA ZA 08-3166 van de rechtbank 's-Gravenhage van 24 december 2008;
b. de vonnissen in de zaak 816725\CV EXPL 09-30 van de kantonrechter te Delft van 22 januari 2009 en 2 april 2009;
b. het arrest in de zaak 200.036.393/01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 26 oktober 2010.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen [verweerder] is verstek verleend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 30 november 2011 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, C.A. Streefkerk, en M.A. Loth, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president W.A.M. van Schendel op 10 februari 2012.
Conclusie 18‑11‑2011
Inhoudsindicatie
Art. 81 RO. Executiegeschil. Vordering tot staking executie van onherroepelijke uitspraak waarbij werkgever is veroordeeld tot loondoorbetaling. Beroep werkgever op omstandigheid die loondoorbetalingsverplichting heeft doen eindigen.
Zaaknummer: 11/01007
mr. Wuisman
Rolzitting: 18 november 2011
CONCLUSIE inzake:
[Eiser],
eiser tot cassatie,
advocaat: mr. A.J. Fontijn
tegen
1. [Verweerster 1],
2. [Verweerder 2],
3. [Verweerster 3],
verweerders in cassatie,
niet verschenen.
1. Feiten en procesverloop((1))
1.1 Eiser tot cassatie (hierna: [eiser]) is met ingang van 1 februari 2005 bij verweerders in cassatie (hierna: [verweerder]) in loondienst getreden als productiemedewerker. Zijn salaris bedroeg € 1.400,-- per maand, te vermeerderen met 8,25 % vakantiebijslag. [Eiser] heeft zich op 8 april 2005 ziek gemeld. Op 29 november 2006 heeft de bedrijfsarts [eiser] weer in staat geacht zijn werk te hervatten. Na het opnemen van zijn vakantiedagen zou [eiser] zijn werk op 18 december 2006 hebben moeten hervatten, maar hij heeft zich op 15 december daaraan voorafgaand weer ziek gemeld.
1.2 De bedrijfsarts heeft [eiser] op 18 december 2006 arbeidsgeschikt verklaard, maar hij is die dag niet op zijn werk verschenen. [Verweerder] heeft bij brief van 20 december 2006 aan de gemachtigde van [eiser] meegedeeld, dat de loonbetaling aan [eiser] per 18 december 2006 zou worden gestaakt. [Eiser] heeft in een email van 22 december 2006 aan [verweerder] laten weten, dat hij zich beroept op zijn uit de arbeidsovereenkomst voortvloeiend recht de overeengekomen werkzaamheden op te schorten tot hem het verschuldigde loon volledig zal zijn voldaan en dat pas daarna over een eventuele beëindiging van het dienstverband in onderling overleg gesproken kan worden. [Eiser] verwijt de werkgever verstoring van de arbeidsverhouding. [Eiser] is op 2 april 2007 elders in dienst getreden.
1.3 [Eiser] heeft [verweerder] in rechte aangesproken tot betaling van het hem verschuldigde loon. Bij vonnis van 2 augustus 2007((2)) heeft de kantonrechter, na eerst opgemerkt te hebben dat uit de door [eiser] overgelegde berekeningen niet duidelijk valt op te maken op welk bedrag hij nog precies aanspraak maakt, [verweerder] veroordeeld aan [eiser] te betalen: "a. met ingang van 1 februari 2005 een bedrag ad € 1.400,- netto per maand ter zake van salaris totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig geëindigd zal zijn dan wel de loondoorbetalingsverplichting van [verweerder] c.s. op andere wijze eindigt." Verder wordt [verweerder] veroordeeld tot betaling van vakantiegeld, wettelijke verhoging en wettelijke rente. Tegen het vonnis van 2 augustus 2007 is geen rechtsmiddel ingesteld, zodat het kracht van gewijsde heeft.
1.4 De arbeidsovereenkomst is bij kantonrechterbeschikking van 6 maart 2008 ontbonden per 20 maart 2008 onder toekenning van een vergoeding van bruto € 3.500,-- aan [eiser].
