Zie het stuk dat onder 2.3, verder onder (vi), is weergegeven.
HR, 24-09-2019, nr. 17/02915
ECLI:NL:HR:2019:1413
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
24-09-2019
- Zaaknummer
17/02915
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:1413, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 24‑09‑2019; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:672
ECLI:NL:PHR:2019:672, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 25‑06‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:1413
Beroepschrift, Hoge Raad, 29‑06‑2018
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2019-0238
NbSr 2019/280
Uitspraak 24‑09‑2019
Inhoudsindicatie
Verduistering, art. 321 Sr. Aanwezigheidsrecht. Dient bij politie opgegeven logeeradres te worden aangemerkt als adresopgave a.b.i. art. 588a.1.a Sv? Oproeping voor nadere tz. is uitgereikt aan huisgenoot van verdachte op diens BRP-adres (adres A). Verdachte heeft bij zijn eerste verhoor verklaard dat hij woont in pension van zijn neef op adres A maar dat hij, als in pension geen plaats is, bij die neef thuis verblijft op adres B. In de bestreden uitspraak ligt als ‘s Hofs oordeel besloten dat adres B niet behoefde te worden aangemerkt als een opgave van een adres in de zin van art. 588a.1.a Sv waaraan een afschrift van dagvaarding of oproeping van verdachte om op (nadere) tz. te verschijnen kon worden gezonden. Dat oordeel getuigt niet van onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Volgt verwerping. CAG: anders.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 17/02915
Datum 24 september 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 22 december 2015, nummer 20/002011-14, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973,
hierna: de verdachte.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft C.W. Noorduyn, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot zodanige beslissing met betrekking tot verwijzing of terugwijzing als de Hoge Raad gepast voorkomt.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1
Het middel klaagt over de beslissing van het Hof tot het verlenen van verstek tegen de niet verschenen verdachte en voert daartoe aan dat niet blijkt dat een afschrift van de oproeping van de verdachte voor de terechtzitting in hoger beroep van 8 december 2015 is verzonden naar het door de verdachte bij de politie opgegeven adres [b-straat 1] te Eindhoven.
2.2
De bestreden uitspraak is bij verstek gewezen. In de conclusie van de Advocaat-Generaal is onder 2.2 de inhoud van een aantal van de aan de Hoge Raad gezonden stukken weergegeven. Uit die stukken kan worden afgeleid dat de verdachte bij zijn eerste verhoor in deze zaak heeft verklaard te wonen in een pension van zijn neef op het adres [a-straat 1] te Eindhoven, maar dat hij, als in het pension geen plaats is, bij die neef thuis verblijft op het adres [b-straat 1] te Eindhoven.
2.3
In de bestreden uitspraak ligt als het oordeel van het Hof besloten dat het adres [b-straat 1] te Eindhoven niet behoefde te worden aangemerkt als een opgave van een adres in de zin van art. 588a, eerste lid aanhef en onder a, Sv waaraan een afschrift van de dagvaarding of oproeping van de verdachte om op de (nadere) terechtzitting te verschijnen kon worden gezonden. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
2.4
Het middel faalt.
3. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 september 2019.
Conclusie 25‑06‑2019
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Aanwezigheidsrecht, art. 588a Sv. Verdachte heeft in de politieverhoren naast een woonadres (tevens GBA-adres) ook een adres opgegeven waar hij regelmatig verblijft. De AG is van oordeel dat dit opgegeven verblijfadres moet worden opgevat als een opgave in de zin van art. 588a lid 1 onder a Sv. Uit stukken blijkt dat niet een afschrift van de oproeping voor de terechtzitting in hoger beroep aan dit (niet als achterhaald te beschouwen) adres is toegezonden, terwijl zij verder ook niets inhouden waaruit kan volgen dat de verzending ex art. 588a lid 3 Sv achterwege kon blijven. Het hof had ervan blijk moeten geven te hebben onderzocht of er reden was het onderzoek ter terechtzitting te schorsen teneinde verdachte in de gelegenheid te stellen alsnog bij het onderzoek op de terechtzitting tegenwoordig te zijn. Van een zodanig onderzoek blijkt niet. Het advies van de AG aan de Hoge Raad is het bestreden arrest te vernietigen.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 17/02915
Zitting 25 juni 2019
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973,
hierna: de verdachte.
