CRvB, 15-12-2006, nr. 04-4712 WAO
ECLI:NL:CRVB:2006:AZ4565
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
15-12-2006
- Zaaknummer
04-4712 WAO
- LJN
AZ4565
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2006:AZ4565, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 15‑12‑2006; (Hoger beroep)
Uitspraak 15‑12‑2006
Inhoudsindicatie
WAO-schatting.
Partij(en)
04/4712 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 18 augustus 2004, 03/3235 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 15 december 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat te Vlaardingen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2006. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. De Jonge, voornoemd. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. G.G. Prijor.
II. OVERWEGINGEN
Onder verwijzing naar de aangevallen uitspraak voor een uitgebreidere weergave van de feiten en omstandigheden die in dit geding van belang zijn, volstaat de Raad met het volgende.
Bij besluit van 22 oktober 2003 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 20 december 2002 gegrond verklaard in dier voege dat appellants uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) alsnog met ingang van 1 oktober 2000 ongewijzigd wordt voortgezet naar een mate van arbeidsongeschikt-heid van 80 tot 100%.
De Raad overweegt dat de rechtbank terecht en op goede gronden het beroep van appellant tegen dat besluit in zoverre niet-ontvankelijk heeft verklaard, nu niet is gebleken van enig relevant belang bij een rechterlijk oordeel over dit gedeelte van dat besluit.
Voorts ligt evenals in beroep thans in hoger beroep ter beantwoording de vraag voor of het Uwv bij het bestreden besluit terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant ingevolge de WAO met ingang van 20 februari 2003 heeft vastgesteld op 25 tot 35%.
Hetgeen appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht vormt in essentie een herhaling van hetgeen reeds in beroep is aangevoerd. Nieuwe gezichtspunten zijn niet naar voren gebracht.
De Raad beantwoordt voormelde vraag net als de rechtbank bij de aangevallen uitspraak bevestigend. De Raad kan de ter zake door de rechtbank gehanteerde overwegingen geheel onderschrijven en maakt deze tot de zijne.
Appellant heeft nog aangevoerd dat de oorspronkelijke herzieningsdatum was bepaald op 31 maart 2002 en dat het onderzoek van het Uwv helemaal niet was gericht op de uiteindelijke herzieningsdatum 20 februari 2003. Met verslechtering van appellants gezondheidstoestand na 31 maart 2002 is ten onrechte geen rekening gehouden.
De Raad overweegt in dit verband dat appellant op 19 september 2002 bij verzekeringsarts M. van Dam op het spreekuur is geweest en dat deze arts in haar rapportage geen melding heeft gemaakt van een verslechtering in appellants gezondheidstoestand. Het standpunt van de verzekeringsarts omtrent appellants arbeidsmogelijkheden is op 10 juli 2003 door bezwaarverzekeringsarts M. Kleinjan onderschreven. Naar het oordeel van de Raad is de visie van het Uwv over appellants mogelijkheden tot het verrichten van arbeid gebaseerd op een deugdelijk en zorgvuldig onderzoek. Voorts kan niet gezegd worden dat appellant met de verschuiving van de herzieningsdatum naar 20 februari 2003 te kort is gedaan, aangezien appellant gedurende de gehele periode van 31 maart 2002 tot 20 februari 2003 een WAO-uitkering berekend naar de hoogste arbeidsongeschiktheidsklasse heeft ontvangen.
Ook de arbeidskundige grondslag van het besluit van 22 oktober 2003 heeft naar het oordeel van de Raad geen gebreken. Er zijn voldoende functies voorgehouden die appellant, gelet op de voor hem vastgestelde belastbaarheid, moet kunnen vervullen.
Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak bevestigd dient te worden.
Voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht zijn geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 15 december 2006.
(get.) J. Janssen.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.
MH