1.5 [Eiser] heeft op 24 juli 2008 op grond van het vonnis van 2 augustus 2007 executoriaal beslag doen leggen op aan [verweerder] toebehorend onroerend goed. [Eiser] stelt zich op het standpunt dat hij van [verweerder] een bedrag van € 31.198,03 te vorderen heeft aan achterstallig salaris, wettelijke verhoging en rente.
1.6 In de onderhavige - bij de rechtbank 's-Gravenhage aanhangig gemaakte maar naar de sector kanton te Delft verwezen - procedure komt [verweerder] op tegen de executiemaatregelen van [eiser]. [Verweerder] vordert een veroordeling van [eiser] primair tot staking van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 2 augustus 2007, subsidiair tot beperking van de executie tot een door de rechtbank te bepalen bedrag. Tegelijkertijd vordert [verweerder] incidenteel bij wijze van voorlopige voorziening schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 2 augustus 2007 totdat in de hoofdzaak onherroepelijk zal zijn beslist, althans staking van de tenuitvoerlegging van het vonnis tot een nader te bepalen bedrag. Volgens [verweerder] komt [eiser] in het geheel geen vordering toe. [verweerder] wijst in verband daarmee op de gang van zaken vanaf 29 november 2006 en verder op het ontvangen zijn van een 100% uitkering door [eiser].
1.7 [Eiser] voert verweer en stelt reconventionele vorderingen in.((3)) Als verweer voert hij onder meer aan dat [verweerder] nog steeds niet aan zijn betalingsverplichtingen uit het vonnis van 2 augustus 2007 heeft voldaan en dat [verweerder] met de onderhavige procedure een verkapt appel tegen dit vonnis instelt. Deze beroept zich immers op omstandigheden van ver vóór het vonnis van 2 augustus 2007, die door de kantonrechter al zijn afgedaan en/of die [verweerder] al in de loonvorderingprocedure naar voren had kunnen brengen.
1.8 Bij vonnis d.d. 2 april 2009 wijst de Kantonrechter de vorderingen van [verweerder] af. Er is geen ruimte voor herbeoordeling van eerdere kwesties en misbruik van de executiebevoegdheid is niet aangetoond.
1.9 [Verweerder] bestrijdt het vonnis bij het hof te 's-Gravenhage. Aangevoerd wordt onder meer dat de rechtbank heeft miskend dat het vonnis van 2 augustus 2007 inhoudt dat [verweerder] een bedrag van € 1.400,- netto per maand dient te voldoen vanaf 1 februari 2005 tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst dan wel tot het moment waarop de loondoorbetalingsverplichting van [verweerder] op andere wijze eindigt en dat in mindering komt hetgeen [eiser] in verband met de arbeidsovereenkomst heeft ontvangen. Er wordt vervolgens gewezen niet alleen op de door [eiser] tot 29 november 2006 ontvangen UWV-uitkeringen, maar ook op diens weigering om het werk per 29 november 2006 te hervatten en op het feit dat [eiser] vanaf 2 april 2007 elders werk had gevonden, zodat er in ieder geval vanaf deze laatste datum er geen loondoorbetalingsverplichting meer bestond.
1.10 [Eiser] voert in het kader van de bestrijding van de grieven onder meer het volgende aan. Een redelijke uitleg van het vonnis van 2 augustus 2007 kan tot geen andere slotsom leiden dan dat de doorbetalingsverplichting pas eindigde bij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst als gevolg van de ontbinding van die overeenkomst bij vonnis d.d. 6 maart 2008. Verder tracht [verweerder] ten onrechte onder het mom van een executiegeschil het in de loonvorderingprocedure gevoerde debat weer te heropenen.
