Naast het bodemrecht beschikt de ontvanger over het bodemvoorrecht. Het gaat hierbij om een fiscaal voorrecht dat specifiek gekoppeld is aan de bodemzaken. Dit bodemvoorrecht gaat boven het bezitloos pandrecht op bedrijfsmiddelen en biedt de ontvanger een sterke verhaalspositie ten opzichte van de kredietverstrekkers van ondernemers die zich door middel van pandrechten zekerheid hebben verschaft op roerende zaken.
Het fiscale bodemvoorrecht strekt er toe om de preferente positie van de ontvanger inhoud te geven zodat wordt tegengegaan dat het fiscaal voorrecht in de praktijk niets voorstelt. Zie het onderdeel Parlementaire behandeling. Zie tevens nader het artikelsgewijs commentaar op artikel 21 Invorderingswet 1990.
Parlementaire behandeling
“Naast het bodemrecht beschikt de ontvanger ook over het bodemvoorrecht. Het betreft hier een fiscaal voorrecht dat specifiek is gekoppeld aan de hiervoor genoemde bodemzaken. Het bodemvoorrecht gaat in rang boven het bezitloos pandrecht op bedrijfsmiddelen en verschaft de ontvanger een sterke verhaalspositie ten opzichte van kredietverstrekkers van ondernemers die zich zekerheid hebben verschaft door middel van pandrechten op roerende zaken. De reden voor de aanwezigheid van het bodem(voor)recht is de volgende. De faillissementspraktijk laat zien dat op het moment waarop een onderneming op een faillissement afstevent doorgaans de onroerende zaken zijn verhypothekeerd, de vorderingen zijn gecedeerd, met betrekking tot grondstoffen de eigendom is voorbehouden terwijl voor bedrijfsmiddelen geldt dat die soms in huurkoop zijn verworven of zijn geleased of, hetgeen vaker voorkomt, een pandrecht op die zaken is gevestigd. Het gevolg hiervan zou bij afwezigheid van het bodem(voor-)recht zijn dat de preferentiële positie van de ontvanger in de praktijk veelal niets voorstelt. Om echter de preferentiële positie van de ontvanger geen zinledige aangelegenheid te doen zijn heeft de wetgever reeds in de Invorderingswet van 1845 bepaalde zaken aangewezen waarop de ontvanger zich kan verhalen, de zogenoemde bodemzaken. De bevoegdheid om zich te mogen verhalen op de in de Invorderingswet 1990 aangewezen zaken wordt meestal geduid als het bodemrecht. Kort en goed strekt het bodem(voor)recht er dan ook toe om de preferentiële positie van de ontvanger inhoud te geven en om te voorkomen dat het fiscaal voorrecht een wassen neus is.”
MvT, Kamerstukken II 2012/13, nr. 33 402, nr. 3, p. 17.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Vakstudie Invorderingswet, art. 22bis Invorderingswet 1990, aant. 2.1.2
Aant. 2.1.2 Het fiscale bodemvoorrecht
Actueel t/m 15-11-2024
15-11-2024, het commentaar is bijgewerkt t/m BNB 2024/123, VN 2024/50.46
01-01-2013 tot: -
Vakstudie Invorderingswet, art. 22bis Invorderingswet 1990, aant. 2.1.2
Invordering / Dwanginvordering
Invordering / Verhaalsrecht
Invordering (V)
beslag
Invorderingswet 1990 artikel 22bis
Beschouwing
Naast het bodemrecht beschikt de ontvanger over het bodemvoorrecht. Het gaat hierbij om een fiscaal voorrecht dat specifiek gekoppeld is aan de bodemzaken. Dit bodemvoorrecht gaat boven het bezitloos pandrecht op bedrijfsmiddelen en biedt de ontvanger een sterke verhaalspositie ten opzichte van de kredietverstrekkers van ondernemers die zich door middel van pandrechten zekerheid hebben verschaft op roerende zaken.
Het fiscale bodemvoorrecht strekt er toe om de preferente positie van de ontvanger inhoud te geven zodat wordt tegengegaan dat het fiscaal voorrecht in de praktijk niets voorstelt. Zie het onderdeel Parlementaire behandeling. Zie tevens nader het artikelsgewijs commentaar op artikel 21 Invorderingswet 1990.
“Naast het bodemrecht beschikt de ontvanger ook over het bodemvoorrecht. Het betreft hier een fiscaal voorrecht dat specifiek is gekoppeld aan de hiervoor genoemde bodemzaken. Het bodemvoorrecht gaat in rang boven het bezitloos pandrecht op bedrijfsmiddelen en verschaft de ontvanger een sterke verhaalspositie ten opzichte van kredietverstrekkers van ondernemers die zich zekerheid hebben verschaft door middel van pandrechten op roerende zaken. De reden voor de aanwezigheid van het bodem(voor)recht is de volgende. De faillissementspraktijk laat zien dat op het moment waarop een onderneming op een faillissement afstevent doorgaans de onroerende zaken zijn verhypothekeerd, de vorderingen zijn gecedeerd, met betrekking tot grondstoffen de eigendom is voorbehouden terwijl voor bedrijfsmiddelen geldt dat die soms in huurkoop zijn verworven of zijn geleased of, hetgeen vaker voorkomt, een pandrecht op die zaken is gevestigd. Het gevolg hiervan zou bij afwezigheid van het bodem(voor-)recht zijn dat de preferentiële positie van de ontvanger in de praktijk veelal niets voorstelt. Om echter de preferentiële positie van de ontvanger geen zinledige aangelegenheid te doen zijn heeft de wetgever reeds in de Invorderingswet van 1845 bepaalde zaken aangewezen waarop de ontvanger zich kan verhalen, de zogenoemde bodemzaken. De bevoegdheid om zich te mogen verhalen op de in de Invorderingswet 1990 aangewezen zaken wordt meestal geduid als het bodemrecht. Kort en goed strekt het bodem(voor)recht er dan ook toe om de preferentiële positie van de ontvanger inhoud te geven en om te voorkomen dat het fiscaal voorrecht een wassen neus is.”
MvT, Kamerstukken II 2012/13, nr. 33 402, nr. 3, p. 17.