1. Inleiding
1.1
De verdachte is bij arrest van 22 december 2015 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens “verduistering”, veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken.
1.2
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. C.W. Noorduyn, advocaat te 's-Gravenhage, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
2. Het eerste middel
2.1
Het middel bevat de klacht dat is verzuimd een afschrift van de oproeping van de verdachte in hoger beroep te zenden aan een door de verdachte opgegeven adres als bedoeld in art. 588a Sv.
2.2
De bestreden uitspraak is bij verstek gewezen. Bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevinden zich:
(i) een proces-verbaal van politie van 14 december 2012, inhoudende als verklaring van de verdachte op vragen van de verbalisant:
“V: Kunt u kort iets over u zelf vertellen?
A: Ik werk op dit moment niet, ik woon op de [a-straat 1] te Eindhoven. Hier woon ik in een pension en deze is van mijn neef. Er is regelmatig dat er in het pension geen plaats is dan verblijf ik bij mijn neef thuis. Dit is op de [b-straat 1] te Eindhoven.”;
(ii) een proces-verbaal van politie van 15 december 2012, inhoudende als verklaring van de verdachte op vragen van de verbalisant:
“V: Waar woon je?
A: Ik woon op de [a-straat 1] te Eindhoven. Dit is een pension en als daar geen plaats is verblijf ik bij mijn neef op het adres [b-straat 1] te Eindhoven.”;
(iii) een akte instellen hoger beroep, inhoudende dat op 8 juli 2014 mr. M.J. van de Laar, advocaat te Eindhoven, ter griffie van de rechtbank kwam en hoger beroep heeft ingesteld namens de verdachte, wonende te [a-straat 1] in Eindhoven, thans gedetineerd te PI Zuid Oost-Roermond PIA in Horst.
(iv) het dubbel van de oproeping van de verdachte in hoger beroep om te verschijnen op de terechtzitting in hoger beroep van 8 december 2015;
(v) een akte van uitreiking, inhoudende dat voormelde oproeping op 2 november 2015 is aangeboden op het adres [a-straat 1] te Eindhoven en, omdat de geadresseerde niet werd aangetroffen op dit adres, is uitgereikt aan [naam] , die zich op dat adres bevond en die zich bereid verklaarde de brief in ontvangst te nemen en onverwijld aan de geadresseerde te doen toekomen;
(vi) een ID-staat SKDB van 9 november 2015 onder meer inhoudende dat:
- de verdachte met ingang van 25 september 2013 stond ingeschreven op het adres [a-straat 1] te Eindhoven;
- de verdachte, voordat hij op 25 september 2013 op het adres [a-straat 1] te Eindhoven werd ingeschreven, vanaf 6 mei 2013 een onbekend adres had en hiervoor, vanaf 22 augustus 2012 voornoemd adres als GBA-adres had;
- het adres [a-straat 1] te Eindhoven tevens de laatst opgegeven woon- of verblijfplaats van de verdachte betreft, met als datum van registratie 14 december 2012.