1.11 Op 26 oktober 2010 spreekt het hof zijn arrest uit. In rov. 3.3. stelt het hof voorop dat volledige staking of schorsing van de executie van het vonnis d.d 2 augustus 2007 niet toewijsbaar is. Vóór 29 november 2006 bestonden er nog doorbetalingsverplichtingen van [verweerder] en deze waren op genoemde datum nog niet alle door haar nagekomen. Vervolgens overweegt en beslist het hof, kort samengevat, het volgende:
a. met de zinsnede "totdat ... de loondoorbetalingsverplichting van [verweerder] c.s. op andere wijze is geëindigd" in het dictum van het vonnis van 2 augustus 2007 heeft de kantonrechter de mogelijkheid opengelaten dat de doorbetalingsverplichting vóór 2 augustus 2007 is geëindigd en wel vanwege, zo brengt een redelijke uitleg van het dictum mee, feiten en omstandigheden die de kantonrechter in zijn eindoordeel niet heeft kunnen meewegen (rov. 3.4 en 3.5);
b. uit navraag bij de sector kanton te Delft van de rechtbank 's-Gravenhage is gebleken dat in de procedure, waarin [eiser] achterstallig loon opvordert, partijen na het tussenvonnis van 30 november 2006 nog op 21 december 2006 en 8 maart 2007 aktes hebben genomen en vervolgens vonnis hebben gevraagd en dat in de aktes niet wordt vermeld dat [eiser] met ingang van 2 april elders in dienst is getreden; dat [verweerder] op 8 maart 2007 wist dat [eiser] elders een nieuwe baan zou verkrijgen is gesteld noch gebleken (rov. 3.6);
c. het feit dat [eiser] met ingang van 2 april 2007 ander werk heeft gevonden, vormt een omstandigheid die de loondoorbetalingsverplichting heeft doen eindigen; vanaf die datum was hij niet alleen niet langer bereid om zijn werkzaamheden bij [verweerder] te hervatten, maar was hij daarvoor ook niet beschikbaar (rov. 3.7);
d. uit het vorenstaande volgt dat het tussen partijen gewezen vonnis van 2 augustus 2007 voor [eiser] geen executoriale titel oplevert uitsluitend voor zover het betreft het door [verweerder] onbetaalde loon in de periode na 2 april 2007 (rov. 3.9).
Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en beveelt [eiser] om de tenuitvoerlegging van het vonnis van 2 augustus 2007 te staken, voor zover deze tenuitvoerlegging betrekking heeft op de na 2 april 2007 onbetaald gebleven salarisbetalingen.
1.12 Bij exploot van 25 januari 2006 - en daarmee tijdig - komt [eiser] in cassatie van het arrest van het hof. Tegen de niet verschenen [verweerder] is verstek verleend. [Eiser] heeft zijn standpunt in cassatie niet schriftelijk toegelicht.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1 Het cassatiemiddel bestaat uit dertien onderdelen, die de nodige overlap vertonen.
uitleg van het dictum van het vonnis d.d. 2 augustus 2007
2.2 Bestreden wordt de uitleg die het hof in de rov. 3.4 en 3.5 van zijn arrest geeft aan het dictum van het vonnis d.d. 2 augustus 2007. Met name wordt bestreden dat de kantonrechter met de zinsnede "totdat ... de loondoorbetalingsverplichting van [verweerder] c.s. op andere wijze is geëindigd" in het dictum de mogelijkheid heeft opengelaten dat de doorbetalingsverplichting vóór 2 augustus 2007 is geëindigd en dat die eindiging kan worden aangenomen op grond van feiten en omstandigheden die de kantonrechter in zijn eindoordeel niet heeft kunnen meewegen. Klachten over deze uitleg treft men bijvoorbeeld aan in de onderdelen 1, 2 en 3.
2.3 De uitleg van het dictum van het vonnis van 2 augustus 2007 is de uitleg van een processtuk en vormt daarmee een feitelijk oordeel, dat in cassatie alleen voor toetsing op begrijpelijkheid in aanmerking komt. Pas wanneer de uitleg onbegrijpelijk zou zijn, is er reden voor cassatie. Van een onbegrijpelijke uitleg is echter geen sprake.
