Hof Arnhem-Leeuwarden, 20-09-2022, nr. 21-001842-20
ECLI:NL:GHARL:2022:8066
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
20-09-2022
- Zaaknummer
21-001842-20
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2022:8066, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 20‑09‑2022; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2024:1293
Uitspraak 20‑09‑2022
Inhoudsindicatie
Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep, omdat het tot een andere strafoplegging komt. Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Overschrijding van de redelijke termijn. Artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht. Schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001842-20
Uitspraak d.d.: 20 september 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 13 oktober 2017, parketnummer 96-026156-16, de in eerste aanleg gevoegde strafzaak, parketnummer 96-137310-17, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 22-003602-16, tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 6 september 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman,
mr. S.C. van Paridon, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter heeft verdachte wegens het twee keer overtreden van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van
12 weken en de tenuitvoerlegging gelast van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij arrest van de meervoudige strafkamer van het Gerechtshof ’s-Gravenhage van 16 maart 2017, gewezen onder parketnummer 22-003602-16, te weten een taakstraf voor de duur van 20 uren subsidiair 10 dagen hechtenis.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 96-026156-16:
hij op of omstreeks 4 februari 2016 te Zwijndrecht terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten Categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, Rijksweg A16, als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd;
Zaak met parketnummer 96-137310-17 (gevoegd):
hij op of omstreeks 14 juli 2017 te Utrecht terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, de Zuilensering, als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden, omdat het openbaar ministerie meermalen heeft verzuimd om een deugdelijke dagvaarding uit te brengen. Dit herhaald onrechtmatige handelen dient als vormverzuim gezien te worden. Daarbij kan er geen sprake meer zijn van een behandeling van de zaak die aan de beginselen van een behoorlijke procesorde voldoet. Het betreft hier een zaak waarvan de redelijke termijn al lang en breed is overschreden en die vertraging valt in geen enkel opzicht te wijten aan het handelen van verdachte. Nu het recht op berechting binnen een redelijke termijn sinds de grondwetswijziging concreet is opgenomen in artikel 15 lid 3 van de Grondwet, dient het hof rekening te houden met het veranderde rechtsstelsel. Het bovenstaande rechtvaardigt volgens de verdediging het niet-ontvankelijk verklaren van het openbaar ministerie in de vervolging van verdachte.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft betoogd dat volgens de Hoge Raad slechts in uitzonderlijke gevallen sprake kan zijn van niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie bij het overschrijden van de redelijke termijn. Hoewel de gang van zaken in deze zaak niet zo had gemoeten, is het in de visie van het openbaar ministerie niet expres verkeerd gegaan om verdachte te benadelen. Er is geen reden voor niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging.
Oordeel van het hof
Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat de door de raadsman aangevoerde feiten en omstandigheden, inclusief het door hem aangevoerde artikel 15 lid 3 van de Grondwet, niet leiden tot het oordeel dat het openbaar ministerie nietontvankelijk in de vervolging dient te worden verklaard.
In de onderhavige zaak is inderdaad sprake van een forse overschrijding van de redelijke termijn, nu na het wijzen van het vonnis inmiddels bijna 5 jaar zijn verstreken, maar volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan overschrijding van de redelijke termijn ook in uitzonderlijke gevallen niet leiden tot nietontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Het hof komt tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde op grond van de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 96-026156-16 en in de zaak met parketnummer 96-137310-17 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Zaak met parketnummer 96-026156-16:
hij op of omstreeks 4 februari 2016 te Zwijndrecht terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten Categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, Rijksweg A16, als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd.
Zaak met parketnummer 96-137310-17 (gevoegd):
hij op of omstreeks 14 juli 2017 te Utrecht terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, de Zuilensering, als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaken met parketnummers 96-026156-16 en 96-137310-17 bewezenverklaarde levert telkens op:
overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft in eerste instantie gevorderd dat verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 weken, waarvan 5 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van een jaar en een werkstraf voor de duur van 70 uren, te vervangen door 35 dagen hechtenis. In tweede instantie heeft de advocaat-generaal gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 500,- te vervangen door 10 dagen hechtenis.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht toe te passen omdat zich de situatie voordoet dat sprake is van vele veroordelingen voor het rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs en artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is, zodat er geen ruimte meert is voor oplegging van gevangenisstraf. De raadsman merkt daarnaast op dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van bijna 5 jaren, dat verdachte in een andere zaak een door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf van 3 jaar in voorlopige hechtenis heeft uitgezeten terwijl de uiteindelijke straf 27 dagen werd, en het feit dat verdachte inmiddels in het bezit is van een geldig rijbewijs.
Oordeel van het hof
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich tweemaal schuldig gemaakt aan het rijden in een auto terwijl zijn rijbewijs ongeldig is verklaard. Verdachte is zich bewust van het feit dat zijn rijbewijs ongeldig is verklaard, maar blijft gewoon op de weg rijden. Door aldus te handelen heeft verdachte de verkeersveiligheid in gevaar gebracht. Uit het uittreksel justitiële documentatie van 2 augustus 2022 blijkt dat verdachte vaker is veroordeeld voor het rijden zonder geldig rijbewijs.
Het hof overweegt met betrekking tot het tijdsverloop in hoger beroep in deze zaak het volgende. Op 3 november 2017 is door verdachte hoger beroep ingesteld en op
20 september 2022 wordt uitspraak gedaan. Daarmee is de redelijke termijn in de fase van hoger beroep met bijna 3 jaar overschreden.
Gelet op het vorenstaande en de ernst van de thans door verdachte gepleegde feiten, in samenhang bezien met zijn zeer omvangrijke strafblad, zou een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend zijn. In het van toepassing zijnde artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en de overschrijding van de redelijke termijn ziet het hof aanleiding om thans geen straf op te leggen, ook niet een geldboete.
Vordering tenuitvoerlegging
Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 16 maart 2017 opgelegde voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis, parketnummer 22-003602-16, Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom kan de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.
Echter zal op grond van hetgeen, bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken en hiervoor bij de straftoemeting is overwogen, de vordering tot tenuitvoerlegging worden afgewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9a, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 9 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 96-026156-16 en in de zaak met parketnummer 96-137310-17 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 96-026156-16 en in de zaak met parketnummer 96-137310-17 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het in de zaak met parketnummer 96-026156-16 en in de zaak met parketnummer 96-137310-17 bewezenverklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Wijst af de vordering van de officier van justitie van 4 augustus 2017, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij arrest van het Gerechtshof 's-Gravenhage van 16 maart 2017, parketnummer 22-003602-16, voorwaardelijk opgelegde taakstraf voor de duur van 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. J.A.W. Lensing, voorzitter,
mr. M. Keppels en mr.drs. H.M. Braam, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.A.C. Veltman, griffier,
en op 20 september 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 20 september 2022.
Tegenwoordig:
mr. W.A. Holland, voorzitter,
mr. W. Gerretschen, advocaat-generaal,
mr. S.G.J. Berk, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.