2.3
Art. 588a Sv luidt:
“1. In de navolgende gevallen wordt een afschrift van de dagvaarding of oproeping van de verdachte om op de terechtzitting of nadere terechtzitting te verschijnen toegezonden aan het laatste door de verdachte opgegeven adres:
a. indien de verdachte bij zijn eerste verhoor in de desbetreffende strafzaak aan de verhorende ambtenaar een adres in Nederland heeft opgegeven waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden;
(…)
3. Verzending van een afschrift als bedoeld in het eerste lid kan achterwege worden gelaten indien:
a. het opgegeven adres gelijk is aan het adres waaraan de dagvaarding of oproeping ingevolge artikel 588 moet worden uitgereikt;
b. de verdachte, nadat hij bij een eerdere gelegenheid als bedoeld in het eerste lid een adres heeft opgegeven waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden, bij een volgende gelegenheid uitdrukkelijk te kennen geeft dit adres niet te willen handhaven;
c. de dagvaarding of oproeping inmiddels aan de verdachte in persoon dan wel aan een andere persoon als bedoeld in artikel 588, derde lid, onder b, is uitgereikt.”
2.4
Het adres vermeld in de akte instellen hoger beroep van 8 juli 2014 is het adres waarop de verdachte met ingang van 25 september 2013 in de Basisregistratie Personen stond ingeschreven en waarop de oproeping op 2 november 2015 (rechtsgeldig) is uitgereikt aan een ander dan de verdachte. De verdachte heeft in de politieverhoren van 14 en 15 december 2012 verklaard dat hij op dit adres woont. Kennelijk heeft de bovengenoemde registratie van 14 december 2012 van dit adres als de laatst opgegeven woon- of verblijfplaats van de verdachte betrekking op deze verklaring van de verdachte. Dit adres was toen ook het adres waarop de verdachte in de Basisregistratie Personen stond ingeschreven.1.
2.5
De verdachte heeft in de politieverhoren van 14 en 15 december 2012 verder ook verklaard dat het woonadres [a-straat 1] te Eindhoven een pension is en dat hij regelmatig verblijft op het adres [b-straat 1] te Eindhoven. Het lijkt mij dat dit laatste, door de verdachte opgegeven verblijfadres moet worden opgevat als een opgave in de zin van art. 588a lid 1 onder a Sv.
2.6
Toezending van een afschrift van de oproeping aan dit adres kan achterwege blijven indien, bijvoorbeeld op grond van gegevens die aan het licht zijn gekomen bij de betekening van deze oproeping, als vaststaand kan worden aangenomen dat dit eerder opgegeven adres achterhaald is.2.Dat dit geval zich hier voordoet, blijkt niet uit de stukken. Zij houden verder ook niets in waaruit kan volgen dat de verzending ingevolge het derde lid van art. 588a Sv achterwege kon blijven. Dit betekent dat het hof ervan blijk had moeten geven te hebben onderzocht of er reden was het onderzoek ter terechtzitting te schorsen teneinde de verdachte in de gelegenheid te stellen alsnog bij het onderzoek op de terechtzitting tegenwoordig te zijn.3.Van een zodanig onderzoek blijkt niet.
2.7
Het middel slaagt. Ik bespreek het tweede middel, voor het geval de Hoge Raad daarover anders denkt.
3. Het tweede middel
3.1
Het middel bevat de klacht dat het hof een als bewijsmiddel gebruikte verklaring van de verdachte heeft gedenatureerd.
3.2
De door de verdachte op 15 december 2012 bij de politie afgelegde verklaring die het hof ten aanzien van het bewezenverklaarde als bewijsmiddel 2 heeft gebezigd, heeft het hof als volgt zakelijk weergegeven:
“V: Vraag verbalisant
A: Antwoord verdachte
V: We weten dat je een vriendschappelijke relatie hebt gehad met [benadeelde] . Sinds wanneer kennen jullie elkaar?
A:(...) Ik heb haar ontmoet in een amusementshal op de Kruisstraat te Eindhoven. Ik denk ongeveer een jaar geleden. (...)
V: Wanneer is jullie vriendschappelijke relatie begonnen?
A: Ik wil nogmaals zeggen dat het moment dat ik met haar ben meegegaan om de woning te bekijken ik toen ook ben blijven slapen en dat er toen een relatie is ontstaan wat meer is als vriendschappelijk. (... )
V: Kunt u meer vertellen over de verdwenen inboedel, waarvan u tegen [benadeelde] hebt gezegd dat deze alvast door u is verhuisd naar de [c-straat] te Eindhoven?