2.4 Reeds doordat in het dictum voor het einde van de betalingsplicht van [verweerder] de formuleringen 'totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig geëindigd zal zijn' en 'de loondoorbetalingsverplichting van [verweerder] c.s. op andere wijze eindigt' naast elkaar worden aangehouden, moet worden aangenomen dat het laatstgenoemde tijdstip vóór het eerstgenoemde tijdstip moet zijn gelegen. Het vonnis van 2 augustus 2007 laat derhalve ruimte voor het eindigen van de loondoorbetalingsverplichting van [verweerder] jegens [eiser] vóór 6 maart 2008, de datum waarop de ontbinding van de arbeidsovereenkomst door de Kantonrechter plaatsvond. Bij het vaststellen of dat het geval is, zijn, aldus het hof, feiten en omstandigheden van belang die de kantonrechter niet heeft kunnen meewegen in zijn eindoordeel.
2.5 Kortom, de uitleg die het hof aan het dictum van het vonnis d.d. 2 augustus 2007 geeft, wordt tevergeefs bestreden.
de nieuwe dienstbetrekking per 2 april 2003 van [eiser] een de kantonrechter niet bekende omstandigheid?
2.6 Zoals uit rov. 3.6 van het bestreden arrest blijkt, is het hof op grond van een eigen onderzoek bij de rechtbank 's-Gravenhage van het dossier dat betrekking heeft op de procedure inzake de loonvordering van [eiser], tot de slotsom gekomen dat de kantonrechter, toen hij zijn vonnis van 2 augustus 2007 uitsprak, niet ermee bekend was dat [eiser] per 2 april 2007 een ander werk had gevonden. [Eiser] beklaagt zich erover dat het hof, nu de processtukken uit de procedure inzake de loonvordering van [eiser] niet in het geding waren gebracht, niet tot een onderzoek naar de onbekendheid van de kantonrechter met de nieuwe werkkring van [eiser] per 2 april 2007 had mogen overgaan en dus ook het resultaat van dat onderzoek niet in aanmerking had mogen nemen. Anders en kort gezegd, het hof wordt verweten zich schuldig te hebben gemaakt aan een verboden aanvulling van de feiten. Een klacht van die strekking ligt opgesloten in onderdeel 1, tiende alinea, jo. onderdeel 5, vierde alinea, onderdeel 12, tweede en derde alinea, en onderdeel 13, derde en vierde alinea.
2.7 De klacht komt op zichzelf gegrond voor. Geen van de partijen heeft zich erover uitgelaten of de kantonrechter in de procedure, waarin [eiser] van [verweerder] achterstallig loon opvordert, de nieuwe werkkring van [eiser] per 2 april 2007 heeft meegewogen. Het stond het hof niet vrij om zelf een onderzoek naar een dergelijk feit te doen en daarbij bovendien terug te vallen op stukken uit de zojuist genoemde procedure die niet in het geding zijn gebracht. En nog afgezien daarvan, het hof zou toch op zijn minst partijen eerst in de gelegenheid hebben moeten stellen om zich omtrent zijn bevindingen uit te laten alvorens op basis van die bevindingen arrest te wijzen. Daarop wordt terecht gewezen in onderdeel 11, tweede alinea.
2.8 Toch slaagt de klacht, naar het voorkomt, bij gebrek aan belang niet. De redelijke uitleg van het dictum in rov. 3.5 stoelt of is terug te voeren, zo schijnt het toe, uiteindelijk op het meer algemene oordeel dat er in de onderhavige procedure ruimte is voor een beoordeling van die kwesties die in de procedure, waarin [eiser] van [verweerder] betaling van achterstallig loon opvordert, door de kantonrechter onbeslist zijn gelaten, maar nu in het kader van de executie van het in deze procedure gewezen vonnis van 2 augustus 2007 weer aanleiding geven tot verschil van mening. Hiermee geeft het hof geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Aan het vonnis van 2 augustus 2007 komt geen gezag van gewijsde toe ten aanzien van geschilpunten die de kantonrechter niet heeft beslist. Gaan die geschilpunten nu bij de executie van het vonnis toch een rol spelen, dan komen zij alsnog voor beslechting in aanmerking. De kwestie die volgens het hof de kantonrechter in zijn vonnis d.d. 2 augustus 2007 onbeslist heeft gelaten, is of de loondoorbetalingsverplichting van [verweerder] jegens [eiser] reeds vóór 2 augustus 2007, en met name per 2 april 2007, is geëindigd. Dat is geen onbegrijpelijke uitleg van het vonnis van de kantonrechter. De kantonrechter laat in zijn vonnis het eindigen van de doorbetalingsverplichting vóór het eindigen van de arbeidsovereenkomst in het algemeen in het midden. Daar komt dan nog bij dat hij noch in verband hiermee noch anderszins in zijn vonnis ervan gewaagt dat [eiser] per 2 april 2007 een andere betrekking heeft aanvaard. Of de loondoorbetalingsverplichting van [verweerder] jegens [eiser] reeds vóór 2 augustus 2007, en met name per 2 april 2007, is geëindigd, is van belang bij de executie van het vonnis d.d. 2 augustus 2007; die omstandigheid bepaalt immers de reikwijdte van de executie van dat vonnis. Partijen verschillen van mening daarover. Zoals uit het voorgaande volgt, bood het feit dat het eindigen van de loondoorbetalingsverplichting door de kantonrechter in het algemeen in het vonnis van 2 augustus 2007 onbeslist was gelaten, al voldoende ruimte de vraag te beantwoorden of deze verplichting is geëindigd door het aanvaarden door [eiser] van een nieuwe betrekking per 2 april 2007. De vraag of de kantonrechter feitelijk wel of niet in zijn vonnis d.d. 2 augustus 2007 het aanvaarden door [eiser] van een nieuwe betrekking per 2 april 2007 heeft kunnen meewegen, is daardoor niet relevant en dus ook niet het onderzoek waarvan het hof in rov. 3.6 verslag doet. Omdat het eindigen van de loondoorbetalingsverplicting vóór 2 augustus 2007 niet door de kantonrechter is beoordeeld, heeft hij in dat verband ook het aanvaarden door [eiser] van een nieuwe betrekking per 2 april niet meegewogen. Deze slotsom is, zij het langs een andere weg, dezelfde als waarop het hof zijn beslissing omtrent de reikwijdte van het vonnis van 2 augustus 2007 in belangrijke mate baseert.
de beschikbaarheid van [eiser] voor [verweerder] na aanvaarding van de nieuwe werkkring per 2 april 2007
2.9 In rov. 3.7 is het hof van oordeel dat [eiser] vanwege de nieuwe werkkring per 2 april 2007 niet langer bereid was om zijn werkzaamheden (voor [verweerder]) te hervatten en ook niet langer daarvoor beschikbaar was. Ook hiertegen worden in diverse onderdelen klachten aangevoerd: het oordeel is onjuist of onbegrijpelijk nu het hof niet beschikte over de processtukken uit de procedure inzake de loonvordering (onderdeel 6, eerste en vierde alinea en onderdeel 9, eerste, derde en vierde alinea); het hof had [eiser] tot levering van tegenbewijs moeten toelaten (onderdeel 10); het hof had [eiser] in de gelegenheid moeten stellen om te reageren op de gevolgtrekkingen die het aan de nieuwe werkkring had moeten verbinden.
2.10 De klachten treffen geen doel. In de memorie van grieven sub 11 heeft [verweerder] duidelijk gesteld: "Dit betekent dat geïntimeerde vanaf 2 april 2007 in elk geval niet bereid en/of in staat was de bedongen werkzaamheden te verrichten." Deze stelling heeft [eiser] in diens memorie van antwoord niet bestreden. Hetgeen in de memorie van antwoord sub 11, vierde alinea, wordt opgemerkt kan niet gelden als een genoegzame betwisting van de juistheid van de stelling. Hieraan is in gevolge artikel 149, lid 1, tweede volzin, Rv het gevolg te verbinden dat de geciteerde stelling van [verweerder] als niet bestreden voor juist moet worden gehouden.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
1. Zie de beschikking van de kantonrechter onder "Feiten" en de in cassatie bestreden beschikking van het hof onder 2.2.
2. Productie 1 bij de dagvaarding in eerste aanleg.
3. De reconventionele vorderingen van [eiser] blijven hier onbesproken, omdat zij in cassatie niet meer van belang zijn.