A: Er is een opkoopbedrijf 3 keer in de woning geweest. Ik heb het contact gelegd met het bedrijf. (...) Het bedrijf heeft iedere keer wat spullen meegenomen. Toen het bedrijf de vierde keer kwam, was ik met [benadeelde] in het hotel Queen. Ik ben toen met de trein teruggegaan en heb de spullen voor 750 euro verkocht.
V: Wist [benadeelde] hiervan?
A: (...) Ik heb niet duidelijk gezegd dat ik de spullen had verkocht. Het geld, de 750 euro, heb ik niet aan haar gegeven. Het geld is opgegaan aan gokken, hotels en eten.
V: Hoe bent u de woning van [benadeelde] binnengekomen?
A: Ik heb altijd de sleutel gehad van [benadeelde] ’s woning.”
3.3
Het proces-verbaal van voornoemd verhoor bevindt zich bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken en het houdt – voor zover van belang – in:
“V: Kunt u meer vertellen over de verdwenen inboedel, waarvan u tegen [benadeelde] hebt gezegd dat deze alvast door u is verhuisd naar de [c-straat] te Eindhoven?
A: Er is een opkoopbedrijf 3 keer in de woning geweest, waar [benadeelde] zelf bij was. Zij moest geld hebben en liet daarom het bedrijf komen. Het bedrijf hebben we uit de krant. Ik heb het contact gelegd met het bedrijf. Wij hebben daar samen over gesproken en we besloten dit te doen omdat we daar weg wilden en zo dan weer geld hadden. Het bedrijf heeft iedere keer wat spullen meegenomen. We waren daar steeds samen bij aanwezig. Het geld wat we ervoor kregen hebben we samen opgemaakt aan b.v. hotels en gegokt en gereisd.
A: Toen het bedrijf de vierde keer kwam was ik met [benadeelde] in hotel Queen. Ik ben toen met de trein teruggegaan en heb de spullen voor 750 euro verkocht.
V: Wist [benadeelde] hiervan?
[benadeelde] wist van de eerste 3 keer af en was er ook bij. De vierde keer heb ik wel tegen haar gezegd dat ik de spullen uit de woning had gehaald, maar ik heb niet duidelijk gezegd dat ik de spullen verkocht had. Het geld de 750 euro heb ik niet aan haar gegeven. Het geld is opgegaan aan gokken, en hotels en eten. Dit geld heb ik gebruikt voor ons samen. Het is niet zo dat ik het zelf opgegokt hebt.”
(…)
V: Hoe bent u de woning van [benadeelde] binnengekomen?
A: Ik heb altijd de sleutel gehad van [benadeelde] ’s woning.”
3.4
Mijns inziens heeft het hof, door de verklaring van de verdachte weer te geven zoals het hof dit heeft gedaan, niet een andere strekking gegeven aan de inhoud van de verklaring, zoals deze door de verdachte bij de politie is afgelegd. Waar het immers bij de bewezenverklaring4.om gaat, is dat de verdachte heeft verklaard dat hij de vierde keer dat het opkoopbedrijf in de woning is geweest spullen ter waarde van 750 euro heeft verkocht, dat niet aan [benadeelde] heeft gezegd en ook het geld niet aan haar heeft gegeven.
3.5
Het middel faalt.
3.6
Het eerste middel slaagt. Het tweede middel zou, indien de Hoge Raad ten aanzien van het eerste middel tot een ander oordeel komt, met toepassing van art. 81 lid 1 RO kunnen worden afgedaan.
4. Conclusie
4.1
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
4.2
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot zodanige beslissing met betrekking tot verwijzing of terugwijzing als de Hoge Raad gepast voorkomt.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 25‑06‑2019
Vgl. HR 12 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5163, NJ 2002/317, m.nt. Schalken, rov. 3.38.
HR 12 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5163, NJ 2002/317, m.nt. Schalken, rov. 3.34.
Het hof heeft bewezenverklaard dat de verdachte: “op een tijdstip in de periode van 1 februari 2011 tot en met 1 mei 2012 te Helmond enig goed, toebehorende aan [benadeelde] , welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.”
Beroepschrift 29‑06‑2018
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Griffienummer: 17/02915
SCHRIFTUUR HOUDENDE EEN MIDDELEN VAN CASSATIE
Van: mr. C.W. Noorduyn
Dossiernummer: D2017185
Inzake: De heer [verzoeker],
geboren op [geboortedatum]-1973, woonachtig [adres] te ([postcode]) [woonplaats], verzoeker tot cassatie van het door het Gerechtshof te 's Hertogenbosch op 22 december 2015 onder parketnummer 20-002011-14 gewezen arrest.
Middel I
1.
Het recht is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften doordat het Hof ten onrechte verstek heeft verleend en daarbij heeft verzuimd te onderzoeken of de dagvaarding in hoger beroep rechtsgeldig is betekend, terwijl deze betekening niet overeenkomstig de van toepassing zijnde wettelijke voorschriften is geschied.
2. Toelichting
2.1
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van 8 december 2015 en het arrest van het Gerechtshof van 22 december 2015 is verzoeker bij verstek veroordeeld. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting kan evenwel niet volgen dat het Hof heeft onderzocht of de oproeping voor de zitting van 8 december 2015 rechtsgeldig is betekend.
2.2
Uit de akte van uitreiking van de oproeping in hoger beroep kan volgen dat deze oproeping is uitgereikt aan ene [naam 1], woonachtig op het adres [a-straat 01] te [a-plaats], op welk adres verzoeker in de GBA stond ingeschreven. Uit de verklaring van verzoeker, zoals weergegeven op p. 23 van het politiedossier volgt evenwel dat genoemd adres een pension is en dat verzoeker feitelijk verblijft op het adres [b-straat 01] te [a-plaats] bij zijn neef, indien het pension vol zit. Verzoeker heeft aldus bij zijn eerste verhoor in de betreffende strafzaak een ander adres opgegeven waar hij de facto verbleef, zoals bedoeld in art. 588a Sv. Voor zover verzoeker het zich herinnert verbleef hij in de periode waarin de uitreiking is geschied ook daadwerkelijk op dit adres van zijn neef.
2.3
Nu er uit de verklaring van verzoeker, afgelegd bij de politie aldus een ander adres voortvloeit waar hij feitelijk verbleef en het GBA-adres waar de oproeping was uitgereikt klaarblijkelijk een pension betrof, had het Hof zich ervan dienen te vergewissen of de uitreiking van de oproeping juist was geschied. Nu het Hof dit heeft nagelaten en de dagvaarding niet (ook) is aangeboden aan het door verzoeker bij de politie opgegeven adres, is de impliciete beslissing dat de dagvaarding rechtsgeldig is betekend ten gevolge waarvan het Hof verstek heeft verleend, onjuist dan wel zonder nadere motivering die ontbreekt, onbegrijpelijk.
2.4
Het arrest kan niet in stand blijven.
Middel II
1.
Het recht is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften doordat het Hof de verklaring van verzoeker, die als bewijsmiddel is gebruikt, heeft gedenatureerd, ten gevolge waarvan de bewezenverklaring niet in stand kan blijven nu deze naaste de gewraakte verklaring slechts op één ander bewijsmiddel steunt.
2. Toelichting
2.1
Ten laste van verzoeker heeft het Hof bewezen verklaard dat:
‘hij op een tijdstip in de periode van 1 februari 2011 tot en met 1 mei 2012 te Helmond enig goed toebehorende aan [benadeelde], welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.’
2.2
Het Hof heeft als bewijsmiddelen gebruikt een verklaring van de aangeefster [benadeelde] (bewijsmiddel 1) en delen uit een verklaring van verzoeker zoals hij deze zou hebben afgelegd ten overstaan van de politie (bewijsmiddel 2).
2.3.
Voor zover relevant behelst dit tweede bewijsmiddel de volgende gecomprimeerde verklaring van verzoeker (zie pagina 2 van het ruim twee jaar (!) na het wijzen van het arrest uitgewerkte overzicht bewijsmiddelen):
‘(…)
Er is een opkoopbedrijf 3 keer in de woning geweest. Ik heb het contact gelegd met het bedrijf. (…) Het bedrijf heeft iedere keer wat spullen meegenomen. Toen het bedrijf de vierde keer kwam, was ik met [benadeelde] in het hotel Queen. Ik ben toen met de trein teruggegaan en heb de spullen voor 750 euro verkocht.
(…)
Ik heb niet duidelijk gezegd dat ik de spullen had verkocht. Het geld, de 750 euro, heb ik niet aan haar gegeven. Het geld is opgegaan aan gokken, hotels en eten.’
2.4
De wijze waarop het Hof deze verklaring — ingekort en geknipt — heeft weergegeven doet voorkomen alsof verzoeker de tenlastegelegde verduistering bij de politie heeft bekend, terwijl de verklaring in werkelijkheid een compleet andere lading heeft. Verzoeker heeft bij de politie namelijk het volgende verklaard (p. 27 en 28 van het politiedossier):
‘Er is een opkoopbedrijf 3 keer in de woning geweest, waar [benadeelde] zelf bij was. Zij moest geld hebben en liet daarom het bedrijf komen. Het bedrijf hebben we uit de krant. Ik heb het contact gelegd met het bedrijf. Wij hebben daar samen over gesproken en we besloten dit te doen omdat we daar weg wilden en zo dan weer geld hadden. Het bedrijf heeft iedere keer wat spullen meegenomen. We daar steeds samen bij aanwezig. Het geld wat we er voor kregen hebben we samen opgemaakt aan b.v. hotels en gegokt en gereist (sic!). Toen het bedrijf de vierde keer kwam was ik met [benadeelde] in hotel Queen. Ik ben toen met de trein terug gegaan en heb de spullen voor 750 euro verkocht.
(…)
[benadeelde] wist van de eerste 3 keer af en was er ook bij. De vierde keer heb ik wel tegen haar gezegd dat ik de spullen uit de woning had gehaald, maar ik heb niet duidelijk gezegd dat ik de spullen verkocht had. Het geld de 750 euro heb ik niet aan haar gegeven. Het geld is opgegaan aan gokken, en hotels en eten. Dit geld heb ik gebruikt voor ons samen. Het is niet zo dat ik het zelf opgegokt hebt.’
2.5
Uit de hiervoor weergegeven verklaring van verzoeker lijkt juist te volgen dat het verkopen van de inboedel van de aangeefster een gezamenlijk besluit was, waar voor het grootste gedeelte gezamenlijk uitvoering aan is gegeven en dat verzoeker aldus toestemming had, althans in de veronderstelling verkeerde toestemming te hebben, om de inboedel te verkopen. Door de hiervoor onder 2.4 weergegeven verklaring van verzoeker ter terechtzitting in hoger beroep weer te geven op de wijze als hiervoor onder 2.3 is vermeld, heeft het Hof aan die verklaring een wezenlijk andere betekenis gegeven dan de verdachte daaraan kennelijk heeft bedoeld te geven en is de verklaring op ontoelaatbare wijze gedenatureerd. Dat klemt te meer nu de bewezenverklaring slechts op twee bewijsmiddelen steunt. Dat brengt mee dat de bewezenverklaring niet naar de eis der wet met redenen is omkleed.
2.6
Het arrest kan niet in stand blijven.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. C.W. Noorduyn, advocaat te Den Haag, die verklaart dat verzoeker haar daartoe bepaaldelijk heeft gevolmachtigd.
Den Haag, 29 juni 2018
C.W. Noorduyn